De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 12 juli pagina 3

12 juli 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 994 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zouden zijn opgevoerd, wanneer de Raad van Be heer niet zoo erg practisefa ware geweest, behoort ook De Tempeliers van Mart. Bouman (Tekst van Jac. Philippi). Niet wetende of de Ned. Opera een volgend jaar nog zal bestaan en of er dan weer geen be zwaren zullen te voorschijn komen heeft de com ponist eene uitvoering in zijn woonplaats (Gouda) georganiseerd om op die wijze met het werk kennis te doen maken, zij het dan ook als concertuit voering. Eene Commissie van Bijstand heeft den componist van alle risico ontheven en tevens de geheele administratieve leiding op zich genomen. Dit feit moet met groote ingenomenheid gecon stateerd worden, want hier is een stap gedaan in de goede richting. Op deze wijze wordt in waarheid een componist aangemoedigd om verder te streven en wordt het hem mogelijk gemaakt de vleugels uit te slaan. Bovendien heeft het die goede zijde dat men een voorloopigen indruk van de waarde van het werk kan krijgen; wel kan die indruk bedriegelijk zijn omdat wat op het tooneel veel doet, soms in de concertzaal verloren gaat en omgekeerd, doch niettemin kan het eene introductie zijn om tot eene opvoering in de Opera aan te moedigen, en tevens heeft de Goudsche commissie een voorbeeld ge geven dat ik hoop dit vaak nagevolgd zal worden. Al wat den kunstenaar ontheffen kan van de zoo belemmerende »practische" bezwaren, is een weldaad aan hem en aan onze kunst bewezen. Op het oogenblik dat dit nummer wordt afge drukt heeft de opvoering van De Tempeliers te Gouda plaats onder leiding van den componist met medewerking van de solisten Mevr. Engelen Sewing, Mej. Hanau (uit Utrecht) en de heeren Urlus, Dijker, Orelio en Van Duinen. (Het Utrechtsche orkest, dat in de laatste jaren zoo sterk is vooruitgegaan, werkt eveneens mede.) In het volgend nummer zal ik dus iets over de uitvoering melden, en mij thans bepalen tot een beknopten schets van den tekst. In het eerste bedrijf viert het volk in eene Fransche stad feest. De kerk gaat uit en er wordt gezongen en gedronken. De edellieden Willem van Borselen, Geoffroy de Si. Aldemar, Herman de P rigord en andere edellieden nemen er deel aan. De kruisprediker Wilhelm-as van Tyrus verschijnt en wekt allen op naar het Heilige Land te trekken. De meesten geven aan die roepstem gehoor en verbinden zica plechtig tot den tocht. Het tweede bedrijf geeft het legerkamp der Tem. peliers voor Askalon te zien. Nieuwe kruisvaarders komen te paard Wiltem van Borselen bezoeken, die met de tempeliers voor zijn tent rust. Een St. Jans-ridder komt met gevangenen uit 's vijands kamp", waaronder zich Saraceensche en andere Oostersche vrouwen bevinden, o.a. Melusine en Palmira. Geoffroy de St. Aldemar is dadelijk verliefd op Palmira en hoopt dat hij de gevangen vrouwen naar Saladyn mag terug brengen, doch de groot meester (dien het alleen te doen is om Jeruzalem te herwinnen) gunt Willem van Borselen dit bui tenkansje. Het derde bedrijf speelt in het paleis van den Sultan op het binnenplein. Aldemar is uit liefde voor Palmira naar den vijand overgeloopen, doch strijdt nog steeds tusschen liefde en plicht. Als Van Borselen met de vrouwen verschijnt, verbergt Aldemar zich. Fan Borselen eischt de ' iimiHiiiHiniimciiHii CHIFFON's HUWELIJK, 12) Naar 't Fransch, van GYP. Pater Ragon bleef verbouwereerd staan... met open mond, letterlijk vernietigd. Wijlen mevr. de Crisville was alvorens de slechte staat harer gezondheid haar gedwongen had zich in Pau te vestigen . de volgzaamste zijner biechtelingen geweest, en hij was zich bewust, haar tot in de kleinste bijzon derheden haar laatste beschikkingen te hebben voorgeschreven, waarin zijn orde niet was vergeten. En nu stierf die oude vrouw ver van zijn wil, met verzaking van alle quasi-beloften, die met zooveel moeite waren verkregen en liet al haar geld na aan wien ?... aan een rechtschapen soci alist, die toch reeds genoeg had om fatsoenlijk te kunnen leven; aan een gevaarlijk man, wien zij onbewust het wapen in handen gaf, om te velde te trekken tegen alles, wat zij had moeten eerbie digen en steunen. Meer in zichzelf sprekend dan tot Coryse, die hem, inwendig genietend, met de oogen verslond, zeide hij eindelijk: Dat is een enorm fortuiu.. . Enorm!... herhaalde het meisje op suikerzoeten toon. Het vertegenwoordigt het halve departement... Weer herhaalde zij als een echo: Het halve departement.. . minstens! ... Als bij ingeving kreeg Pater Ragon eensklaps de gedachte, dat Coryse misschien den draak met hem stak. Maar toen hij den blik opsloeg, zag hij haar zoo onverschillig, oimoozel schier, glim lachend en rustig voor zich staan, dat hij dadelijk werd gerustgesteld. En hij overwoog dat het kind", dat niemand tot dusver eenige aandacht had waardig gekeurd, vermoedelijk een rijke erf dochter zou worden. De genegenheid die Mare de Bray voor zijn broeders stiefdochter koesterde, was in Pont-sur-Sarthe wel bekend. Men wist dat hij haar niet alleen als zijn nicht, maar als zijn dochter liefhad. En oogenblikkelijk een vaderlijken toon aanslaande, zei pater Ragon : Ik verheug mij van harte, in het geluk dat de goede God u zendt... want hierin zie ik waarlijk Gods hand !... Uit overdreven kiescliheid, een gemoedsbezwaar... de vrees geen in den volsten zin van het woord goede echtgenoote te zullen zijn, weigerdet gij gisteren den hertog van Aubières, die uw hand vroeg en u zonder fortuin wilde aanovergave van Jeruzalem, doch Saladyn, in toorn ontstoken, roept zijn krijgers tot den strijd voor Mahomed op. Melusine wil hem kalmeeren, doch juist hoort men de Tempeliers aanrukken. Daar ze echter nog ver verwijderd zijn (?) beveelt Saladyn aan Melusine de danseressen van den Harem een dans met zang uit te doen voeren. Allen maken zich hiertoe gereed en vertrekken. Van die gelegenheid maakt Aldemar gebruik om Palmira te naderen, die zijn declaratie echter lachende aanhoort. Dan volgt de zang en daarna vertrekt Saladyn aan het hoofd zijner strijders onder zang en tamboerijnspel van de odalisken. Na dit vertrek wordt het liefdesduo van de gelieven gezongen, die besluiten te vluchten. In het vierde bedrijf komt Aldemar in den tuin en verwacht Palmira die spoedig verschijnt. Zij worden echter gestoord door vluchtende vrouwen. Uit het rumoer dat weerklinkt begrijpen zij dat Jeruzalem door de kruisridders genomen is en zij zoeken zich te verbergen. Het tweede tooneel stelt het plein voor de Moskee te Jeruzalem voor. Men hoort het danklied der Tempeliers die de twee gelieven hebben gevangen genomen. Er wordt een raad van eer benoemd om over Aldemar uitspraak te doen. Zoodra Van Borselen hem een lafaard noemt wil hij hem met een dolk te lijf, doch die wordt hem ontnomen. Hij wordt ter dood veroordeeld. De Périgord tracht hem overtehalen boete te doen, doch Palmira wil hem voor zich behouden. Wanneer hij overhelt boete te doen, raapt Palmira. den dolk op en wil zich op hem werpen, wat haar belet wordt. Zoodra Atdemar in de Moskee wil gaar. om te bidden, neemt zij den dolk ten tweede male op en snelt de Moskee binnen, gevolgd door de Sara ceensche vrouwen. Aldemar wordt stervende naar buiten gedragen. Met het Miserere, gezongen door de Tempeliers en herhaald door een vrouwenkoor boven het tooneel, eindigt deze opera. Mij voorbehoudende over den inhoud van deze opera en over de uitvoering, een volgende week mijne meening te zeggen, heb ik nu reeds gaarne van deze gelegenheid gebruik gemaakt die bespre king in te leiden. VAN MILLIGM. Patti te London. Mevr. Adeline Patti, die men te Londen dezen zomer nog niet gehoord had, heeft een concert in Albert Hall gegeven. Het zeer talrijke publiek was zeer teleurgesteld, niet alleen omdat het ge noeg krygt van het nooit varieerende programma van de diva, doch ook omdat de stem zeer ge leden heeft. Alleen de lage tonen klinken nog schoon, doch de hoogere tonen zijn scherp en vaak onzuiver geworden. Mevr. Patti's hoofdnummers waren de Cmatiane uit Linda di Chamounix en Ave Maria van Schubert, met accompagment voor harp. La Femme de Claude. De opera-comique te Parijs heeft een week vóór de jaarlijksche sluiting bovengenoemde opera opgesteld. De muziek is van Albert Cahen en de tekst naar Alexander Dumas van Léon Gallet. Met dit werk, reeds twee jaar in studie, moet verbazend gesold zijn, zoodat de componist op het laatst maar alle coupures schijnt te hebben toegestaan, om zijn werk eindelijk opgevoerd te krijgen. In de handelwijze van de opvoering kort voor de sluiting ziet men terecht een streven om den nemen ... thans geeft de Heer u daarvoor zijn belooning, door u in staat te stellen de keus van uw hart te volgen .. . Maar... zei Chiffon, die volstrekt niet vermoedde, waar de geestelijke heen wilde ik zie niet iu waarom ... omdat mijn oom van zijn tante erft... ik eerder de keus van mijn hart zal kunnen volgen ... aangenomen dat mijn hart lust heeft om iets te kiezen ... 't Is toch duidelijk genoeg te voorzien mom pelde pater Ragon, schijnbaar nog aldoor evenzeer tot zichzelf als tegen Coryse dat graaf de Bray het kind, dat hij bijna als zijn eigen beschouwt, een mooie bruidsschat zal meegeven.., want hij, als jonggezel, zonder nabestaanden ... Zij begon te lachen. Ha! ha!... jawel!... U denkt: nu ben ik op eens een goede partij geworden ? ... en ik zei straks nog al tegen mijzelf, dat ik door meneer d'Aubières aanzoek in waarde was gestegen . . . ja ... ik heb opgemerkt, dat ik sinds die gebeurtenis met eerbiedige nieuwsgierigheid word aangeke ken ... wat zal het nu wezen ?... eer.'... geld!... dus alles en nog wat!... dat zal me een heel ander mensch maken !... Terwijl zij sprak wierp pater Ragon, die den kleinen Barfteur, nog steeds op post onder zijn boom, in het oog had gekregen, dezen eeu welwillendeu groet toe. Dat is Hugues de Barfleur zei hij plot seling, Chiffon op hem opmerkzaam makeud een mijner oud-leerlingen . . . Dat weet, ik ... ik ken hem ... gaf zij onver schillig ten antwoord. Hij is een onzer getrouwen ... vervolgde de geestelijke hij komt hier iedereu dag om de heilige mis bij te wonen .. . een schoone ziel, die alleen doet wat Gode welgevallig is... Ik weet niet... riep het meisje bijna haars ondanks of het hem wel zoo erg welgevallig is, als u zegt, dat mijnheer de Barfleur hier mevrouw Delorme het hof komt maken . . . onzen lieven Heer ?. .. Verontwaardigd en met ongeveinsde verwonde ring hief pater Ragon de hand op. Hij had tot, dusver nooit iets vermoed, maar Chiffon's onbe tamelijke opmerking wierp eensklaps een daghelder licht op duizende tot nog toe onopgemerkte klei nigheden. Met het doel haar argwaau te smoren en tegelijkertijd zijn vroegeren leerling een dienst te bewijzen,antwoordde hij op zijn lieftalligsten toon : Behalve dat zulke opmerkingen in den mond vau een jong meisje misplaatst zijn, ontbreekt het, u aan doorzicht, mijn kiud . . . Huguos de Barfleur kan zich onmogelijk bemoeien met... de persoon, die gij daar noemt.. . niet alleen omdat zijn prin cipes hem voor dergelijke verzoekingen vrijwaren . . . maar ook omdat ik alle reden heb, om te gelooven dat een ander beeld zijn hart... opera zoo spoedig mogelyk van het repertoire te brengen. Reyer hekelt in den Débats zeer deze handel wijze van Carvalsho en breekt een lans voor den mishandelden componist. iiiiiiimiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii ETTEREN Een Spinoza en zijn kring; historischkrituche studiën over lIMundsche vrijgeesten, door K. O. MEIKSMA, 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, '96. Het is mogelijk dat er veel te twisten valt over de eischen van een goede biografie; maar niet be twistbaar komt het mij voor dat de biografie van een groot man den indruk moet maken dat men heeft kennis gemaakt met een groot man. Hoe eenvoudig dit nu ook schijne, maakt juist die eisch een biografie van Spinoza zeer moeielijk. Vooreerst is Sp's uitwendige levensloop zeer onbe duidend geweest. Want al ware hij de half gebrek lijdende kluizenaar-asceet-mysticus geweest, waar voor velen hem schijnen gehouden te hebben, dan zou nog dat leven niet interessanter zijn geweest dan van duizenden monniken. Maar het is boven dien niet waar. En het is een hoofdverdienste van dit boek dat het, door Sp. in een totaal vernieuw den //kring" te plaatsen, ook zooveel nieuw licht op den wijsgeer zelveu werpt, en daardoor zal maken dat men diens heele leven wat frissclier gaat opvatten, dan allen tot heden deden, die zich te sterk lieten impressionneren door de //gort met rozijnen'' enz. van den zeker nog al lekker leven den dominee Colerus. Velen hebben zelfs die soberheid haast als een integreerend deel van Sp's leer beschouwd. De zaak werd overdreven. En als dominee Colerus het blijkbaar zoo'n melankolieke gedachte vindt om in een heele maand maar 2 half-piuten wijn te krijgen, dan bewijst dit toch niets anders als dat hij er zelf zooveel meer aan deed. Spinoza ging op straat net gekleed, woonde zeer ordentelijk en permitteerde zich dan toch ook nog de luxe van er een barbier op na te houden, (Zie de chirurgijusrekening daarvoor over het laatste kwartaal, ad l gld. 18 st.; in de nieuwe uitgave van Colerus bl. S3.) Ik wil alleen maar zeggen dat Sp's soberheid, ten minste qunlitt/tie.J, geeu bizonderheid was. Dat wisten wij trouwens al hieruit, dat hij in de Ethica het gepaste gebruik van genotmiddelen niet meer of minder dan het werk van een wijs mensch" heeft genoemd. (Eth. IV 45. sch. II.) Nu is het wonderlijk-mooic resultaat van de studiën van den heer Meinsma in het algemeen dit : dat hij omtrent Sp. zelven niets nieuws vertelt en hem toch iu een inniger verband met de maat schappij brengt, enkel door de kracht waarmee hij, uit zuivere bronnen, Spinoza met ziju omgeving als omstrikt. Maar ik herhaal: een biografie van een groot man moet ons doen kennis maken met een groot man. En als de uitwendige levensloop van zoo'n man zoo onbeduidend is geweest, dan is dat een iniiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiii Zoo! . .. zei Coryse verstrooid. Ja!... de arme man lijdt!... hij bemint, geloof ik, een jong meisje, dat hem tot dusver niet de minste aandacht heeft geschonken .. . Een jong meisje ? . .. vroeg Chiffon verwon derd, bedenkend, wie dat kon zijn een jong meisje 'k zou niet weten welk !.. . Maar plotseling licht ziende, vroeg zij, schate rend van het lachen: Ik misschien ?... Ha ! ha !... Die vind ik goed !!!... En den geestelijke bewonderend aanziende, ver volgde zij: Nou! ... 't mag gezegd worden, dat u je tijd niet verbeuzelt, hoor!. . . Pater Ragon zag haar aan, met zijn glimlach nog op de lippen, maar een boozen blik iu de oogen. Toen verontschuldigde zij zich. Ik vraag wel excuus, dat, ik zoo lach l ... maar 't is ook zoo eeuwig grappig.'... op die manier zou het geld dat mijnheer de Bernay zal schaden, mijnheer de Barlleur ten minste nog ten goede komen ... 't blijft om zoo te zeggen in huis . .. Ha ha! ... daar is niets tegen in te brengen . .. uitstekend overlegd ! .. . Mejuffrouw d'Avcsnes verklaarde pater Ragon op snijdenden toon als mevrouw uw moeder zegt dat gij een ouopgevoed jong meisje zijt, heeft zij groot gelijk. Gelijk dat ze 't vindt. . . maar niet dat zij 't zegt... antwoordde Chiffou zachtjes. Even nijgend voor den zicli verwijderenden gees telijke zocht zij ouden Jean met de oogeu. Zij zag hem onbeweeglijk op zijn bank zitten. Werktuigelijk spitste zij de lippen, maar op 't zelfde oogenblik dacht zij met schrik: U, hemel!... daar had ik haast gefloten, zooals ik wel meer doe!... neen maar l dat zou een mooie grap zijn geweest.. . hier!. .. Uit de kerk der Jezuicten komende, liep Coryse zoo snel zij kon voort, geheel den ouden knecht vergetend, die achter haar, niet moeite zijn oude beencn repte. Zij was er op gesteld, het lieuehelijk nieuws ook aan AbbéChlitel te vertellen, over tuigd dat het hem werkelijk genoegen zou doen. p den hoek van het plein voor 't Paleis stond een bloemenverkoopster met haar karretje. Cliiffon kocht, rozen en kwam, aldoor hard voortloopeud, aan de pastorie van Saint-Marcien. Was de pastorie van de kathedraal al niet schit terend, die van Saint Marcieii was met recht er barmelijk. Een vervallen barak tegen de oude basiliek aangebouwd, in ecu donker en onzindelijk steegje. Links van dien bouwval een ellendig tuintje. Maar Abbc Clu'itcl, die hartstochtelijk veel van bloemen hield, had dit armzalige lapje schralen grond in een welriekende gaarde weten te her scheppen. reden te meer om zich bezig te houden met het leven van zijn geest. Enkel en alleen ter illustratie van zijn geest is Sp.'s leven interessant; het was een denfcersleven. Een biografie van Spinoza moet van dat denken een helder denkbeeld geven. Daarom behoeft de biograaf nog volstrekt niet 's mans heele stelsel te behandelen; hij behoeft er niet eens een volledig overzicht van te geven. Maar wel degelijk moet hij doen uitkomen wat de hoofd gedachten waren in zijn brein, wat er omging in zijn ziel. En de ziel was bij Spinoza identiek met zijn leer. Deze lag niet, als bij zoovele anderen, op den zolder van zijn geest, zoodat zij maar een zeer onvolkomen deel had aan het leven van den mensch ; neen, iedere hoofdgedachte uit de Ethica is een stuk ziel van Spinoza. Men moet zich dus met Sp.'s leer beaioeien als men zijn biograaf wil zijn. Maar nu komt de groote moeilijkheid. Want ik zei daareven nog te weinig, toen ik iedere hoofd gedachte uit de Ethica oen stuk noemde van Sp.'s ziel; die gedachten zijn ieder afzonderlijk zijn heek ziel, slechts van die zijde beschouwd, of in dat bepaalde licht. Denk daarbij dat in die grootsche harmonie gedachten en stemmingen leefden, die in de wereld daarbuiten een verwoeden strijd voeren nu nog precies als toen! en die dan ook in andere individueele geesten of slechts geïsoleerd heerschen, of denzelfden strijd op kleinere schaal in het bewustzijn brengen. Die harmonie is het allercoornaamste waarop een biograaf van Spinoza heeft te wijzen, omdat zij het zuiverst samenvat het zeer bizondere in Sp.'s geest. En dit is ook daarom zoo noodig, omdat zoodoende de lezer gewaarschuwd wordt voor het gevaar van eenzijdige opvattingen omtrent Sp.'s leer, die inderdaad door genoemde harmonie haast onvermijdelijk zijn. Want zoo deze al bij Sp. zelven mocht hebbeu bestaan iu de mate waarop ik ze eindelijk heb leeren begrijpen, men zou zelf een oven reinen, onbevooroordeeiden geest moeten hebben als den zijnen, om ze in dezelfde mate te kunnen bezitten. Dit is de psychologische verklaring van de betrekkelijke juistheid en onjuist heid waarmee zoovelen het Spinozisme hebbeu gequalifieeerd met de tegenstrijdigste benamingen soms, enkel omdat zij zelven door dezen of genen hoofdtrek van het stelsel bizonder werden getroffen, die dat stelsel wel volkomen juist ken merkt, maar toch alleen in, harmonie met enkele andere. Spinoza was de zelfbewuste incarnatie van den modernen geest. De langzame maar zekere evolutie van dien geest wil de vervanging van de oude naïef-geloovige wereldbeschouwing, met het menschelijk persoonlijkheidje als spil door een hoo gere, wetenschappelijke, waarin godsdienst, weten schap en zedeleer, de drie groote factoren van het geestelijk bestaan van mensch en maatschappij, een totale revolutie ondergaan. Dit is, uit den aard der zaak, een werk niet, van een eeuw, maar van tien, misschien van twintig eeuwen. Toch is de naam Renaissance-tijd uitmuntend gekozen, want van toen dateert de nu nog altijd pas goed begonnen beweging.l) Ulrich von Hutten kondigde ze aau met zijn kreet; ,/Die Geister erwacheji; es ist cirie Lust zu leben!" (Ranke). En sedert Copernicus dat, bekende blad scheurde uit den ouden //code divin," zijn er altijd meuschen geweest die meenden dat daarmee die heele code verviel. Daarom gaf Morclly een Code de la nature" en Fourrier zijn code attractionnel." Maar oneindig ruimer en dieper blik op den geest der revolutie van mensch en maatschappij had Spinoza reeds in de 17e eeuw. De groote wetenschappelijke strooming van die eeuw moet hem diep hebben aangegrepen. Het MUIItlllltlllllllllIllllfflIffflIllflIlflullfflfUfUlirflIlllffflIllfflffflflIIIIIUIIflHH De dienstbode was naar de markt en de Abb kwam zelf opendoen. Hij hield in de eene hand een geleipotje voor 't oogenblik gevuld met stijfsel en in de audere een vervaarlijke ver wilderde kwast, die 't grootste deel van haar haren kwijt was. Excuseer,dat ik u zóó ontvang . . .?verklaarde hij Coryse, die hem vroolijk goeden dag zei, maar ik was bezig het behaugel in de spreekkamer wat bij te plakken en hij wees op de flarden, die door de vocht losgeraakt, ellendig langs den muur hingen. 't Ameublement was karig. Zes matten stoelen. Een leunstoel zonder zitting. Een zeldzaam oud klokje van vermolmd hout en een albasten Maria beeldje aan den muur, boven een kleine consoie, waarop een bloemvaasje stond. 'k Heb rozen voor uw Heilige Maagd mee gebracht ... zei Chiffou, de bloemen iu het vaasje zettend maar u moet, ze gauw water geven . . . Ja . . . zoo meteen . . . Neen . . . direkt! .. . kijk ! met die warmte zou 't immers barbaarscliheid zijn, ze te laten smachten!... en u gelooft toch ook. dat het niet de bedoeling van de Heilige Maagd zal wezen, dat iets om haar moet lijden, niet, ? . . . ? Dat is zoo ! ... zei de priester gewillig, ter wijl hij naar het kraantje in dwi tuin liep, om de vaas te vullen. Coryse, die hem nazag, dacht: Deze, is niet cliic!... deftig ook niet!... met ziju goedig rood gezicht, onder die witte haren, heeft hij veel van een tomaatappel iu watten! . .. maar ik mag hem graag zoo . . . omdat hij werkelijk een edele ziel heeft... in plaats zich uit te sloven oin de vrienden van de armen ten val te brengen en fatterige kereltjes, die alles heb ben opgemaakt, aan rijke meisjes te koppelen ., . houdt hij zich niet de armen bezig en met onzen lieven Heer!... Hij weet, geeu steek vau kletserijeu ! . . . en kuiperijen ! . . . en gekoketteer ! .. . en al dat gedoe! .. . hij niet, !. . . En toen de abbéterugkeerde, voorzichtig zijn te vol gemaakt vaasje dragende, dat overliep en kleine straaltjes op zijn glimmende soutaiie maakte, riep ij hem vroolijk toe: O ! mijnheer dutte!, 'k ben zoo in mijn schik. Komaan ! . .. zei hij opgeruimd dat 's dus heel anders dan gisteren, hè?... Hij had de rozen opgenomen en schikte ze nu met zijn groote, onbeholpen handen, met teedere zorgvuldigheid. 1'oen dat was afgeloopeii, ging hij ;egenover Coryse zitten. Mijnheer Chfitel .. . sinds van morgen is oom Mare schat, schatrijk .. . ? Hoe dat zoo, mijn kind?.. , Nou! .. . u dacht bij geval niet dat hij eeu lostkoets heeft, overrompeld? . . . neen . . . hij'heeft vau mevrouw Crisvillc geërfd . ..

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl