Historisch Archief 1877-1940
No. 994
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zouden zijn opgevoerd, wanneer de Raad van Be
heer niet zoo erg practisefa ware geweest, behoort
ook De Tempeliers van Mart. Bouman (Tekst van
Jac. Philippi).
Niet wetende of de Ned. Opera een volgend
jaar nog zal bestaan en of er dan weer geen be
zwaren zullen te voorschijn komen heeft de com
ponist eene uitvoering in zijn woonplaats (Gouda)
georganiseerd om op die wijze met het werk kennis
te doen maken, zij het dan ook als concertuit
voering.
Eene Commissie van Bijstand heeft den componist
van alle risico ontheven en tevens de geheele
administratieve leiding op zich genomen.
Dit feit moet met groote ingenomenheid gecon
stateerd worden, want hier is een stap gedaan in
de goede richting.
Op deze wijze wordt in waarheid een componist
aangemoedigd om verder te streven en wordt het
hem mogelijk gemaakt de vleugels uit te slaan.
Bovendien heeft het die goede zijde dat men
een voorloopigen indruk van de waarde van het
werk kan krijgen; wel kan die indruk bedriegelijk
zijn omdat wat op het tooneel veel doet, soms
in de concertzaal verloren gaat en omgekeerd, doch
niettemin kan het eene introductie zijn om tot eene
opvoering in de Opera aan te moedigen, en tevens
heeft de Goudsche commissie een voorbeeld ge
geven dat ik hoop dit vaak nagevolgd zal worden.
Al wat den kunstenaar ontheffen kan van de zoo
belemmerende »practische" bezwaren, is een weldaad
aan hem en aan onze kunst bewezen.
Op het oogenblik dat dit nummer wordt afge
drukt heeft de opvoering van De Tempeliers te
Gouda plaats onder leiding van den componist
met medewerking van de solisten Mevr. Engelen
Sewing, Mej. Hanau (uit Utrecht) en de heeren
Urlus, Dijker, Orelio en Van Duinen. (Het
Utrechtsche orkest, dat in de laatste jaren zoo sterk is
vooruitgegaan, werkt eveneens mede.) In het volgend
nummer zal ik dus iets over de uitvoering melden,
en mij thans bepalen tot een beknopten schets
van den tekst.
In het eerste bedrijf viert het volk in eene
Fransche stad feest. De kerk gaat uit en er wordt
gezongen en gedronken. De edellieden Willem van
Borselen, Geoffroy de Si. Aldemar, Herman de P
rigord en andere edellieden nemen er deel aan. De
kruisprediker Wilhelm-as van Tyrus verschijnt en
wekt allen op naar het Heilige Land te trekken.
De meesten geven aan die roepstem gehoor en
verbinden zica plechtig tot den tocht.
Het tweede bedrijf geeft het legerkamp der Tem.
peliers voor Askalon te zien. Nieuwe kruisvaarders
komen te paard Wiltem van Borselen bezoeken, die
met de tempeliers voor zijn tent rust.
Een St. Jans-ridder komt met gevangenen uit
's vijands kamp", waaronder zich Saraceensche en
andere Oostersche vrouwen bevinden, o.a. Melusine
en Palmira.
Geoffroy de St. Aldemar is dadelijk verliefd op
Palmira en hoopt dat hij de gevangen vrouwen
naar Saladyn mag terug brengen, doch de groot
meester (dien het alleen te doen is om Jeruzalem
te herwinnen) gunt Willem van Borselen dit bui
tenkansje.
Het derde bedrijf speelt in het paleis van den
Sultan op het binnenplein.
Aldemar is uit liefde voor Palmira naar den vijand
overgeloopen, doch strijdt nog steeds tusschen
liefde en plicht.
Als Van Borselen met de vrouwen verschijnt,
verbergt Aldemar zich. Fan Borselen eischt de
' iimiHiiiHiniimciiHii
CHIFFON's HUWELIJK,
12) Naar 't Fransch, van GYP.
Pater Ragon bleef verbouwereerd staan... met open
mond, letterlijk vernietigd. Wijlen mevr. de Crisville
was alvorens de slechte staat harer gezondheid
haar gedwongen had zich in Pau te vestigen .
de volgzaamste zijner biechtelingen geweest, en
hij was zich bewust, haar tot in de kleinste bijzon
derheden haar laatste beschikkingen te hebben
voorgeschreven, waarin zijn orde niet was vergeten.
En nu stierf die oude vrouw ver van zijn wil,
met verzaking van alle quasi-beloften, die met
zooveel moeite waren verkregen en liet al haar
geld na aan wien ?... aan een rechtschapen soci
alist, die toch reeds genoeg had om fatsoenlijk
te kunnen leven; aan een gevaarlijk man, wien zij
onbewust het wapen in handen gaf, om te velde
te trekken tegen alles, wat zij had moeten eerbie
digen en steunen.
Meer in zichzelf sprekend dan tot Coryse, die
hem, inwendig genietend, met de oogen verslond,
zeide hij eindelijk:
Dat is een enorm fortuiu.. .
Enorm!... herhaalde het meisje op
suikerzoeten toon.
Het vertegenwoordigt het halve departement...
Weer herhaalde zij als een echo:
Het halve departement.. . minstens! ...
Als bij ingeving kreeg Pater Ragon eensklaps de
gedachte, dat Coryse misschien den draak met
hem stak. Maar toen hij den blik opsloeg, zag
hij haar zoo onverschillig, oimoozel schier, glim
lachend en rustig voor zich staan, dat hij dadelijk
werd gerustgesteld. En hij overwoog dat het
kind", dat niemand tot dusver eenige aandacht
had waardig gekeurd, vermoedelijk een rijke erf
dochter zou worden. De genegenheid die Mare
de Bray voor zijn broeders stiefdochter koesterde,
was in Pont-sur-Sarthe wel bekend. Men wist dat
hij haar niet alleen als zijn nicht, maar als zijn
dochter liefhad. En oogenblikkelijk een vaderlijken
toon aanslaande, zei pater Ragon :
Ik verheug mij van harte, in het geluk dat
de goede God u zendt... want hierin zie ik waarlijk
Gods hand !... Uit overdreven kiescliheid, een
gemoedsbezwaar... de vrees geen in den volsten
zin van het woord goede echtgenoote te zullen
zijn, weigerdet gij gisteren den hertog van Aubières,
die uw hand vroeg en u zonder fortuin wilde
aanovergave van Jeruzalem, doch Saladyn, in toorn
ontstoken, roept zijn krijgers tot den strijd voor
Mahomed op.
Melusine wil hem kalmeeren, doch juist hoort
men de Tempeliers aanrukken. Daar ze echter
nog ver verwijderd zijn (?) beveelt Saladyn aan
Melusine de danseressen van den Harem een dans
met zang uit te doen voeren. Allen maken zich
hiertoe gereed en vertrekken. Van die gelegenheid
maakt Aldemar gebruik om Palmira te naderen,
die zijn declaratie echter lachende aanhoort. Dan
volgt de zang en daarna vertrekt Saladyn aan het
hoofd zijner strijders onder zang en tamboerijnspel
van de odalisken. Na dit vertrek wordt het liefdesduo
van de gelieven gezongen, die besluiten te vluchten.
In het vierde bedrijf komt Aldemar in den tuin
en verwacht Palmira die spoedig verschijnt. Zij
worden echter gestoord door vluchtende vrouwen.
Uit het rumoer dat weerklinkt begrijpen zij dat
Jeruzalem door de kruisridders genomen is en
zij zoeken zich te verbergen. Het tweede tooneel
stelt het plein voor de Moskee te Jeruzalem voor.
Men hoort het danklied der Tempeliers die de twee
gelieven hebben gevangen genomen.
Er wordt een raad van eer benoemd om over
Aldemar uitspraak te doen. Zoodra Van Borselen
hem een lafaard noemt wil hij hem met een dolk
te lijf, doch die wordt hem ontnomen. Hij wordt
ter dood veroordeeld. De Périgord tracht hem
overtehalen boete te doen, doch Palmira wil hem
voor zich behouden. Wanneer hij overhelt boete
te doen, raapt Palmira. den dolk op en wil zich
op hem werpen, wat haar belet wordt. Zoodra
Atdemar in de Moskee wil gaar. om te bidden,
neemt zij den dolk ten tweede male op en
snelt de Moskee binnen, gevolgd door de Sara
ceensche vrouwen. Aldemar wordt stervende naar
buiten gedragen. Met het Miserere, gezongen door
de Tempeliers en herhaald door een vrouwenkoor
boven het tooneel, eindigt deze opera.
Mij voorbehoudende over den inhoud van deze
opera en over de uitvoering, een volgende week
mijne meening te zeggen, heb ik nu reeds gaarne
van deze gelegenheid gebruik gemaakt die bespre
king in te leiden. VAN MILLIGM.
Patti te London.
Mevr. Adeline Patti, die men te Londen dezen
zomer nog niet gehoord had, heeft een concert
in Albert Hall gegeven. Het zeer talrijke publiek
was zeer teleurgesteld, niet alleen omdat het ge
noeg krygt van het nooit varieerende programma
van de diva, doch ook omdat de stem zeer ge
leden heeft. Alleen de lage tonen klinken nog
schoon, doch de hoogere tonen zijn scherp en
vaak onzuiver geworden.
Mevr. Patti's hoofdnummers waren de Cmatiane
uit Linda di Chamounix en Ave Maria van
Schubert, met accompagment voor harp.
La Femme de Claude.
De opera-comique te Parijs heeft een week
vóór de jaarlijksche sluiting bovengenoemde opera
opgesteld. De muziek is van Albert Cahen en
de tekst naar Alexander Dumas van Léon Gallet.
Met dit werk, reeds twee jaar in studie, moet
verbazend gesold zijn, zoodat de componist op
het laatst maar alle coupures schijnt te hebben
toegestaan, om zijn werk eindelijk opgevoerd te
krijgen.
In de handelwijze van de opvoering kort voor
de sluiting ziet men terecht een streven om den
nemen ... thans geeft de Heer u daarvoor zijn
belooning, door u in staat te stellen de keus van
uw hart te volgen .. .
Maar... zei Chiffon, die volstrekt niet
vermoedde, waar de geestelijke heen wilde ik
zie niet iu waarom ... omdat mijn oom van zijn
tante erft... ik eerder de keus van mijn hart
zal kunnen volgen ... aangenomen dat mijn hart
lust heeft om iets te kiezen ...
't Is toch duidelijk genoeg te voorzien mom
pelde pater Ragon, schijnbaar nog aldoor evenzeer
tot zichzelf als tegen Coryse dat graaf de Bray
het kind, dat hij bijna als zijn eigen beschouwt,
een mooie bruidsschat zal meegeven.., want hij,
als jonggezel, zonder nabestaanden ...
Zij begon te lachen.
Ha! ha!... jawel!... U denkt: nu ben ik
op eens een goede partij geworden ? ... en ik zei
straks nog al tegen mijzelf, dat ik door meneer
d'Aubières aanzoek in waarde was gestegen . . .
ja ... ik heb opgemerkt, dat ik sinds die gebeurtenis
met eerbiedige nieuwsgierigheid word aangeke
ken ... wat zal het nu wezen ?... eer.'... geld!...
dus alles en nog wat!... dat zal me een heel
ander mensch maken !...
Terwijl zij sprak wierp pater Ragon, die den
kleinen Barfteur, nog steeds op post onder zijn
boom, in het oog had gekregen, dezen eeu
welwillendeu groet toe.
Dat is Hugues de Barfleur zei hij plot
seling, Chiffon op hem opmerkzaam makeud
een mijner oud-leerlingen . . .
Dat weet, ik ... ik ken hem ... gaf zij onver
schillig ten antwoord.
Hij is een onzer getrouwen ... vervolgde de
geestelijke hij komt hier iedereu dag om de
heilige mis bij te wonen .. . een schoone ziel, die
alleen doet wat Gode welgevallig is...
Ik weet niet... riep het meisje bijna haars
ondanks of het hem wel zoo erg welgevallig
is, als u zegt, dat mijnheer de Barfleur hier
mevrouw Delorme het hof komt maken . . . onzen
lieven Heer ?. ..
Verontwaardigd en met ongeveinsde verwonde
ring hief pater Ragon de hand op. Hij had tot,
dusver nooit iets vermoed, maar Chiffon's onbe
tamelijke opmerking wierp eensklaps een daghelder
licht op duizende tot nog toe onopgemerkte klei
nigheden. Met het doel haar argwaau te smoren
en tegelijkertijd zijn vroegeren leerling een dienst
te bewijzen,antwoordde hij op zijn lieftalligsten toon :
Behalve dat zulke opmerkingen in den mond vau
een jong meisje misplaatst zijn, ontbreekt het, u
aan doorzicht, mijn kiud . . . Huguos de Barfleur
kan zich onmogelijk bemoeien met... de persoon,
die gij daar noemt.. . niet alleen omdat zijn prin
cipes hem voor dergelijke verzoekingen vrijwaren . . .
maar ook omdat ik alle reden heb, om te gelooven
dat een ander beeld zijn hart...
opera zoo spoedig mogelyk van het repertoire
te brengen.
Reyer hekelt in den Débats zeer deze handel
wijze van Carvalsho en breekt een lans voor den
mishandelden componist.
iiiiiiimiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii
ETTEREN
Een
Spinoza en zijn kring;
historischkrituche studiën over lIMundsche
vrijgeesten, door K. O. MEIKSMA,
's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, '96.
Het is mogelijk dat er veel te twisten valt over
de eischen van een goede biografie; maar niet be
twistbaar komt het mij voor dat de biografie van
een groot man den indruk moet maken dat men
heeft kennis gemaakt met een groot man.
Hoe eenvoudig dit nu ook schijne, maakt juist
die eisch een biografie van Spinoza zeer moeielijk.
Vooreerst is Sp's uitwendige levensloop zeer onbe
duidend geweest. Want al ware hij de half gebrek
lijdende kluizenaar-asceet-mysticus geweest, waar
voor velen hem schijnen gehouden te hebben, dan
zou nog dat leven niet interessanter zijn geweest
dan van duizenden monniken. Maar het is boven
dien niet waar. En het is een hoofdverdienste van
dit boek dat het, door Sp. in een totaal vernieuw
den //kring" te plaatsen, ook zooveel nieuw licht
op den wijsgeer zelveu werpt, en daardoor zal
maken dat men diens heele leven wat frissclier
gaat opvatten, dan allen tot heden deden, die zich
te sterk lieten impressionneren door de //gort met
rozijnen'' enz. van den zeker nog al lekker leven
den dominee Colerus. Velen hebben zelfs die
soberheid haast als een integreerend deel van Sp's
leer beschouwd. De zaak werd overdreven. En
als dominee Colerus het blijkbaar zoo'n
melankolieke gedachte vindt om in een heele maand maar
2 half-piuten wijn te krijgen, dan bewijst dit toch
niets anders als dat hij er zelf zooveel meer aan
deed. Spinoza ging op straat net gekleed, woonde
zeer ordentelijk en permitteerde zich dan toch ook
nog de luxe van er een barbier op na te houden,
(Zie de chirurgijusrekening daarvoor over het
laatste kwartaal, ad l gld. 18 st.; in de nieuwe
uitgave van Colerus bl. S3.) Ik wil alleen maar
zeggen dat Sp's soberheid, ten minste qunlitt/tie.J,
geeu bizonderheid was. Dat wisten wij trouwens
al hieruit, dat hij in de Ethica het gepaste gebruik
van genotmiddelen niet meer of minder dan het
werk van een wijs mensch" heeft genoemd. (Eth.
IV 45. sch. II.)
Nu is het wonderlijk-mooic resultaat van de
studiën van den heer Meinsma in het algemeen
dit : dat hij omtrent Sp. zelven niets nieuws vertelt
en hem toch iu een inniger verband met de maat
schappij brengt, enkel door de kracht waarmee hij,
uit zuivere bronnen, Spinoza met ziju omgeving
als omstrikt.
Maar ik herhaal: een biografie van een groot
man moet ons doen kennis maken met een groot
man. En als de uitwendige levensloop van zoo'n
man zoo onbeduidend is geweest, dan is dat een
iniiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiii
Zoo! . .. zei Coryse verstrooid.
Ja!... de arme man lijdt!... hij bemint,
geloof ik, een jong meisje, dat hem tot dusver
niet de minste aandacht heeft geschonken .. .
Een jong meisje ? . .. vroeg Chiffon verwon
derd, bedenkend, wie dat kon zijn een jong
meisje
'k zou niet weten welk !.. .
Maar plotseling licht ziende, vroeg zij, schate
rend van het lachen:
Ik misschien ?... Ha ! ha !... Die vind ik
goed !!!...
En den geestelijke bewonderend aanziende, ver
volgde zij:
Nou! ... 't mag gezegd worden, dat u je tijd
niet verbeuzelt, hoor!. . .
Pater Ragon zag haar aan, met zijn glimlach
nog op de lippen, maar een boozen blik iu de
oogen. Toen verontschuldigde zij zich.
Ik vraag wel excuus, dat, ik zoo lach l ...
maar 't is ook zoo eeuwig grappig.'... op die manier
zou het geld dat mijnheer de Bernay zal schaden,
mijnheer de Barlleur ten minste nog ten goede
komen ... 't blijft om zoo te zeggen in huis . ..
Ha ha! ... daar is niets tegen in te brengen . ..
uitstekend overlegd ! .. .
Mejuffrouw d'Avcsnes verklaarde pater
Ragon op snijdenden toon als mevrouw uw moeder
zegt dat gij een ouopgevoed jong meisje zijt, heeft
zij groot gelijk.
Gelijk dat ze 't vindt. . . maar niet dat zij
't zegt... antwoordde Chiffou zachtjes.
Even nijgend voor den zicli verwijderenden gees
telijke zocht zij ouden Jean met de oogeu. Zij
zag hem onbeweeglijk op zijn bank zitten.
Werktuigelijk spitste zij de lippen, maar op 't zelfde
oogenblik dacht zij met schrik:
U, hemel!... daar had ik haast gefloten,
zooals ik wel meer doe!... neen maar l dat zou
een mooie grap zijn geweest.. . hier!. ..
Uit de kerk der Jezuicten komende, liep Coryse
zoo snel zij kon voort, geheel den ouden knecht
vergetend, die achter haar, niet moeite zijn oude
beencn repte. Zij was er op gesteld, het
lieuehelijk nieuws ook aan AbbéChlitel te vertellen, over
tuigd dat het hem werkelijk genoegen zou doen.
p den hoek van het plein voor 't Paleis stond
een bloemenverkoopster met haar karretje. Cliiffon
kocht, rozen en kwam, aldoor hard voortloopeud,
aan de pastorie van Saint-Marcien.
Was de pastorie van de kathedraal al niet schit
terend, die van Saint Marcieii was met recht er
barmelijk. Een vervallen barak tegen de oude
basiliek aangebouwd, in ecu donker en onzindelijk
steegje. Links van dien bouwval een ellendig
tuintje. Maar Abbc Clu'itcl, die hartstochtelijk veel
van bloemen hield, had dit armzalige lapje schralen
grond in een welriekende gaarde weten te her
scheppen.
reden te meer om zich bezig te houden met het
leven van zijn geest. Enkel en alleen ter illustratie
van zijn geest is Sp.'s leven interessant; het was
een denfcersleven. Een biografie van Spinoza moet
van dat denken een helder denkbeeld geven. Daarom
behoeft de biograaf nog volstrekt niet 's mans
heele stelsel te behandelen; hij behoeft er niet
eens een volledig overzicht van te geven. Maar
wel degelijk moet hij doen uitkomen wat de hoofd
gedachten waren in zijn brein, wat er omging in
zijn ziel. En de ziel was bij Spinoza identiek met
zijn leer. Deze lag niet, als bij zoovele anderen,
op den zolder van zijn geest, zoodat zij maar een
zeer onvolkomen deel had aan het leven van den
mensch ; neen, iedere hoofdgedachte uit de Ethica
is een stuk ziel van Spinoza. Men moet zich dus
met Sp.'s leer beaioeien als men zijn biograaf wil zijn.
Maar nu komt de groote moeilijkheid. Want ik
zei daareven nog te weinig, toen ik iedere hoofd
gedachte uit de Ethica oen stuk noemde van Sp.'s
ziel; die gedachten zijn ieder afzonderlijk zijn heek
ziel, slechts van die zijde beschouwd, of in dat
bepaalde licht. Denk daarbij dat in die grootsche
harmonie gedachten en stemmingen leefden, die in
de wereld daarbuiten een verwoeden strijd voeren
nu nog precies als toen! en die dan ook
in andere individueele geesten of slechts geïsoleerd
heerschen, of denzelfden strijd op kleinere schaal
in het bewustzijn brengen. Die harmonie is het
allercoornaamste waarop een biograaf van Spinoza
heeft te wijzen, omdat zij het zuiverst samenvat het
zeer bizondere in Sp.'s geest. En dit is ook daarom
zoo noodig, omdat zoodoende de lezer gewaarschuwd
wordt voor het gevaar van eenzijdige opvattingen
omtrent Sp.'s leer, die inderdaad door genoemde
harmonie haast onvermijdelijk zijn. Want zoo deze
al bij Sp. zelven mocht hebbeu bestaan iu de mate
waarop ik ze eindelijk heb leeren begrijpen, men
zou zelf een oven reinen, onbevooroordeeiden geest
moeten hebben als den zijnen, om ze in dezelfde
mate te kunnen bezitten. Dit is de psychologische
verklaring van de betrekkelijke juistheid en onjuist
heid waarmee zoovelen het Spinozisme hebbeu
gequalifieeerd met de tegenstrijdigste benamingen
soms, enkel omdat zij zelven door dezen of
genen hoofdtrek van het stelsel bizonder werden
getroffen, die dat stelsel wel volkomen juist ken
merkt, maar toch alleen in, harmonie met
enkele andere.
Spinoza was de zelfbewuste incarnatie van den
modernen geest. De langzame maar zekere evolutie
van dien geest wil de vervanging van de oude
naïef-geloovige wereldbeschouwing, met het
menschelijk persoonlijkheidje als spil door een hoo
gere, wetenschappelijke, waarin godsdienst, weten
schap en zedeleer, de drie groote factoren van het
geestelijk bestaan van mensch en maatschappij, een
totale revolutie ondergaan. Dit is, uit den aard der
zaak, een werk niet, van een eeuw, maar van tien,
misschien van twintig eeuwen.
Toch is de naam Renaissance-tijd uitmuntend
gekozen, want van toen dateert de nu nog altijd
pas goed begonnen beweging.l) Ulrich von Hutten
kondigde ze aau met zijn kreet; ,/Die Geister
erwacheji; es ist cirie Lust zu leben!" (Ranke). En
sedert Copernicus dat, bekende blad scheurde uit den
ouden //code divin," zijn er altijd meuschen geweest
die meenden dat daarmee die heele code verviel.
Daarom gaf Morclly een Code de la nature" en
Fourrier zijn code attractionnel." Maar oneindig
ruimer en dieper blik op den geest der revolutie van
mensch en maatschappij had Spinoza reeds in de 17e
eeuw. De groote wetenschappelijke strooming van
die eeuw moet hem diep hebben aangegrepen. Het
MUIItlllltlllllllllIllllfflIffflIllflIlflullfflfUfUlirflIlllffflIllfflffflflIIIIIUIIflHH
De dienstbode was naar de markt en de Abb
kwam zelf opendoen. Hij hield in de eene hand
een geleipotje voor 't oogenblik gevuld met
stijfsel en in de audere een vervaarlijke ver
wilderde kwast, die 't grootste deel van haar haren
kwijt was.
Excuseer,dat ik u zóó ontvang . . .?verklaarde
hij Coryse, die hem vroolijk goeden dag zei,
maar ik was bezig het behaugel in de spreekkamer
wat bij te plakken en hij wees op de flarden,
die door de vocht losgeraakt, ellendig langs den
muur hingen.
't Ameublement was karig. Zes matten stoelen.
Een leunstoel zonder zitting. Een zeldzaam oud
klokje van vermolmd hout en een albasten Maria
beeldje aan den muur, boven een kleine consoie,
waarop een bloemvaasje stond.
'k Heb rozen voor uw Heilige Maagd mee
gebracht ... zei Chiffou, de bloemen iu het vaasje
zettend maar u moet, ze gauw water geven . . .
Ja . . . zoo meteen . . .
Neen . . . direkt! .. . kijk ! met die warmte
zou 't immers barbaarscliheid zijn, ze te laten
smachten!... en u gelooft toch ook. dat het niet
de bedoeling van de Heilige Maagd zal wezen,
dat iets om haar moet lijden, niet, ? . . .
? Dat is zoo ! ... zei de priester gewillig, ter
wijl hij naar het kraantje in dwi tuin liep, om
de vaas te vullen.
Coryse, die hem nazag, dacht:
Deze, is niet cliic!... deftig ook niet!...
met ziju goedig rood gezicht, onder die witte
haren, heeft hij veel van een tomaatappel iu
watten! . .. maar ik mag hem graag zoo . . . omdat
hij werkelijk een edele ziel heeft... in plaats zich
uit te sloven oin de vrienden van de armen ten
val te brengen en fatterige kereltjes, die alles heb
ben opgemaakt, aan rijke meisjes te koppelen ., .
houdt hij zich niet de armen bezig en met onzen
lieven Heer!... Hij weet, geeu steek vau
kletserijeu ! . . . en kuiperijen ! . . . en gekoketteer ! .. .
en al dat gedoe! .. . hij niet, !. . .
En toen de abbéterugkeerde, voorzichtig zijn te
vol gemaakt vaasje dragende, dat overliep en kleine
straaltjes op zijn glimmende soutaiie maakte, riep
ij hem vroolijk toe:
O ! mijnheer dutte!, 'k ben zoo in mijn schik.
Komaan ! . .. zei hij opgeruimd dat 's
dus heel anders dan gisteren, hè?...
Hij had de rozen opgenomen en schikte ze nu
met zijn groote, onbeholpen handen, met teedere
zorgvuldigheid. 1'oen dat was afgeloopeii, ging hij
;egenover Coryse zitten.
Mijnheer Chfitel .. . sinds van morgen is oom
Mare schat, schatrijk .. .
? Hoe dat zoo, mijn kind?.. ,
Nou! .. . u dacht bij geval niet dat hij eeu
lostkoets heeft, overrompeld? . . . neen . . . hij'heeft
vau mevrouw Crisvillc geërfd . ..