De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 19 juli pagina 7

19 juli 1896 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 995 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Proza yan f illem Kloos," Nog zoolang niet geleden heeft de heer Van Deyssel dit of ongeveer dit gezegd: de eerste Nieuwe-Gidsers hadden geen andere idee gemeen, dan dat de Hollandsche literatuur der voorgaande periode weinig of niets waard was. Ik wenschte wel, hy' had zyn stelling minder negatief ge maakt, want ik zelf, die de wording van den Nieuwen Gids wellicht mér dan de heer Van Deyssel van naby heh gezien, ik zelf weet dat er mér achter stak dan een enkele ontkenning. De Nieuwe Gids is opgericht, omdat eenige jonge literatoren geen tijdschrift geheel geschikt achtten om er hun gedichten en kritieken bij aan te bieden. Ik maak hier geen enkele redactie eenig verwyt; ik constateer slechts dat er voor eenige jonge literatoren bezwaren waren om hun werk in bestaande periodieken geplaatst te krijgen; dat voor Jacques Perk de organen nietvlot-inschikkelyk waren geweest, en de bedoelde heeren niet zooveel invloed konden uitoefenen als zij verlangden: om die redenen wenschten zy' een eigen orgaan, en op een zeker oogenblik deed zich de financieele mogelijkheid voor om zulk een orgaan te stichten. Ik zal niet zeggen dat de redakteuren toen reeds een scherp bepaalde formule hadden uit gesproken, maar dat zy niets bezaten is óók niet juist gezegd. Zeer zeker werden naar hun in zicht vele dichters in dien tijd te veel geprezen. Maar naast die negatieve meening stond een positieve over vele dichters die wél goed waren, met name vele antieke dichters en Engelsche van deze eeuw, Vondel en ook Potgieters Flo rence ; zeer positief was ook een groote voor liefde voor het sonnet. Voorts hadden zij het besef van zelf werk, n theoretisch n praktisch, te kunnen, leveren, naar hun inzicht wél goed, en zij bezaten, zoo geen formule in woorden, zeer zeker een formule in gevoel. Want om het te zeggen voor het geheel ver geten wordt, en ik verbeeld mij hier den toekomstigen geschiedschrijver der Nederlandsche literatuur een niet te versmaden inlichting te verschaffen , met het naturalisme had de Nieuwe Gids in zijn oorsprong niets te maken. Hij is opgericht alleen en uitsluitend om de poëzie, en uit de kronieken van den heer Kloos is duidelijk, dat hy' niet zonder moeite gezocht heeft naar een vereeniging van zijn streven met het natu ralisme, toen hem het talent van jonge Holland sche realisten en naturalisten klaar werd. Want, zooals natuurlijk is, de Nieuwe Gids heeft terstond getracht alle jonge lieden aan zich te verbinden, in wie hij talent zag. Met verzen en kritieken alleen kon het tydschrift niet op treden en goed proza-werk werd gaarne erkend en opgenomen. Maar hoe weinig de Nieuwe Gids aan het naturalisme dacht, blijkt wel daar uit, dat zijn eerste groote artistieke proza-bijdrage is geweest de Kleine Johannes van Fred. van Eeden. Het positieve dus dat de heeren verbond was de bewondering voor een zeker aantal bestaande poëeten; de overtuiging dat eenigen van hen zelf goede verzen en kritieken konden maken, en het besef, zooal niet de definitie van een formule. Maar er was nog iets zeer positiefs. En dat was de overtuiging, dat men in den heer Kloos een voortreffelijken redakteur-secretaris had, aan wien beter dan aan iemand anders het beoordeelen van ingezonden verzen en het kritiseeren van verschenen bundels was toevertrouwd. En indien men overweegt, wat gezegd werd, dat de Nieuwe Gids in hoofdzaak een campagne in productie en kritiek van poëzie bedoelde, begrijpt men hoe deze overtuiging geen geringe positieve kracht is geweest. Weet iemand wat het zegt om een goede re dacteur-secretaris te zy'n, waar het vooral de leiding in produktie en kritiek van poëzie be treft ? Zoo niet, hij bedenke dat medewerkers in het algemeen lastige menschen zijn en poceten prikkelbare lieden. Hij bedenke dat, en rekene dan zelf uit hoeveel beleid en studie er noodig zijn om zulk een leiding met succes te volbren gen. Voeg hierbij, dat de heer Kloos niet enkel voor de poëzie had te zorgen, maar ook zich bemoeien moest met bijdragen over wetenschap en beeldende kunst, en vooral met het artis tieke proza, en ge begrijpt de beteekenis van zijn leiding nog beter. Ik zeg niet, dat de gedichten en de kronieken van den heer Kloos de meeste abonnés hebben aange bracht ; ik beweer dat hij den Nieuwe Gids heeft geleid en dat door zijn invloed een zeker aantal literatoren een zeker aantal jaren heeft samen gewerkt. Ik wil van geen der redakteuren en medewerkers kwaad spreken, doch ben slechts waar, zoo ik zeg, dat de heer Kloos de ziel van de onderneming is geweest. Dit mag ik er wel bijvoegen: de invloed van den heer Kloos werkte voor een groot deel door persoonleken omgang. Medewerkers zijn lastige menschen en niemand is meer prikkelbaar dan hij die een vers heeft gemaakt, maar de heer Kloos was meester in de superieure kunst om met een poëet zóó te praten, dat deze het zwakke van zijn werk erkende en. niet boos werd, en voor een zeer groot deel daiirom, wijl de poëet merkte, dat zijn kritikus met een veel actievere aandacht het gedicht beschouwde, dan de dichter zelf het had gemaakt. Ik hoop dat de geschiedschrijver onzer litera tuur, aan wien ook de heer Kloos zelf zyn bun del als materiaal aanbiedt 2), van het hierboven vermelde inzicht zal uitgaan. De naam Nieuwe Gids is zoo spoedig het wachtwoord geworden voor een modernistisch revolutionnair streven in het algemeen, dat niet velen zich meer her inneren, zoo zij het al ooit wisten, hoe het tijd schrift ontstaan is uit een overtuiging over poëzie en kritiek van poëzie. En hoe zeer ook gaande weg zoowel het artistieke proza van de heeren Netscher, van Deyssel, van Looy, Aletrino en anderen, als de campagne voor de moderne schilderkunst de aandacht heeft getrokken, de strijd voor de poëzie is de vader van het tijd schrift geweest. En voorwaar, zoo meergemelde geschiedschrijver slechts even daarom denkt, kan hij in den bundel opstellen van den heer Kloos den schoonsten steun vinden om zijn motief uit te werken, daar hij inzage krijgt ook in den arbeid van dien dichter en kritikus vóór hy' als redacteur secretaris van den Nieuwen Gids optrad. Het zy'n allen studies over poëten van zijn tyd, die hij toen publiceerde, en zij bevatten reeds menige aanwijzing op meeningen later uitgesproken, en vooral de inleiding op Perk's gedichten kan men als de bron der Niemve-Gids-kronieken be schouwen. Men heeft daar de bewering, dat vorm en inhoud n zijn. Men vindt daar een verheffing van groote poëzie tegenover de poëzie van vaderland en binnenkamer. Men heeft daar de eenmaal geruchtmakende dithyrambische bladzijde over de dichterweelde. Men heeft daar den lof van het sonnet. En de kronieken hebben het werk van de voorrede met ijver voortgezet. Men kan ze be schouwen als een praktischen cursus in het lezen en beoordeelen van gedichten. Indien het ook thans nog moeilijk zou zijn om den Nieuwen Gids met n formule te kenmerken, men kan niet beweren, dat de heer Kloos verzuimd heeft het publiek over zijn meening voor te lichten. En beter heeft hij dat gedaan dan door alles op een enkele formule te laten aankomen, want zulk een korte spreuk verliest aan tastbaarheid van toepassing wat zij aan beknoptheid wint. Zoo men zegt als Horatius : alles komt diidrop neer : Ut jam nunc dicas jam nunc debentia dici, of gelijk de heer Kloos: vorm en inhoud zijn n, dan zal menige hoorder u gelijk geven, maar nog geen weg weten, als hij een vers moet beoordeelen. Maar wanneer iemand u vele uitloopers van die eene spreuk toont en telken male een afgeleide stelling bespreekt en aan een concreet geval toetst, dan zult ge beter leeren u te redden als het noodig is. En zoo heeft de heer Kloos op vele wijzen zijn inzicht geïl lustreerd. Zijn kritiek op rhetoriek en valsche dichterlijke taal; zijn uitingen over goede beeld spraak, rhythmiek en klankexpressie; zijn be schouwing over poëzie als belichaming van brokken gevoelsleven, uitingen gebonden aan hun toe passing op verschenen gedichten, zijn van de hoogste leerzaamheid voor hem, die zich wil oefenen in het zuiver lezen en gevoelen van poëzie. Of deze cursus u een absolute leer geeft ? Ik geloof het niet, en verlang niet het te gelooven. Voor de uiterste deugd van een gedicht bestaat geen theoretisch kriterium, en ook de beste kritici zullen niet allen geheel gelijk voelen. De moderne kritiek is in haar laatste woord niet verder dan de antieke kritikus Dionysius : over de uiterste deugd van een kunst werk brengt slechts een geoefende en fijne smaak oordeel uit. Maar naar wat ik zelf heb gezien van het kritiseeren van verzen, is er onder man nen van ernstige oefening mér overeenstemming te bereiken dan men uit het de gustibiix zou afleiden. En tot het oefenen van aandacht en smaak bij het lezen van gedichten zou ik op het oogenblik geen beter hulpmiddel weten aan te wijzen dan de kronieken van den heer Kloos. Maar zoo ik gelijk heb in die aanbeveling en dus een deugd noem van de verzameling opstel len, ik noemde slechts n deugd, en er zijn er mér. (Slot rolcjt.) Cn. M VAN DEVKKTKK. 1) Veertien jaren Literatuur-Geschiedenis, 1880?1893, door Willem Kloos. Amsterdam, S. L. van IMOIJ A' II. (ferliur/s, 1896. 2) Zie het woord-vooraf. itiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiMiMiMliMiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiimiiiiinH Graaf L£o TOLSTOÏ. liet koitntlü'tjk (tod* /s binnen in IL Internationale bibliotheek. | Dit boek wekt hooggespannen verwachting. Blijkens de voorrede zal T. hier zijne reeds in 1884 uitgesproken geloofsovertuiging omtrent het middel, dat de maatschappij van. den haar drei: genden ondergang redden moet, in 't volle licht stellen en handhaven. Dat middel des behouds i vindt hij in het Evangelie, dat Evangelie in de Bergrede, en haar kern in het woord : »Wedersta den booze niet'', wel te verstaan niet met ge weld. Hij is ook asceet. Hij ziet ook heil in onthouding. Hij doet rijkdom en weelde in den i ban. Hij acht het broodnoodig voor de maat schappij dat allen terugkeeren tot de eenvou digste, soberste levenswijs, tot het leven op het land en van den handenarbeid. Maar het middel, dat bovenal de maatschappij redden moet, is hier: den booze niet te weerstaan met geweld. Hij aan vaardt al de konsekwenties van deze stelling,in haar verst-strekkende beteekenis voor de maatschap pelijke toestanden. Met geenerlei stoffelijk geweld mogen de kwaaddoeners in de maatschappij bestre den worden. Derhalve: geen rechtbank meer en geen gevangenis, geen politie en justitie, geen oorlog, geen staand leger, geen dienstplicht, ja, ten laatste aarzelt hij niet te zeggen : geen staat, want de staat steunt op geweld en regeert met geweld. T. is door dat woord van Jezus, door den drang eener alle geweld schuwende liefde, Anarchist ge worden. Met gespannen verwachting gaan wij luisteren, wanneer een man als Tolstoïdie stoute stelling zal ontwikkelen en verdedigen, maar wij worden teleurgesteld. Hy' zal ons aantoonen dat het gebod: weersta den booze niet met geweld, tot den kern van het christendom behoort en de wereld redden moet. Hy is daarin niet geslaagd. De volledige ontvouwing van dat oordeel zou de ruimte in dit blad toegestaan, zeer ver overschry'den. Enkele opmerkingen mogen tot ken schetsing der bewijskracht van T's betoog volstaan. Niets schijnt evidenter dan dat Matth. 5 vs. 30 alle geweld tegen den booze verbiedt. T. wil dit zonder eenig voorbehoud verstaan hebben : nooit, nergens, eenigerlei geweld tegen den booze. Alzoo tegen hem geen politie, geen justitie, geen rechter lijk vonnis, geen gevangenis. Nooit. Maar dit is reeds met vs. 22 in strijd, waar Jezus als zijn gevoelen tegenover 't geen van de ouden geleerd was uitspreekt, dat wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, strafbaar moest zijn voor het gerecht en wie tot zijn broeder zegt: llaka! Lichtzinnige! strafbaar moest zijn voor den grooten raad. Eigenlijk staat er «strafbaar sal zijn »t. w. in zijn koninkrijk. Hier lezen wij geen afschaffing maar veeleer handhaving van de justitie tegen den boosdoener. Wel staat er in vs. 40 : Als iemand u een proces wil aandoen en uw rok nemen, geef hem ook den mantel ; maar kort te voren vs. 25 en 2(j raadt Jezus zijn volgelingen aan bij een proces maar spoedig een minnelijke schikking te treffen, omdat ze anders in de gevangenis komen, altijd 't onderspit zullen delven. Zoo spreekt men tot verdrukten, die nooit recht kunnen verkrijgen. Ditzelfde kan dus bedoeld zijn met het woord: weersta den booze niet; zoek geen hulp bij den rechter; 't zal u niet baten. AVel is u in het »oog om oog en tand om tand" geleerd, dat de misdaad naar verdienste gestraft wordt, maar u helpt dat niet. Geef maar toe ; dat is voor u verstandiger. Wat blijft hier over van het Centraal Evangelie, waarop Tolstoïzijn hoofdstelling met al haar konsekwenties bouwt V Op driëerlei grond tracht T. al verder haar te verdedigen. Geweld tegen den booze acht hij on redelijk ; het stuit het kwaad niet maar maakt den kwaaddoener nog slechter, en deze komt terecht als men ophoudt hem met geweld te weerstaan. Onredelijk, want zegt T. omtrent het geen kwaad is bestaat groot verschil. Wie de macht in handen hebben beschouwen datgene als kwaad dat hun niet bevalt. Eu wie onder die macht staan zijn 't daarmee natuurlijk volstrekt niet eens, maar moeten zich daarin wel schikken. Er bestaat geen gezaghebbende door allen erkende omschrijving van het kwaad en zij kan ook niet bestaan. T. wil dus zeggen dat geweld tegen het goede gekeerd zou kunnen zijn en het kwade vrij laten. Ja die kans loopt een feilbaar mensch menig maal, maar zal dit hier iets beteekenen, dan moet eigenlijk aan allen strijd met of zonder geweld tegen het kwade een eind gemaakt worden. En wat een verlammend scepticisme schuilt er in dit argument! Tolstoï, die te verstaan geeft dat hij het christendom zoo goed begrijpt, moest weten dat een christen de heilige roeping heeft te be strijden wat naar zijn overtuiging kwaad is, zon der er zich over te bekommeren dat anderen dat kwaad goed noemen. Geweld verbetert niet, maar maakt nog slechter. Hoe onverstandig is 't zegt hij o. a. een straf op te leggen aan verdorvene en zwakke menschen en hen van de eene plaats naar de andere te verbannen of in de gevangenis te zetten, waar zij, zeker van hun leven en zonder werk, gewoonlijk gaandeweg verdorvener en slechter zullen worden. Dat zal wel droevig waar zijn van het Russisch gevangenisstelsel, maar heeft T. nooit gehoord van humanere behandeling en van eenzame opsluiting ? Doch daarop antwoordt hij : noch de verscher ping, noch de verzachting der straften, noch de wijzigingen, welke in de gevangenzetting zijn ge bracht, noch de versterking der politie vermin deren of vermeerderen het aantal misdaden; deze verminderen alleen ten gevolge van de ontwik keling der zeden. Geen gestrengheid der wetten heeft de duels en de vendetta's doen verdwijnen. Het geweld zal nimmer kunnen doen verdwijnen wat saamgeweven is met de zeden. Geheel doen verdwijnen zeker niet, maar moet hier aan het strafwetboek alle invloed ont zegd worden ? Ook en juist op de ontwikkeling der zeden ? Gestrenge wetten tegen het duel helpen het zonder twijfel uit de zeden verdwynen. En de meeste misdaden vallen buiten deze kategorie. Men kan moeielijk aannemen dat dief stal en moord in beschaafde staten met de zeden zijn saamgeweven. Hier kan de strafrechter dan toch niet gemist worden. T. is van meening dat de strafrechter eigenlijk overbodig is, want de menschen, die als misda digers beschouwd worden, zijn niet van een andere natuur dan wij; niet meer dan wij zelf wenschen zij misdaden te bedrijven. Laat den Staat ophouden geweld tegen hen te gebruiken en de misdadigers zullen verdwijnen. Het bekende woord van Alphonse Karr tegen de afschaffing der doodstraf: »Que messieurs les assassins commencent!" keert T. om. Naar zijn oordeel zeggen de moordenaars met meer recht: »Laat hen, die op zich genomen hebben ons te onderrichten, te leiden, door af schaffing van den wettelijken moord ons het voorbeeld geven, en wij zullen het navolgen." En, voegt T. er aan toe: »Zij zoggen dat in allen ernst, omdat de toestand inderdaad zóó is." Ongelukkig is zelfs onder ons koudbloedig volk van die navolging nog niet veel bespeurd. T. heeft hier een verwonderlijk goeden dunk van dieven en moordenaars.Breek de gevangenissen af, hef politie op en justitie en zy stelen en moorden niet meer. Hoogstens zijn het verdoolden, die nooit door geweld, alleen door zedelijken invloed kunnen terecht gebracht worden. Nu, dat zedelijke invloed hier onmisbaar en de machtigste factor is zal niemand ontkennen; maar volgt daaruit dat het strafwetboek machte loos is en verderfelijk werkt ? Bovendien om de zedelijke verbetering is het der justitie niet of niet in de eerste plaats te doen. De Staat stelt zich hier ten doel de maat schappij tegen den misdadiger te verdedigen, leven en eigendom te beschermen en dat dit het recht van het geweld handhaaft springt in 't oog. Geweld is hier plicht. AVat er van de maatschappij worden zou, indien men daarmee ophield, indien men politie en justitie afschafte, de gevangenissen open zette, alle gewapende macht naar huis zond; indien men tegenover het geweld van dieven en moordenaars niets stelde dan de openbare mee ning, dan het woord en voorbeeld van den chris ten ; wanneer hebzucht, wellust, wraakzucht, moordlust door geen krachtige greep van de overheid werden gestuit; dat 't dan zijn zou alsof al de wilde dieren uit een beestenspel waren losgebroken onder een ongewapende menigte, die geen uitweg heeft, dat er een hel op aarde komen zou dat begrijpt een ieder, alleen Tolstoïniet. Wat er gebeuren zou, hij verklaart het niet te weten. En hij vindt het dwaas, te vreezen voor een onbekende toekomst als men in dit heden aan den rand van een afgrond staat; dwaas zich niet in de reddingboot te durven begeven als het schip in nood verkeert. Alsof die reddingsboot niet zou omslaan vóór 't schip naar de diepte zonk! (8/ot rolt/i.) L. H. S. Inhoud van Tijdschriften. Inhoud van Kiycn llniird No. '29. 18 Juli: Een »mariage de raison", door S. Hermina Croiset. III. Het Zilveren Huwelijksfeest van den Prins en de Prinses \ on Wied, 18 Juli 1896 (met por tretten). Jacob Swart, door II. Dyserinck (met portret). I. Een moeilijk oogenblik (bij de plaat). Een moeilijk oogenblik. naar de schil derij van Barre. Een vermakelijk tafereel uit de krijgsgevangenschap der Franschen in Duitschland (1870). Tentoonstelling van Zaansche Nijverheid te Zaandam, door P. F. Ranshuijsen (met afbeeldingen naar photographiën van S. Bakker Jzn.). I. Militaire Schetsen, Een bange nacht op Boekit Daroe, door Sampoen. Ver scheidenheid. Feuilleton. Inhoud van l)c Nieuwe Tijd, afl. 3 : J. II. Schaper, de Woningbouw ; Humanus, De onder wijzersbeweging in Nederland; W. II, Vliegen, De maatschappelijke hervorming en de katholieke kerk ; Rienzi, De ontwikkeling van het landbouw bedrijf; F. van der Goes, De Arbeiders in het Parlement; De maand. uHnniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiinmttiiiiiiiininnitniitfititiiittiiiiilitim BRIEFWISSELING : Den heer R. J. Loman te Londen. Uwe copie heeft bij het afdrukken ons nog niet bereikt. RED. TWEEDE NAT. COBUESP.WEDSTRIJD. Acht-en-dertigste zet van /wart. ! A i; T s$ 2 i 3 l T c6 5 T d4 6 7 8 '' D ha 9 c5 10 K f?6 li p l'i t; ... b4 a4 u K I'S f *? T f'2 T a3 T e5 D f'4 P c6 In partijen A 7, B 7 en 8 en C 7 geen opgave ont vangen. Er is nog gespeeld: in A l 38 K f3, in F 4 33 R d3 D d4:, 34 b4 T e3, 35 D a2 f D d5, 36 D da : cd5:, 37 T e3 : T e3 :, 38 R b5: en in P 10 38 K f4. J. J. S.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl