Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1000
wel- in naam der billijkheid de Atnsterdamsche
forensen wilden belasten, maar geen woord
sprak om evenzeer de billijkheid in het licht
te stellen, dat Amsterdam dan ook aan de
overige gemeenten des Rijks, dat deel van
het inkomen zijner burgers als belastingobject
diende over te laten, hetwelk niet te Am
sterdam, maar uit bezittingen daarbuiten
gelegen, werd gewonnen. Een forensen-belas
ting kan eerst een billijke belasting zijn
als zij voor alle gemeenten tegelijk geldt,
reeds daarom had de hoofdstad zulk een
onbekookte daad niet moeten plegen.
Komt er echter eenmaal een algemeene
forensen-bedrijfsbelasting en (gemeentelijke)
grondbelasting dan zal het zeer de vraag
zijn of Amsterdam, zelfs indien de Vennoot
schappen daarin betrokken worden veel
zij bij zulk een regeling spinnen zal. Een
belangrijk deel der Vennootschappen kan
zijn domicilie te gemakkelijk naar den Haag
of Rotterdam verleggen, dan dat juist de
hoofdstad zich niet -eenige keeren zou moeten
bedenken, vóór zij er op aandrong, dat deze
lichamen tot het belastinggebied der gemeente,
in plaats van tot dat des Rijks werden ge
bracht.
2e wil men zich de vrijheid zien toege
staan, nog andere belastingen te heffen dan
de bestaande.
.Dat dit echter de niet gefortuneerde bur
gers eer na- dan voordeel belooft, nu er
reeds een zuivere, ietwat progressieve inkom
stenbelasting bestaat, is duidelijk. Een ver
teringsbelasting b. v. kan niet anders dan
nog eenige malen foutiever zijn dan de meest
gebrekkige inkomstenbelasting. Een
bedrijfsbelasting, naar het inkomen uit bedrijf of
beroep genoten, is reeds in de inkomsten
belasting begrepen. Accijnsen en heffingen
van dergelijken indirecten aard, er kan
niet aan worden gedacht. We bewegen ons
in de richting van de afschaffing aller accijnsen
op levensbehoeften, en zoo is het nog eer te
onderstellen, dat men aan de gemeen ten weldra
zal verbieden winst te trekken uit het hebben
van drinkwaterleidingen goed drinkwater
is toch wel een allereerste levensbehoefte!
dan dat men, omgekeerd, tot iets, wat op de
oude stedelijke heffingen gelijkt, terug zal
Wat men alzoo met het troostwoord: uit
breiding van belastinggebied, aan Amster
dam zou kunnen beloven, is nog niet duide
lijk. Ook zou met een grootere bevoegdheid
ten opzichte van het eischen van retributie
zeer weinig kunnen worden bereikt. Had
de hoofdstad gedurende den tijd harer bloei,
bij het wijzigen van allerlei toestanden, het
aanleggen van straten en wegen, het dem
pen van grachten, het verleggen van bruggen,
het stichten van nieuwe wijken enz., steeds
de bevoegdheid gehad, de rechtstreeks be
langhebbenden en meest bevoordeelden een
behoorlijk deel der kosten te doen betalen,
de schuldenlast zou zeker iets minder zwaar
zijn. Meermalen toch komt het voor, dat
de bewoners van een stadsdeel op werkelijke
of zoogenaamde verbeteringen aandringen,
die niet slechts voornamelijk hunzelven
ten goede komen, maar bovendien anderen
benadeelen. Een dergelijk geval b. v. heeft
men nu weder met de beweging om
hst Rokin te dempen. Dit zou, behalve den
bewoners, niemand eenig voordeel verschaffen,
en zeer zeker op den duur de belangen van
de eigenaars van huizen in de Kalverstraat
schaden. Hoeveel tonnen gouds de stad heeft
weggegeven, waardoor de een in zijn bedrijf
of bezit geschaad en de ander gebaat werd,
terwijl de ter wille van het algemeen belang
benadeelde, om dit voor hem noodlottig doel
te .bereiken, toch nog evengoed als de bevoor
deelde mede zijn belastingpenningen moest
opbrengen, is natuurlijk niet te berekenen.
Maar wel moet men er zich over verbazen,
dat nog maar altijd als regel geldt: het
algemeen belang heeff er zich niet aan te
storen of het sommigen nadeel berokkent,
zelfs waar zulk nadeel heel wel is aan te
wijzem en in geld te schatten. Van schade
vergoeding is bij werken, die in het algemeen
belang worden ondernomen behalve na
tuurlijk bij onteigening nimmer sprake,
en van een extra bijdrage door bijzonder
bevoordeelden weet men sinds lang niets meer.
Doch gesteld, dat de gemeenten de bevoegdheid
bezaten aan de bevoordeelden eeu zwaarderen
last op te leggen, hoe weinig zoude dat nog
baten, daar tegenover die bevoegdheid ook
de verplichting zou moeten staan, gebleken
benadeeling te vergoeden, terwijl bij de
meeste werken van eenige beteekenis, door ge
meenten uitgevoerd, er aan het opmaken van
een dergelijke rekening niet te denken valt.
Wat voorts betreft de vergoeding van door
de gemeente aan particulieren te bewijzen
diensten, het behalen van winst met
gemeenteleveranciën, van water, licht of van andere
benoodigdheden; het in eigen exploitatie
nemen van de tram of de telefoon, daar
zal wel niemand zijn, die meent dat hieruit
voor de gemeente-schatkist grooter voordeelen
zijn te verwachten, dan thans worden geno
ten, al zullen velen met ons er van overtuigd
zijn, dat, om andere dan fiscale redenen, in
het belang der burgerij eigen exploitatie
verre te verkiezen is boven die door parti
culieren. Maar nog eens: niet om fiscale
redenen, want steeds zal men, en terecht, bij
de gemeente aandringen op levering van het
geen zij aanbiedt, zoo veel mogelijk tegen
den kostenden prijs. Hoe men dus van een
nieuwe regeling der gemeente-financiën zich
groote voordeelen kan beloven, voor zoover
die moeten voortvloeien uit de bevoegdheid
der gemeente om belastingen te heffen en
retributiën te innen, begrijpen wij niet. En
indien in overeenstemming met het bericht
uit de Asser Ct., het streven mocht bestaan,
de opbrengst van de inkomstenbelasting nog
te doen dalen, door de progressie weg te
nemen, of tot behoud van het bedrag dier
opbrengst, den kleinen man en den midden
stand nog zwaarder te belasten, bij vermeer
dering misschien van andere heffingen, die
een onzuiverder grondslag hebben dan de in
komstenbelasting, ??? wie gevoelt niet, dat men
op deze wijs eer achteruit dan vooruit zou gaan?
* *
*
Indien de nieuwe regeling der
gemeentefinanciën de te zwaar gedrukte gemeenten
eenige verlichting zal bezorgen, moet dat het
gevolg zijn van eene rationeele verdeeling
der lasten tusschen Rijk en gemeente, voor
zoo ver zij betreflen uitgaven niet alleen in
het gemeentelijk maar in het algemeen be
lang. De schutterij is voor het Rijk misschien
van nut, voor de gemeenten is zij dat zeker
niet. Wat voor dat wapen ? wordt uitge
geven, behoort uit de Rijksschatkist te wor
den voldaan.
De politie wordt voor een goed deel
vereischt om de justitie te dienen voor een
belangrijk bedrag moet dus hare bezoldiging
ten laste van het departement van justitie,
m. a. w. van het Rijk komen.
Het lager- en vakonderwijs voor de onver
mogenden, voor allen, die niet voldoende be
talen kunnen, is een zaak ten algemeenen
nutte, geregeld naar bepalingen der Rijks
wet. Dat het Rijk dan in die behoefte voor
zie, opdat alle burgers te samen, in de Rijks
belasting, gelijkelijk daartoe bijdragen, onver
schillig in welke gemeente zij wonen, en niet
langer de burger in een stad of dorp met
een zeer groot armenbevolking daarvoor vele
malen het bedrag betale, hetwelk van den in
woner van een stad of dorp met bijna in het
geheel geen arme/ibevolking wordt gevorderd.
Ten opzichte van de armenzorg, van elk
onderdeel daarvan, geldt hetzelfde als van
het onderwijs. Bij de vrijheid, die er in het
Rijk bestaat om zich een domicilie te kiezen,
kan de armenzorg niet gemeentelijk zijn, in
dien zin, dat de gemeenten al de kosten der
bedeeling en verpleging dragen, welke gevol
gen zijn van werkloosheid, ziekte, invalidi
teit etc. Indien iets, dan behoorde toch wel
de officieele armenzorg er eene te zijn, die
door alle burgers van hetzelfde land, in even
redigheid van ieders vermogen, gelijkelijk
werd bekostigd.
Voor Amsterdam bestaat er nog een bij
zonder bezwaar, dat niet bij een algemeene
regeling der gemeente-financiën kan worden
opgeheven. De groote uitgaven voor het
Hooger onderwijs : gymnasium en universiteit.
Uitgaven, die het Rijk voor een deel
althans voor zijne rekening heeft te nemen,
tenzij het, door een progressief schoolgeld ook
bij de Rijksinrichtingen te vorderen, de
hoofdstad in staat wil stellen, door zulk een
schoolgeldheffing de burgerij te ontlasten van
den al te zwaren druk, haar ten bate van de
betrekkelijk weinigen, die daarvan profiteeren,
opgelegd.
Doch niet alleen voor Amsterdam doet
zich nog een belangrijk punt Op, dat bij eene
nieuwe regeling der gemeente-financiün niet
buiten beschouwing mag blijven. De vraag
dient gesteld : hoe zal het Rijk de gemeenten
de mogelijkheid openen, geheel of gedeeltelijk
de kosten der brandweer op de
verzekeringmaatschappijen te verhalen, die nu aan de
gemeenten het werk kunnen overlaten, dat
baar dikwijls zeer lucratief bedrijf mogelijk
maakt.
Toch, al mocht eene in het algemeen hoogst
billijke regeling der gemeente-financiën wor
den getroffen, waarbij op de schouders van
liet Rijk dat wil zeggen, ter gelijkmatige
proportioneele verdeeling over alle
staatsburjers die lasten werden gelegd, welke thans
op de inwoners der onderscheiden gemeenten
alleronevenredigst drukken het zal
billijkheids-eisch zijn, dat er een vaste regel
worde gesteld voor het verleenen van Rijks
subsidie. Bij de niet geringe belastingbe
dragen, die nu reeds van de weinig
bezit«nde staatsburgers worden gevergd, is het
onverdedigbaar, dat de gemeentebelasting in
enkele gemeenten tot 8, tot 10, zelfs tot meer
dan 10 pCt. van het inkomen vraagt. Ook
bij de overigens beste regeling der
gemeentefinanciün kan niet een bepaling gemist wor
den, waarin, met inachtneming der plaatse
lijke gesteldheid, het maximum percentage
voor de totale gemeente-belastingheffing wordt
aangegeven; een maximum, waarop, indien
wodig, subsidie, onder de vereischte controle
van het Rijk, volgt.
En nu hopen wij van harte, dat zulk een
Bepaling voor Amsterdam overbodig moge
ilijven mair men kan niet weten, want
gemeenten, en vooral zeer groote gemeenten
wien het niet meeloopt, zijn in onzen tijd
aan veel gevaar blootgesteld.
Men moet niet vergeten, bij allen eerbied
voor de autonomie der gemeenten, waarmee
ook wij vervuld zijn, het karakter der ge
meenten, en daarmede ook de eischen dier
autonomie, zijn iets gewijzigd in het laatste
vierendeel der eeuw. Door de beweeglijkheid,
die betere verkeersmiddelen aan de indivi
duen gegeven hebben, zijn ook de gemeenten
in haar levensvormen iets minder stabiel
geworden. Enkelen zijn plotseling en wel
zeer snel begonnen te groeien, anderen
kwijnden dientengevolge en namen dus in
kracht en beteekenis af. De gemeente
is niet langer zooals vroeger die bepaalde
eenheid, welke zich eeuwen lang schier ge
lijk bleef en langzaam aan iets machtiger
werd door gestadigen aanwas, van het getal
harer inwoners. Haar welstand is even als
die der burgers veel minder gewaarborgd,
veel meer bedreigd door de werking van
niet te voorziene invloeden, dan weleer. De
concurrentiegeest heeft dientengevolge ook
haar aangegrepen, en wat we op dit gebied
te zien kregen, is ongetwijfeld nog maar een
begin van het kwaad. En tot welke gevol
gen dit leiden moet, is gemakkelijk genoeg
te voorzien. Onder deze omstandigheden en
vooruitzichten is het alleszins wenschelijk, dat
het Rijk, de groote gemeenschap, al deze
kleine gemeenschappen zooveel mogelijk
verhindere in de belastingheffing een
reclameen concurrentie-middel te vinden, om andere
gemeenten te benadeelen; anders gezegd:
dat het Rijk, door een belangrijk deel der
gemeente-uitgaven voor zijn rekening te
nemen, een einde make aan de grove onbil
lijkheid, thans dagelijks waarneembaar, dat
een rijk of onafhankelijk burger slechts van
domicilie heeft te veranderen, om eenige
honderde, zoo niet duizende guldens aan
belasting uit te winnen.
* *
Wij stippen slechts eenige punten aan...
Men is het met ons eens of niet, doch ieder,
die belang stelt in een goede regeling der
gemeente-financian, zal zich over een zoo
veel beteekenend onderwerp een meening
hebben gevormd. En vooral onze gemeente
raad, het Dag. Bestuur in de eerste
plaats, zal weten in welke richting het een
oplossing der finaneieöle quaestie voor de
hoofdstad noodig acht. Alleen dit moeten
wij constateeren : het publiek is met de resul
taten der studie, door B. en W. aan dat
onderwerp gewijd, niet bekend, en dat de
Minister, die sedert geruimen tijd gezegd
werd op een nieuwe regeling der
gemeentefinar>ciën te zinnen, volledig op de hoogte
is gebracht van hetgeen voor Arasterdam en
andere steden behoort te geschieden, wij
hebben tot dusver er niets van vernomen.
Hebben B. en W. schriftelijk of mondeling
den Minister hun inzichten kenbaar gemaakt?
Is er naar den Minister, die een nieuwe
regeling der gemeente-financiën ontwerpt,
welke mede (en vooral niet in de laatste
plaats) de hoofdstad uit de steeds stijgende
moeielijkheden zal moeten helpen wel
eens een deputatie van de meest belanghebben
den, d. i. van B. en W., gezonden ?
Hebben B. en W., die alleen over de
daartoe noodige gegevens kunnen beschikken,
een op feiten en cijfers gegronde verdediging
opgesteld van het beginsel: dat het Rijk
grootendeels de kosten van politie, onderwijs
rn armenzorg moet dragen, wijl uit de bevol
kingsstatistiek blijkt, hoe onevenredig groot
het aantal behoeftigen, werkloozen, avontu
riers zonder middelen van bestaan, uit de
gevangenis ontslagenen enz. is, uit de provin
ciën naar haar uitgeweken ?
Heeft het Dag. Bestuur door zijn woorden
en handelingen hieromtrent een openbare
meening weten te vestigen; door zijn op
treden grootere of kleinere gemeenten, in n
of meer opzichten haars gelijken in deze, wak
ker geschud?
Wij hebben hiervan volstrekt niet* ge
merkt.
Noch de heer Treub als Wethouder van
Financiën noch de heer v. Leeuwen als zijn
opvolger, heeft iets van zich laten hooren.
De eerste heeft zich vooral druk gemaakt
met Sprenger v. Eijk en het Personeel, en
de laatste misschien met iets anders, of zeker
met iets anders, alleen wij weten niet waarmee!
In een periode, dat de Minister de
gnneentejlnancKii zal hervormen, twee, drie jaar
achterean, heeft het Dag. Bestuur voor het
gewicht van deze zaak naar het schijnt geen
oog gehad.
Juist dat allerbelangrijkste punt is, hoe
ijverig de heeren ook gewerkt hebben, ab
soluut verwaarloosd.
Zoo schijnt het en moest het inderdaad
blijken dat het niet slechts zoo schijnt, maar
zoo is, dan is dat wel de ergste grief, die
men tegen het beleid der laatste jaren kan
inbrengen.
Natuurlijk, als nu weldra dat ontwerp
tot regeling der gemeente-financiün wordt
ingediend dan zullen B. en W. van de
hoofdstad zich niet onbetuigd laten. Dan
komen de adressen, de nota's, de deputaties,
dan komt de kritiek. Dan maar men
behoeft geen profeet in ons Israël te zijn
om het te weten : dïln is het te laat.
Sociale, aawg&fóg&nfi&b&n.
<y v
mtmiiimiiiiiniiiMiiimimiiiiiimmiiiiHiHi
Uit fle dnitscbe arbeidersbeweging.
De lezer herinnert zich de groote werk
staking in het confectie-vak, den afgeloopen
winter te Berlijn uitgebroken, en weet, hoe
een voorloopig compromis tusschen de ver
schillende afdeelingen van deze samengestelde
industrie tot stand kwam, door bemiddeling
van het Gewerbegericht, de
nijverheidsrechtbank, voor deze bijzondere gelegenheid uit
gebreid met deskundigen en belanghebbenden,
tot verzoeningsraad. Met groote belangstelling
is deze eerste proef, om van de wettelijke
bevoegdheid der nijverheidsrechtbanken, tot
het fungeeren als verzoeningsraad, gebruik
te maken, van wijd en zijd gadegeslagen. Wij
zijn thans op een kritiek oogenblik van zijn
werkzaamheid gekomen, en hebben dus
gereede aanleiding, een en ander van zijn »faits
et gestes" te verhalen.
De verzoeningsraad had in der haast een
minimum-tarief opgesteld, dat was goedge
keurd door de vertegenwoordigers van alle
partijen, patroons, tusschenpersonen en werk
lieden, en aangenomen als norm voor den
tijd die noodig zou zijn, om na nauwkeurig on
derzoek bij alle soorten belanghebbenden, een
uitgewerkt vast tarief voor dit vak in het leven
te roepen. Onder voorzitterschap van den fa
brikant Otto Weigert is daarop een enquête
gehouden, die zes maanden lang heeft ge
duurd : er zijn 65 zittingen geweest. Zij was
openbaar, en wat de Duitschers noemen con
tradictoir. Men trachtte iedere bewering van een
werkman te controleeren door tegelijk met hem
een patroon en een tusschenpersoon te on
dervragen. Deze wijze van werken heeft, het
ligt voor de hand, haar schaduwzijden. Zij
is zelfs dikwijls niet mogelijk, omdat de werk
man, en vooral de vrouw, niet geregeld wordt
gevonden, die samen met zijn patrjon in diens
zaak wil getuigen. Het voordeel is, dat men
in veel gevallen tot de absolute waarheid
komt, en dat veel misverstand en onklaarheid
wordt vermeden en uit den weg geruimd.
Wat bij deze enquête al spoedig aan het
licht kwam, was dat de werklieden niet zon
der reden hadden gestaakt. De loonen waren
in menig geval gezonken tot een peil, dat
dat een mensonwaardig bestaan voor den
werknemer, trots ingespannen vlijt niet moge
lijk maakte." Zoo spreekt het officieel verslag
van den verzoeningsraad, en men kan zich
dus de werklijkheid denken. De groote patroons
beweerden, dat zij niet anders konden, omdat
huu afzet voortdurend verminderde, en zij
dus tegen elkander moesten concurreeren, om
klanten te lokken. Neen, zegt het rapport,
aan den afzet lag het niet, maar sommige
firma's willen concurreeren tegen firma's van
buiten. Zoo tracht men de Afschafienburgsche
branche van de industrie te overvleugelen.
Te Afschaffenburg echter is het heel wat
goedkooper leven dan te Berlijn, en de
Berlijnsche werklieden werden dus de dupe van
die concurrentie. Volkomen gerechtvaardigd
noemt de verzoeningsraad hun tegenstand,
al waren er, behalve de slecht betaalde, ook
goed betaalde kleermakers.
Niet lang na het sluiten van den wapen
stilstand, in Februari, werd bekend, dat het
minimum-tarief door verschillende werkgevers
werd ontdoken. Er is toen een wrijving
geweest van invloeden, aan den eenen kant
van de verzoeningsraad, aan den anderen
van de tegenstrevende patroons, waarbij de
laatsten het veld hebben behouden. De ver
zoeningsraad heeft moeten erkennen, tegen
over den onwil van sommige patroons, om het
minimum-tarief te handhaven, machteloos te
zijn. Waren de werklieden eenigszins sterk
georganiseerd, zij zouden wel niet hebben
geaarzeld, de ontduiking van de voorwaarde
voor den wapenstilstand, met een nieuwe
werkstaking te beantwoorden. Gelijk de zaken
nu stonden, zijn zij blijven afwachten, en de
verzoeningsraad is blijven doorwerken. Maar
bet werd hoe langer hoe duidelijker, dat hij
te vergeefs arbeidde. De Konfektionar, het
vakblad der patroons, trok openlijk tegen den
raad te velde, en gaf te kennen, dat indien
:r nog eenig gevaar schuilde, dit in het be
staan van den verzoeningsraad was gelegen
een niet onjuiste opmerking, daar de vruch
teloosheid van zijn arbeid een doorloopend
protest was tegen de houding der patroons.
Hij heeft intusschen zijn taak zoo goed moge
lijk ten einde gebracht, en in de vorige week
een samenkomst uitgeschreven der drie par
tijen, waar het nieuwe minimum-tarief' is
afgekondigd.
Afgekondigd, d. w. z. gepubliceerd. Het
oude tarief' is nu vervallen ; het nieuwe is nog
minder bindend dan het oude. Op deze sa
menkomst ontbraken de patroons; van de
92, die van het nieuwe tarief hadden kennis
genomen, waren echter 21 antwoorden geko
men, waarvan 17 beslist vijandig tegen het