Historisch Archief 1877-1940
No. 999
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Een droom van den minister
van Koloniën.
Als de Condor Toekoe Oemar eens te pakken
kreeg
een jongmensch zie passeeren, soms
tweedriemaal heel langzaam mijn glazen voorbij,
dien ik niet te best vertrouw. Ik geloof dat
dat kereltje vues op haar heeft. Nu, zoo
moet het beginnen; zei de Ranitz, en staat
hij je zoo oppervlakkig beschouwd nog al aan?
Oppervlakkig beschouwd ! riep ik uit. Denk
je dat ik zulke dingen oppervlakkig beschouw.
Ja, dan zou ik misschien hem eens binnen
tikken en zeggen : kom maar hier beste jongen,
daar zit je bruid. Maar pp mijn leeftijd, in
mijn positie, is mijn eenige dochter nog de
laatste troef die ik kan uitspelen, dat noopt
me tot de uiterste voorzichtigheid. Verlies
ik dit spel, dan is niet alleen zij, maar ben
ook ik verloren. De Ranitz begreep dat vol
komen. Hij ziet er, vervolgde ik, niet kwaad
uit. Hij is jong, levendig, heeft elegance in
houding en beweging, en ofschoon zwart van
snor en knevel, zou je hem haast een zekere
mate van lieftalligheid toeschrijven, en als
hij, wat hij dikwijls doet, juist hier voor het
raam met een vriend staande blijft, om te
redeneeren, zou je uit de beweging van zijn
lippen en uit zijn gebaren durven opmaken,
dat de welsprekendheid hem niet vreemd is.
En dat wil ik je graag bekennen, een schoon
zoon die behoorlijk zijn mond kan roeren,
zou me niet onwelkom zijn.
Eh bien! knikte de Ranitz, als wilde hij
te kennen geven, dat alles klinkt niet kwaad
en met zijn vlakke hand op mij wijzend
voegde hij er aan toe : een welgevormd lichaam,
mijnheer Brommeijer, is als een goed ge
bouwd schip, dat men de beste lading toe
vertrouwt ; maar ik ging op die loftuiting
niet in, daar het vermoeden mij door het hoofd
vloog, dat het hem niet onaangenaam zou
geweest zijn, als ik dit compliment hem had
teruggekaatst. Van een schip, zei ik, heeft
hij niets, eer zou hij je doen denken aan een
hitje, in de manege gedre_sseerd. Hij zet zijn
aristocratisch kleine voetjes de Ranitz trok
zijn eigen voeten dadelijk wat terug onder
zijn stoel zoo netjes, als ik 't van mijn
leven heb bijgewoond. Meermalen heb ik me
het genoegen gegund hem voorbij te zien
dribbelen en telkens moest ik denken, kereltje,
wat je ook wezen moogt, je bent een danseur.
Sedert eenige weken speelt mij voortdurend
eene teekening van Braakerisiek door het
brein, waarop ik, voor zoover ik mij herin
neren kan, precies zijn evenbeeld op een
paard heb zien zittenen hij door een dametje
gekransd werd als Lion du Bal, wat op een
sjerp over zijn borst stond te lezen. Het is
waar, Thérèse is ook een hartstochtelijke
danseres, in zoo verre zouden ze goed bij
elkaar passen, maar dansen is toch niet de
hoofdzaak in het huwelijk, wat zeg jij de
Ranitz. Het is niet altijd bal
Behalve in Portugal, lachte de. Ranitz, daar
zou je het met een balletmeester een heel
eind kunnen brengen. Zeg liever, verbe
terde ik zpn snakerii. daar zou je een ballet
meester minister van financiën kunnen maken,
en dan kwam er misschien nog meer van je
?coupons terecht dan tegenwoordig. Als wij
?beiden onder vier oogen zijn, gooien we er
wel eens een grol onder rtoor. Maar, zoo
vervolgde ik zeer ernstig, balletmeester
is hij niet. Eer dunkt me, moet hij
candidaatnotaris, journalist of advocaat zijn. Je ziet
hem altijd gewapend met een zwart lederen
portefeuille onder den arm, en aardig, net
als of hij denkt, het is uoodig dat de
Brommeijers dit zien, draagt hij dien, of hij rechts
of links gaat, altijd naar den huizenkant
gekeerd.
Aan zulke finesses, zei de Ranitz, keu je
de verliefdheid.
Ik ben hem al eens een paar maal
nageloopen. Eens rechts, toen schelde hij bij
Ch. Kouveld aan, het huis waar vroeger
Dedel woonde, en twee keer heb ik hem
gevolgd, links, totdat hij binnenging bij Hugo
Muller. Hij moet dus radicaal wezen ! Nu, wat
zou (lat? vroeg de Ranitz, die wei zag dat
mij dit niets beviel. Radicalen moeten er ook
zijn en sinds Staatsraad Roehussen ver
klaard heeft, «onder de radicalen, die ik de
eer heb te kennen, is er niet n dien ik haat,
en zijn er wel, voor wier vriendschap ik er
kentelijk zou zijn", is dat geen bezwaar
meer. Ik wil je graag bekennen, ik ben al lang
van plan geweest, me bij Nolting eens te
i laten introduceeren. Muar deze, lichtzinnige
! opvatting van een zoo ernstige zaak
ontj stemde mij eenigszins. Hoor eens, zeide ik,
l het is waar, je hebt radicalen n radicalen ;
i daar zijn er, die je zeer goed kunt dulden in
j fatsoenlijk gezelschap en ik geloof dat hij
j daartoe ook behoort. Soms zie je hem met
Treub, soms met Mr. de Vries, soms ook met
een ander, maar altoos met nette lui en ik
weet zeker, dat je hem nog niet zult vinden
in de Jordaan met een gliis bier voor ziehen
een scharretje. Je kunt aan heel zijn intelligent
uiterlijk zien, dat hij zoo diep nog niet is
gevalj len. Ik ga zelfs verder, ik sta je er borg voor, dat
je hem nog veeleer zult aantreffen bij Richeop
het Rokin, dan bij Bisschop in het
(JhocolaI huis. Maar, de Riuiitz : zijn beginselen ? Ben
' ik wel ingelicht, dan bedoelen dit soort van
j menschen in de maatschappij een heel andere
i verdeeling van het inkomen door te voeren.
Zij willen alles nivelleeren. Neen, nu nog niet,
maar later ; weldra, zoo spoedig ze er de. kans
toe schoon zien. Eu stel je uu voor, ik geef'
zoo iemand mijn dochter. Mijn vrouw en ik
zijn er niet meer om voor Thérèse te zorgen.
Wat wordt er van mijn kapitaal ? De kerel
behoeft het maar in zijn hoofd te krijgen om
zijn beginselen toe te passen, en mijn dochter is
l de helft van haar vermogen kwijl! Kijk eens,
zooals ik hetn daar zie loopen, ben ik hem
wel genegen. Ik houd het er voor, dat hij
j uitnemende (iualiteiten bezit, en wat zeker het
meest voor hem pleit, is, dat hij Thérèse lief'
heeft gekregen, mijn kind, waaraan ik alles
heb geschonken, waarover (}od en de natuur
j mij de beschikking hebben gegeven; dat lieve
j persoontje met haar vriendelijke oogjes, haar
i slanke gestalte, opgeruimd zieltje en haar rijke
j harïen te meer apprecieer ik dit in hem,
l omdat hij haar nooit anders ontmoet heeft,
dan op vijf meter afstand, achtereen venster
ruit. Ja wel, man genoeg ben ik, al kwam ik
op jaren, om als vader eerbied te hebben
voor eiken ridder die zoekt, en het vinden
waard, toch vruchteloos streeft... maar het
is zoo, om zijn bci/hixclcti kan er niets van
komen... Zoo, de Ranitz, vind je mij uu
in oen weinig opgewekte stemming, met het
voorgevoel van een tragedie die in aan
tocht is, zit ik... hier in de Bocht; in
Gods paradijs, maar als een Adam, die zijn
vonnis ducht. Want elk oogenblik vrees ik,
dat Thérèae, die nog niets gemerkt heeft, haar
oog zal laten vallen op dien verleidelijken
jongen man. Ik doe, sedert ik het gevaar
ken, alle moeite om haar van het venster
vandaan te houden en staat ze er voor,
als ik hem zie aankomen, bedenk ik de eene
boodschap na de andere, om htuir uit de kamer
te verwijderen.
Hoe vindt zij dat, vroeg de Ranitz.
Dat kan je begrijpen... bij al haar lievig
heid wordt ze wat kregel; zij spreekt niets
tegen, doch krijgt een kleur als ze in h nar
luierend uit het raam turen wordt gestoord...
maar wist zij eens, waarom ik haar telkens
heenzeud.. .
Eu ben je daar dan zoo zeker van, dat zij
dat niet weet ?. .. .
Ja, daar beu ik zeker van zeker, hoor
je, en als je me niet wilt gelooven, geloof
me dan niet, maar zit niet mij als vader dat
beetje gemoedsrust te ontstelen, wat ik nog
over hield. Wat duivel, is dat je dankbaar
heid, mij te taquineren nu ik jon antwoord
heb gegeven op de vraag, die de halve wereld
en al de dames van onze kennissen af en toe
tot ons richten: >I)oet er zich nog niemand
voor Thérèse op? 't Wordt toch tijd dunkt
roe." liet is of ze aan nietb anders kunhen
denken. Jij bent nu de eenige, die precies
weet, hoe het met de zaak staat. Die Lion
du Bal, al was hij ook Lion de la Bourse,
of Lion de la Cour al had hij overigens
ook al de deugden van jou-zelf de Ranit/,
het koninginnetje van de BochT' krijsrt hij
niet ol' mijn naam zal «'een Brommeijer
vezen. Ik stond uit mijn stoel op, en mijn
onderkaak beefde zichtbaar, toen ik de Ranitz
toevoegde: je kent me niet waar, voor heete
vuren heb ik gestaan, koningen en keizers
hebben mij gezien en ik heb hun blik ge
trotseerd ; nooit gaf ik eenig blijk van
angstvnlligheid of' bedeesdheid. Ik zou in
staat zijn als een tweede Mozes onder donder
en weerlicht den berg Horeb te beklimmen, om
een nieuwe tien geboden te halen. ... en toe.h,
wil je wel gelooven, dat ik begin ie trillen, als
ik hier in mijn eigen huis. de schel hoor
gaan, denkende, dat kon die jonge man
wel eens zijn, die mij komt vragen om
Thérèse. De IJanitz gevoelde, dat het tijd
werd, mij van dit chapitre af te brengen en,
zoo cordiaal als hij maar kon. zei hij : ik be
grijp nu wel, dat gij niet eens een dagje bij
ons te Soesldijk kunt komen; ik had zoo
half en half het plan, om niet te zeggen, de
opdracht, je te vragen en hiermee was dit
deel van het discours afgeloopen, dat ik wat
uitvoerig heb meegedeeld, omdat het mij zoo
bijzonder interesseerde.
We spraken nog eenigen tijd over het
verblijf op het Lustslot en kwamen als van
zelf' op een onderwerp, dat mij in de laatste
dagen eenigerma'-e had bezig gehouden. Ja,
zei ik, zoo redeneerende voort, ik wilde
wel dat ik gelegenheid had hierover met
het Hof' eens van gedachten te wisselen
daar zijn weer hofleveranciers benoemd, en
dat is, geloof' ik, een verkeerd gebruik,
een onverdedigbare gewoonte. Zie je, dat
de eene vereeniging na de andere konink
lijk wordt, daar is niets tegen. Dat je den
portier van Vic in de Nes telegrafisch een
dankbetuiging zendt voor verzen gedicht ter
eere van IL M s verjaardag, het, is volkomen
in den haak. Dit doet niemand leed en on
getwijfeld verheugt het de lieden, die zich
daarop kunnen beroemen. Bovendien,
vereenigingen en dichters zijn nooit jaloersch
op hun zusters of' broeders. Zoo ook, dat de
redder van de familie Kip voor acht
menschenlevens een bronzen medaille eu een getuig
schrift kreeg uitstekend! Maar dat
hofleverancierschap! Hofleveranciers zijn we
immers allemaal. Je zult zeggen, viel de
Ranitz mij in de rede : omdat jelui allemaal
belasting betaalt. Neen, hernam ik, ik be
doel met allemaal : wij kooplui uit de Bocht,
wij reeders en importeurs. Lieve hemel, wat
heb ik zelf in die veertig jaar van mijn
handelsbedrijf' al aan diverse waren voor
het Hof geleverd. Dat wil niet zeggen aan
II.H. M.M. neen, maar aan die geheele
kluit die uit de koninklijke ruif' eet. Je be
grijpt wel, als je dat bedenkt, zou je de
gansche Amsterdamsche Beurs, zoowei den
goederen- als den effectenhandel, het recht.
moeten geven bet koninklijk wapen te voeren :
Willem Heijbroek voor de koffie, Muller
voor de thee, (Jhristiaan van Lennep voor
de suiker, Janssen voor de tabak. Moltzer
voor de jenever, en van Keghen, Ilemlrichs,
mij en consorten voor alles te gelijk. Maar
het spreekt van zelf', wij begeeren dat niet.
W;it ik echter betreur, is, dat nu weer een
apotheker tot Hofleverancier is benoemd,
natuurlijk voor de levertraan en bruispoeder
die jij en je collegaas gebruiken. Wat is daar
het gevolg van 'i l Iet publiek denkt nu, bij dien
man moet ik wezen. en dat in een tijd,
waarin de mededinging toch reeds zóó fel is,
eu het apothekersvak dermate in deeadence
is gekomen, dat, weerhield mij niet de
menschlievemlheid, juist de menschlievendheid mij
zou doen wenschou, dut jij door alle apothe
kers tegelijk je kondt laten bedienen.
De Uanitz sprak geen woord, maar zat in
gedachten verzonken, tot hij naenkelenlinuten
zijn hoofd ophief, en mij de hand toestak.
Mijnheer Brommeijer, zei hij, deze opmerking
is een van de beste, die ik in langen tijd
vernomen heb. Stelt u daar over eens een
Nota op... Ik beloof' u... Enfin, hij zei
nog heel wat meer, veel te vleiend om het
over te vertellen; ik memoreer dit dan ook
om te doen zien, dat ik in de hofkringen
nog het meeste succes heb, die lui zijn voor
goeden raad het ontvankelijkst.