De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 19 juli pagina 9

19 juli 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 995 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het wetsontwerp?Hartogh en de Raad van State. Deftige bode: »Lang wachten, meneer Hartogh ? De Raad van State kent geen haast. Als u zoo gauw geholpen werd, zouden wij te veel last krijgen van de eigenwijzigheidjes van uw collega's." confortable leven; een van hen heeft er eens op gebluft, en thans is het met dat plotseling ryk worden uit. Een vrouw uit den goeden stand wilde absoluut van haar man af, daar een flinke jonge borst haar neiging had. Een Zoeloe-arbeider bood haar voor een grooten maaltijd en een stevigen slok drank een kostbaren diamant. Zij wist hem in den broekzak van haar man te praktiseeren, en bracht dezen toen, anoniem, bij de politie aan. Hij werd in een restaurant in hechtenis genomen, gefouilleerd, in het bezit van den diamant gevonden, en trots al zijn betuigingen van onschuld tot twaalf jaren dwangarbeid ver oordeeld. A en B reden met mij naar Kaapstad. A bezat nog wat geld, en kreeg onmiddellijk na zijn landing een goede betrekking in een sigaren winkel, dank zij zijn kennis van vreemde talen. B deed twee weken lang al wat hy kon, vond niets en stond op den drempel der ellende, toen B hem geld aanbood voor een reis naar de diamantvelden van Kimberley, wat hij dankbaar aanvaardde. Na nauwelijks een half jaar kwam B als ryk man te Kaapstad terug; hij logeerde in het Royal-Hotel, en bestelde een plaats eerste klasse naar Europa. Toen zijn bagage aan boord was, herinnerde hij zich zyn kameraad A, en snelde terug, om zy'n schuld af te doen. Zijn brieventasch openend, betaalde hij A tot diens verwondering het dubbele van het geleende geld terug en praalde, hoewel er klanten in den winkel stonden, dat hy millionair was. Hij nam hartelijk afscheid,nam groeten mee voor zijn heerly k tehuis, waar de sneeuw de bergen kroont, en trip pelde opgeruimd weder naar de haven, waar de stoompyp reeds dikke wolken braakte, een teeken van spoedig vertrek. Dat twee rechercheurs hem gestadig volgden, zag hij eerst, toen de klanten uit den sigarenwinkel van zijn vriend hem in zyn hut verrasten. Nadat zij zich als detectives hadden gelegitimeerd, fouilleerden zy hem, en onderzochten zijn bagage, zonder corpora delicti te vinden. Zij maakten zich gereed te vertrekken, toen een van hen een geweer met een langen loop in het oog kreeg; by nader onderzoek vielen uit het oude jachtroer de ongesiepen, ruwe diaman ten bij menigte op den grond. Handboeien, en marsch! Het proces tegen B. duurde niet lang. Twaalf jaren dwangarbeid. In myn pension woonde een mooie vrouw met haar dochtertje; zy gingen zelden uit, alleen des Zondags geregeld. Toen wy nader met elkander kennis maakten, haar gelaat teekende ernstig verdriet, maar zulke dingen zijn heilig vertelde zij ons de volgende geschiedenis : »Ik ben van voorname Engelsche familie; mijn man was te Kimberley, en werd daar I. D. B. Hij kreeg vy'ftien jaar; mijn ouders smeeken mij dikwyls om terug te komen, en willen mij alles geven wat ik verlang, maar ik blijf; hij moet tenminste weten, dat wij in zijn nabijheid zijn. Gelukkig, ik durfde het niet hopen ! mag ik hem iederen Zondag tien minuten zien achter de tralies, en met hem spreken, en wat vruchten en pruimtabak voor hem meebrengen." Ik vroeg haar toestemming, om met een vriend haar een keer tot de poort te begeleiden, en kreeg die. Wy trokken dus ter bedevaart; vooraan het kind met een mandje druiven, onderin wat tabak, onschuldig, zonder kwaad vermoeden; wij met gebogen hoofd achteraan. Het onderscheid van ras hield bij deze plaats op. Zoeloes, Hottentotten, Maleiers, Chineezen, Europeanen, alles wordt over n kam geschoren; de wet, de tucht, is gruwelijk streng en wee dengene die niet gehoorzaamt, die niet zijn kar trekt, of zijn steenen klopt. De dame mocht naar binnen. Wij bleven buiten. Een aantal gestraften trok op eenigen afstand naar de kapel. Plotseling haalde ik mijn zakdoek uit mijn zak: ik moest niezen. Een politieman sprong met geveld geweer op ons toe, en dreigde: «Mijn geweer is met scherp ge laden ; gij hebt hier met uw zakdoek geen teekens te geven; maak dat gij dadelijk wegkomt, of ik geef vuur !" Mijn vriend en ik namen onzen hoed af, en maakten ons uit de voeten; indien ik mij wél herinner, zelfs met buitengewone snelheid. Het doodenmaal. De onlangs overleden Jules Simon placht gaarne het volgend voorval uit zijn leven te vertellen : In de eerste jaren van het keizerrijk kwam het denkbeeld bij ons op, maandelijks bijeen te komen om over »le lendemain" te spreken, den dag van morgen, als het keizerrijk zou zijn ge vallen. Want wij twijfelden nimmer aan den dag van morgen en waren er ver van, te meenen dat wij achttien jaren erop zouden moeten wachten. Ik doopte dit diner »het doodenmaal", Armand, Marrast, Cavaignac en Sénard waren achtereenvolgens voorzitter. De eerste bijeenkomst was zeer komiek. Ik was in de rue des Petits Champs door een regenbui overvallen, en was, daar ik geen parapluie had gevlucht in de Passage Choiseul. De regen wilde maar niet ophouden, en ik was blij, na een kwartier Victor Lefranc te ontmoeten, die even eens hier kwam schuilen. Sedert ken ik hem zeer goed; wij hebben zelfs samen in een ministerie gezeten. Maar toen kende ik hem nog maar opper vlakkig, hoewel wij collega's waren geweest in de Constituante. Wij begonnen te babbelen en het schijnt, dat het gesprek hem even goed beviel als mij, want het duurde bijna een uur. Tegen achten scheen Lefranc, die mij belang in ging boezemen, weg te willen. Hij was, zeide hij, gedwongen mij alleen te laten, want hij moest in de nabijheid van de rue Bourdonnais dineeren. »Maar weet gij wat," zeide hij op hartelijken toon tot mij, »de vriend bij wien ik ga eten, is een oude bekende van u : Le Blond, een aller aangenaamst man. Kom zonder complimenten mee. Ik neem het op mij, u te inviteeren, en ik ben zeker, dat hij het heel geschikt zal vinden." »Heel graag," zeide ik kalm, »ik ga mee." »Gaat gij mee 'i" Ik zag wel, dat hij een weinig verlegen was met zijn succes. »Hij zal het uit stekend vinden," zeide ik, »dat verzeker ik u. Hij is een beste kerel, ik ben bij hem alsof ik bij mij thuis was." Ik liet hem verder maar redeneeren, want ik zag wel, dat hij zichzelf moed wilde inspreken. Hij haalde zijn horloge uit. »llet is tijd. Breng mij tenminste tot aan de deur." Ik ging mede, zonder een woord te spreken. »Maar," zeide hij, «waarom gaat gij de trap niet op V Hij woont in het entresol en heeft menschen, want ik zie zijn heele huis verlicht. Kom !" Dit »kom" zeide hij, alsof het moest beteekenen : »maak dat gij weg komt!" Hij gaat vooruit, belt en reikt mij de hand. »0p mijn woord", ging hij voort, »gij hebt mij een paar aangename uren bezorgd; tot weerziens." Men had de deur opengemaakt. Langzaam trok hij zijn jas uit, hij was doodverlegen, dat ik hetzelfde deed. »Arme drommel", dacht hij ongetwijfeld, >hij weet zeker niet waar hij eten vandaan moet halen." Op dit oogenblik kwam Le Blond de voorkamer binnen en zeide : »Kom toch, achterblijver, het wachten is alleen op u !" «Hoor eens", zeide Lefranc ongerust, en nam hem apart, >ik stoor misschien uw regeling, maar ik ben zoo onbeleefd geweest, Jules Simon uit te noodigen, dien ik in de Passage Choiseul aantrof". «Jules Simon", riep Le Blond, »die is al sedert veertien dagen uitgenoodigd; hij heeft aange nomen ook, en wij wachten alleen op hem! Gij behoort tot de huisvrienden, wij zouden op u niet gewacht hebben!" Lefranc kon het maar niet op, dat ik zoo lang zwijgend naast hem had geloopen. Bij dit diner nu stelde Sénard voor, het eens in de maand te houden, en doopte ik het »het doodenmaal". Een toespraak van Napoleon. Karakteristiek voor de manier, waarop Napoleon met zijn troepen omging, is een redevoering die graaf Chamans, voormalig adjudant van den veld heer, mededeelt in zijn Mémoires. Het vierde linie-regement van de Infanterie had bij Austerlitz in een attaque van de russische cavalerie zijn vaandel verloren; het was zonder dit symbool uitgerukt ter revue, en de keizer hield de vol gende toespraak tot de soldaten: «Waar is uw vaandel ? (stille). Gij zijt het eenige regiment der fransche armee, waaraan ik dit moet vragen. Liever had ik mijn linker arm verloren, dan mijn vaandel. Men zal het in triomf naar Petersburg brengen en nog na hon derd jaren zullen de Kussen het met trots vertoonen. De veertig vaandels die wy hun hebben afgenomen, zijn samen niet zooveel waard als uw eene. Hebt gij dan vergeten, u tegen de ruiterij te verdedigen ? Wie voerde het regiment aan 'l Welke maatregelen heeft hij getroffen toen hij zich zag aangevallen ? Waar waren uw officieren; uw grenadiers V Hadt gij allen niet liever moeten sterven dan uw vaandel ver liezen ? Ik heb zooeven een aantal regimenten gezien, die bijna geen officieren of bijna geen manschappen meer hadden, maar allen hebben zij hun vaandel, hun eer gered. En gij V Uw compagnies zijn sterk en talrijk, maar ik vind in uw rijen mijn standaard niet terug Wat zult gij doen, om dezen smaad uit te wisschen, om uw oude kameraden van de armee het zwijgen op te leggen, wanneer zy' bij uw aanblik zeggen : dat is het regiment, dat zijn standaard heeft verloren ? (stilte). Bij de eerste gelegenheid de beste moet uw regiment mij vier vaandels van den vijand brengen; dan zal ik zien, of ik u het uwe zal teruggeven." Met luider stemme en in groote drift werden deze woorden gesproken. Zij maakten op allen die ze hoorden, een onbeschryfelijken indruk. Een rilling, zegt Chamans, liep mij over de leden ; het koude zweet brak mij uit. Had men dit regi ment een oogenblik later in het vuur gebracht, het had wonderen van dapperheid verricht. Een jaar later, bij een revue te Berlijn, kreeg het regiment een nieuw vaandel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl