Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 997
JUGEND.
Duitsch Weekblad,
Uitgegeven door
GEORG HIRTH.
O! dieae Jugend! Met dezen kreet van wan
hoop en bezwaar grijnst de oude heer met
zijnen kalen schedel ons aan. Waar moet
dat alles toch heen? Dat deels vluchtige,
symbolieke, fantastische, met vermijding van
het sentimenteele, weeke! Kinderen, waar
moet dat heen ?
En wij ?... Wij moeten mede. Het is
onze plicht, het goede, dat de nieuwe tijd
geeft, te leeren waardeeren, al wijken de
vormen, waarin de gedachten gekleed zijn,
ook af van die van voorheen. Elke generatie
heeft eene gewijzigde levensopvatting moeten
accepteeren, want ongeveer met elke
vijfen-twintig jaren verandert de geest des
tijds. Om hiervan overtuigd te zijn, is het
onnoodig de geschiedenis te doorvorschen.
Wij behoeven slechts de uitingen der bouw
kunst na te gaan, die ongeveer vier keer in
eene eeuw zich wijzigt.
Geen der beschaafde landen van Europa
heeft in den laatsten tijd eene zoo groote
omwenteling ondergaan als Duitschland. Sinds
Bismarck met ijzeren arm de Duitschers te
zamen smeedde, is hier een geheel nieuw
leven ontstaan. Het zelfbewuste wezen van
den grooten staatsman heeft meer of min velen
geëlektriseerd, en zoo heeft het karakter en het
gevoel van eigenwaarde zich krachtiger
ont' plooid. Ongetwijfeld moest de invloed van
deze gunstigere Duitsche toestanden zich in
de kunst doen gevoelen, en het is daarom
geen toeval, dat sinds ongeveer 1890 een
nieuw kunsttijdperk is aangebroken.
Om zich een juist beeld van de Duitsche
kunstontwikkeling te geven, verplaatse men
zich in gedachten ongeveer een dertigtal j aren
bij ons terug, in den tijd toen, in 1862,1863,
de Marissen opdoken, Mesdag voor het eerst
in 1869 te Parijs exposeerde, en deze schil
ders met Jozef Israëls en Willem Roelofs
de steunpilaren der hollandsche schilderschool
werden, die in dit oogenblik de eerste der
?wereld mag genoemd worden. De hollandsche
bouwkunst won aan pittigheid destijds in de
gemoederen van enkele bevoorrechte artiesten,
om langzamerhand door meerderen met succes
beoefend te worden.
Welnu, dat tijdperk der Hollandsche kunst,
is hier in Duitschland in aantocht.
Dearchitektuur, waarin, van Iö70 1890, slechts enkele
kunstenaars uitmuntten, neemt meer of min in
de laatste zes j aren over het geheele rijke in
intimiteit toe een nieuwe tijd is aan
het kiemen.
Ook de schilder- en de teekenkunst geven
hiervan blijken, en een ieder die de Tentoon
stellingen der laatste jaren te München
bezocht, zal moeten toestemmen, dat de
Duitschers zich zeer hebben aangepakt. Zij heb
ben met vlijt en volharding de goede tech
niek der Fransche schilders en de gezonde en
ware opvatting der natuur, den Hollandschen
artiesten eigen, bekeken. Wel openbaart zich
voorloopig door het bestudeeren der
buitenlandsche kunst een ietwat uitheemsch element,
maar wij vermoeden, dat dit zal wijken en de
duitsche schilderschool weldra haar eigen
koloriet zal bezitten.
Zal dit eens werkelijkheid worden? Want
een internationale kunst bestaat niet. Dat
is een onding, zoo zegt met recht de oude
heer, die uit vrees, dat de uitheemsche faktor
uit de duitsche kunst niet wijken zal, met
zijne gevouwen handen dermate zijn kin te
zamenperst, dat zijn neus er niet sierlijker
op geworden is. Hij transpireert van angst,
daar hij er van doordrongen is, dat karak
ter en geïnspireerde liefde voor het Vader
land tot de eerste en grootste deugden ten
allen tijde te rekenen zijn.
En toch deden de Duitschers goed, eens
flink over de grenzen te kijken. Zij gevoelden,
dat hun land, hoe schoon en romantisch ook,
niet dat biedt, wat Holland door zijne groote
tintenpracht en innigheid van het landschap
den artiest geeft. Het is daarom in de
laatste jaren mode, gewoonte en verlangen
geworden, om het hier weinig ontwikkelde
kleurengevoel aan de stille oevers van de
Vecht of aan de duinstreken van Zandvoort
te louteren. Deze keus der Duitschers,
juist dit hoogere in Nederland te zoeken,
pleit voor hun juist inzicht. Immers, geheel
Holland staat als het ware in den dienst der
kunst. Maat houden is echter op elk gebied
moeilijk, en zoo zijn de Duitschers met hunne
bewondering voor het nederlandsche landschap
te ver gegaan. Vele schilders namelijk,
trachten Hollandsche motieven te creëeren, en
zijn van meening, dat zij op hunne doeken
ook het koloriet van daar weergeven. Dat
LIEBE l N WÖRIS^OFEN
(Jugend.)
Als de Duitsche Koloniale Armee in Afrika komt: Een nette boel! {Jugend,No.7.pag. 105.)