De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 23 augustus pagina 9

23 augustus 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1000 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ook een Museum. (Bij de plaat hiernevens.) Onze schutterijen vriendelijke lezer, lach nu alsjeblieft niet. Behooren de schut terijen niet tot onze oudste instellingen, als schiet-gilden; hebben de schutterijen van '30 en '31 ons niet gered van de Belgen en die van Rotterdam van de oproermakers; hebben Rotterdam en Schiedam niet hunne officierssociëteiten alleen aan de schutterij te danken, en zou het publiek in onze vorstelijke resi dentie ooit schooner schouwspel hebben ge noten, dan dat van den klompenschutter, welke op meesterlijke wijze de wet van '28 of '29 het preciese jaar weet ik niet parodieerde ? Gelukkige schutters: het beste wat de Nederlandsche kunst ooit heeft voortgebracht, is een schutterstuk; vele stedekens in ons lieve vaderland zouden het niet _kunnen doen zon der schutterijmuziek; menige schutterij-exer citie is grappiger dan de grappigste opera bouffe; en aan het schutterij-museum in de hoofdstad danken wij een alleraardigste plaat van Nieuwenkamp. Een schutterij-museum, ja, officieel geheeten ^historische verzameling der schutterij te Am sterdam," jaren lang geborgen in een der lokalen van het bureel op de O. Z. Achter burgwal, thans glorievol tentoongesteld in het nieuwe museum aan de Van Baerlestraat. »Gij heeren van het recht hebt geen gevoel Voor 't hoog belang der uniform ..." Neem maar eens een kijkje in die histori sche verzameling en leer dan wat het beteekent, of zpo'n biesje wit is dan wel blauw, een jas grijsachtig, dan wel grauw of groen. Edoch, laat het ons eerlijk bekennen, dat n uniform eigen Hik al heel slecht past bij onze schutterijen. Wat zou het niet een mooi tafereel vormen, onze dappere schutters te zien gestoken in de paradepakken van vroe gere tijden, ja, eigenlijk zou ik het heele schutterij-museum levend willen maken en de poppen vervangen door heusche schutters, zoo d instar van Reydings»Maandaghouders". Voorop de vroeger onmisbare sappeur, dan de waschvrouw of' cantinière, vervolgens de »leden" der burgerwacht, ieder in een histo risch costuum. Lieve hemel, wat zou 't een Losse Bladen uit mijn Reisboek, DOOR JUSTUS VAN MAURIK. Het auteursrecht voor den inhoud van dit artikel van Justus van Maurik wordt verzekerd overeen komstig de wet van 28 Jimi 1881 (Staatsblad No. lüt). V. (Een verhaal van den Kaptein) 'k Ben nooit bang geweest, van mijn leven niet en ik heb gelukkig in alle omstan digheden de noodige kalmte weten te bewaren, maar nmaal heb ik toch mijn lange beenen moeten opnemen en de spat zetten, zei lachend onze kommandant Visman terwijl hij een versche sigaar opstak. Iedereen, die onzen kommandant ziet, zal toegeven dat hij is de type van een krachtig zeeman. Groot en vierkant gebouwd, met stevige zee-beenen en een paar armen als hefboomen, zou hij iemand vrees kunnen aanjagen, als zijn gelaat niet zoo volkomen kalm en vriendelijk was. Zijn oogen kijken u rustig en trouwhartig aan, terwijl hij vertelt, maar ge kunt zien dat ze tegelijkerlijd alles wat zijn schip betreft voortdurend goed opnemen. Ik ten minste heb, wanneer ik hem aanzie, zoo stevig, zoo rustig en kalm, het gevoel: zoolang hij er is, is er geen kwaad aan aan boord en met hem zou ik mee durven gaan, oveial waar heen hij me voerde. Ik krijg zoo 't idee: 't is een man om je achter te verschuilen als ze 't je te benauwd maken. U sprak daar van de spat zetten komman dant, neem me niet kwalijk, maar ik kan 't haast niet gelooven. En toch is 't zoo, en ik was nog wel gewapend bovendien ; ik had mijn dubbelloops jachtgeweer bij me. Dan moet 't wel een heele bende ge weest zijn, waarvoor u je beeuen opnam, want u schiet raak! Ik had hem juist een paar dagen te voren, van de brug af', een zee-arend in de vlucht, zien schieten. Ja! Ik schiet nooit of ik moet weten dat ik tref, anders is 't maar zonde van de patroon, antwoordde hij bedaard en toen even lachend: maar ik ben ook niet voor een hoop kerels op den loop gegaan ? Waarvoor dan, kommendant ? Nu, raad eens ! Voor een tijger! Ba! dat is maar 'n poes, zooals de resident-laut te Mechelen 1) zei, die in Indiëde tijgerjager bij uitnemendheid was. Zoo'n poes is bang, die valt nooit iemand vanzelf aan. Misschien voor een rhinoceros dan ! Ook niet! Ik heb 't eenvoudig op een loopen gezet voor een hoop apen. Oen kom! Waarachtig! Je moet zoo min niet over apen denken. Dat is 't gemeenste, kwaadaar digste goed wat onze lieve Heer op de wereld gezet heeft. Ze zijn zoo leep als menschen en nog kwajer. Je moet niet denken dat je in Artis apen ziet, och neen! dat zijn maar on gelukkige akelige misbaksels, goed om over te lachen. Neen je moet de monkeys in d'rlui natuurstaat zien, dan spreken we mekaar nader! De voornaamste kostbaarheden uit de historische verzameling der schutterij te Amsterdam, in het gemeentelijk museum. (door W. O. J. NIEUWENKAMP). effect maken; mooi, veel mooier nog dan een optocht van het vendel op Oud-Holland.En dan ??tot verhooging van het aspect ? zoo'n paar Indische schutters tusschen alles door. 't Zou permanent zijn te maken," wat na tuurlijk veel beter is dan alleen vertoonbaar in de avonduren; bijv. we zouden tegen behoorlijke belooning er de oudgedienden van 't Metalen Kruis toe kunnen benutten ... Wat, niet serieus ? l Is het dan serieusiger of humaner, voor die oud-strijders te bedelen in den rorm van collecteeren Hen behoeve van het fonds voor den gewapenden dienst." Een mooi fonds eigenlijk mankeeren in ons schutterij-museum de verschillende scha len, bakjes, zakjes en bussen, waarin de dub beltjes en centen van de goedgeefschen worden bijeengehaald om de oudgedienden voor een hongerdood te behoeden ; naar mijne meening is zoo'n bedelnap een veel eigenaardiger bij drage tot de geschiedenis, dan de bal die gedragen is door den mijnheer, wiens familie ergens in Bussum woont, of de sabelkwast van een sergeant-majoor, die nooit of nimmer zoo'n sabel heeft getrokken, dan om ermede te paradeeren. Enfin, die bedelnappen zullen ook wel een maal in een museum terecht komen, misschien Naat j e van den Dam ook wel en zij hoort bij de schutterij van '30 en '31. Maar ik wil niet pruttelen over hetgeen er in 't museum niet is, want als ik daarmede begon ... nu ja, ronduit gezegd, de heele schutterij hoort in een museum van antikiteiten thuis, en ge lukkig is er nog wat ruimte in het stedelijk museum. Q. N. 1) Resident ter zee, de heer te Mechelen. Waren 't dan chimpansés of orangoetans ? Och neen! doodgewone zwarte en grijze apen. Ik was met mijn sloep, met vier man op de riemen, even voorbij Indramajoe aan wal ge roeid om 'n beetje vogels te schieten. Je vindt daar boschduiven en wilde kippen plenty, ze zijn wat mager, maar goed om te eten. Moe derziel alleen was ik een eind den wal opgegaan,, ik kon niet veel onder schot krijgen en drong al verder en verder, door struiken en heesters heen, naar de rijst velden toe, totdat ik op een open plek kwam en even rustte. In eens zag ik een paar apen, daar nam ik geen notitie van, maar 't duurde niet lang of er kwamen nog een paar, toen al meer tot misschien een twintig of'dertig stuks. Ze keken me nieuwsgierig aan, liepen heen en weer, klommen in de boomen en schreeuwden mekaar toe. Toevallig keek ik om, en zag nog net bijtijds dat een heele troep van dat smerige goedje me sluipend van achteren naderde. Ze bleven nog wel op een tamelijke distantie, maar 't beviel me maar niemendal dat ik er zoo lang zaam aan door ingesloten werd. Ik zocht dekking in den rug, omdat ik wist dat die rakkers je altijd van achteren aanpakken, maar dat gaat in zoo'n oogenblik niet zoo gemakkelijk. Groote dikke boomen waren daar niet en als die apen, 't was een kwaadaardig soort, me in den rug hadden kunnen aan vallen, zouden ze mij gewoon weg hebben afgemaakt. Daar had ik nu nog geen bepaalden trek in, begrijp je? Ik dekte me dus zoo goed en kwaad ik kon en wachtte de gelegenheid af om er een paar neer te schieten. Er kwamen er hoe langer hoe meer opzet ten, van alle kanten, en ik berekende: of' ik er al een paar neerschiet geeft me niemen dal, ik moet eerst den burgemeester hebben. Den burgemeester ? Ja, dien noemen we zoo l Ik was in een zoogenaamde apen-kampong verzeild geraakt. Heb je wel eens van dien Duitschen professor gelezen, die beweert dat hij de apentaal be studeerd heeft en verstaat? Jawel kommandant, professor Gürtner. Hm ja! hoe hij heet weet ik niet en of hij die taal verstaat weet ik ook niet die geleerde lui zeggen soms meer dan ze verant woorden kunnen maar dat kan ik je wel zeggen: een soort van taal hebben de apen en verstaan doen ze mekaar uitstekend. In zoo'n kampong dan, is altijd n opperhoofd, gewoonlijk een oude knappert, die geeft de lakens uit en houdt den boel in orde. Op eens zie ik een groote kanjer naar mij toekomen, 't leek wel een kleine inlander. Zijn kop was van boven al heelemaaj kaal en een lange grijze baard hing van zijn kin af'. Zijn onderkaak met scherpe slagtanden stak hij vooruit en hij kwam, op zijn achterpooten loopend, naar mij toe. Een pas of twaalf van mij af bleef hij staan en keek mij met zijn kwaadaardige kleine oogen aan als of hij zeggen wou: hoe kom jij hier, wat moet je van ons hebben? Een paar oogenblikken keken we mekaar strak aan ik dacht: Maat! ik moet je met mijn oogen in bedwang houden, zoolang ik je in de gaten houd ben ik baas. 'k Had twee schoten op mijn geweer, die kon ik ge bruiken, maar opnieuw laden niet, want n blik van den burgemeester afgewend zou ge noeg zijn om me te doen aanvallen, van alle mimimmiiinMmimnnimiimtMmiiunmtniimuumiiiuuMimtinni kanten. Ik overlei dus: vrindje, jou moet ik hebben, maar ik moet je zoo raken datje 't niet navertelt. Daar gaf hij op eens een schreeuw en zijn heele compagnie retireerde; 't was precies alsof' hij een commando had gegeven nog een schreeuw, langer en scherper en ze kwamen weer wat vooruit. Als de burgemeester avanceerde, kwam de heele troep met hem mee, ging hij terug dan retireerde alles, 't Was alsof' ze mekaar de bevelen van hun chef toeriepen, want vóór, achter, naast en boven me, hoorde ik telkens die scherpe kreten herhalen. Soms was 't 'n helsch lawaai: hoeveel apen er daar in de kampong waren is niet te berekenen, 't moesten er honderden zijn geweest. Eindelijk kreeg ik den oud en heer goed onder schot, 'k had op mijn geweer een kogel en n hagelpatroon. De kogel is voor jou, papa, die komt je als chef eerlijk toe, de hagel zal ik voor je volkje bewaren dacht ik. Daar gaf de burgemeester weer een gil, en kwam met zijn volkje resoluut vooruit. Panh! in eens had hij 'm beet. Hij deed een sprong omhoog, viel over stag en schreeuw de, precies als een mensch, akelig kermend. Heb je in 't Paleis voor Volksvlijt dat Ballet Jocko, of den dood van een aap wel eens zien spelen? Ja? nu dan weet je hoe zoo'n dier sterft, die artist deed 't machtig natuur lijk na. Toen de aanvoerder gevallen was, kwamen al de apen naar hem toe, ze stonden en liepen net als menschen, desperaat om hem heen. Waarachtig als ik niet zoo in de penurie had gezeten, was ik uit aardigheid nog een poos blijven kijken, maar nu dankte ik onzen lieven Heer, dat ik dat gemeene goedje niet meer achter me had. Ik maakte gebruik van de gelegenheid en koos 't hazenpad. Geloopen heb ik ! neen maar ik heb won deren gedaan met mijn lange beenen. Schieten pp al die apen durfde ik niet meer, want ik wist dat ze talrijk waren en dat ze eenmaal over den eersten schrik heen, me zonder vorm van proces zouden kapot maken. 't Is al meer gebeurd weet je! Ik kwam goddank door het struikgewas heen en aan het strand, maar ik hoorde ze al heel gauw vlak achter me. Je kunt je het helsch lawaai, dat ze maken, nauwelijks voorstellen, 't is onbe grijpelijk dat ze zoo krijschen en gillen kun nen, 't Was: kapteintje loop voor je leven ! en ik liep hoor! de kommandant klopte op zijn keurig nette, witte pantalon en stak zijn beenen vooruit. Ze hebben me niet in den steek gelaten, maar ik was toch almach tig blij dat ik weer op de riemen zat. Van uit de sloep heb ik ze toen hij wees op het jachtgeweer dat in de kaartenkamer aan den wand hing, nog een pleziertje ge daan. Met n schot hagel hadden er een paar genoeg en toen ik nog een stuk of' wat patronen op d'r lui zwarte huid had geblazen, liepen ze gierend en gillend het bosch weer in. Ze hadden er genoeg van maar ik ook en ik mag lijen dat ik nooit weer andere apen tegenkom dan die je tegenwoordig nog al eens in de Kalverstraat tegenkomt, met 'n pince-nez op, hooge boorden, omgeslagen broekspijpen, van die lange soepjasssn aan en wandelstokken als knuppels in d'r glacétjes. Dat soort is belachelijk en tam maar soms gevaarlijk ook er zijn er een hoop onder, die geen eerlijk schot kruit waard zijn! mnttnnnnim INGEZONDEN. Amsterdam, 19 Aug. '9G. Den WclEd Ilcer J. Pndtclman Brommcijer. Alhier. WdEd. Heer. Met belangstelling bemerkte ik uit uw laatste schrijven, dat al uwe opmerkzaamheid tegenwoordig in beslag genomen werd voor het belang van uwe dochter en ik weet bij ondervinding te goed, dat daarmede geen gek scheren is, vooral wanneer eventueel mama in dit geval niet vast aan uwe zijde staat en op hare manier een oog in het zeil houdt. Het verwondert mij daarom niet, dat het uwe aandacht allicht is ontgaan, hoe er op de beurs werd getimmerd en hoe het er in den suikerhoek uitziet. Behalve dat aan het einde de Post geïn stalleerd is, werd er eene groote ruimte aan ontnomen voor den grooten houten dqolhofachtigen uitgang en nu dezer dagen is er voor den dienst der Telefoon een getimmerte ver rezen, waardoor er slechts ruimte tot het ver keer van en naar evengemelde inrichtingen overblijft, en bijna niets voor de suikerlui, die toch ook hun ?25 hebben geofferd en nu in de knel worden gebracht. Door den heer Schmidt is daarover bereids in het Handelsblad geklaagd, waarop, zeker bij wijze van antwoord op deze stoutigheid, onmiddellijk eene tweede getimmerte verrees, naar den neven!iggenden kruideniershoek. Is het alzoo geen zaak om in de couranten over deze aangelegenheid iets te zeggen, aan Hendrichs durf' ik er niet over te schrijven omdat ik met de Fransche taal niet al te best kan opschieten en ik gegronde vrees koester men mij anders niet zal kunnen verstaan, en aan den Gemeenteraad een bezwaarschrift inleveren, acht ik evenmin geraden, nu het mij bij de behandeling zaak den Hartog, door des voorzitters wooraen, is gebleken, dat er raadsleden zijn die niet lezen kunnen. Derhalve, teneinde raad, wende ik mij tot U, met het vriendelijk verzoek om uwe rustige plaats op de beurs even te willen verlaten en te gaan zien wat er is geschied. Dat het U niet gegeven is, om dat niet begeerde getimmerte te doen verdwijnen, be grijp ik maar al te wel, doch door u\v dagelijksch verkeer met en uwen invloed op de groote mannen van onze stad, vlei ik mij, dat u tenminste zult kunnen bewerken, dat l er een opzichter worde aangesteld om, wan! neer het zoover is, in het af- en aanvliegen 1 naar de Telefoon orde te handhaven en te voorkomen, dat de reeds zoo op elkander ge drongen beursbezqekers van den Suiker- en Kruideniershoek niet omver worden gelqopen. Voorts dat een en ander netjes geschilderd en eene kleine attractie voor den Suiker- en Kruideniershoek aangebracht worde, door, evenals met de uithangborden het geval is, tot den vroegeren tijd terug te keeren en eenige verklaring boven den ingang te doen penceelen; bijv.: la hel \i\ wensi'li om 1e (elefmieeren ? Treed bi ncu dan, cu ira uw' ^';tn^. .Maar is iw doel in zedigheid tu spcruJuereit, Blijl' sUt; \ d;m. vriend en \vees niet ban^! Ik beveel het geval in uwe vereerende be langstelling aan en hoop er het beste van, terwijl ik mij noem met gevoelens van hoog achting Uw Dienaar, ADE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl