Historisch Archief 1877-1940
No. 1000
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ook een Museum.
(Bij de plaat hiernevens.)
Onze schutterijen vriendelijke lezer,
lach nu alsjeblieft niet. Behooren de schut
terijen niet tot onze oudste instellingen, als
schiet-gilden; hebben de schutterijen van '30
en '31 ons niet gered van de Belgen en die
van Rotterdam van de oproermakers; hebben
Rotterdam en Schiedam niet hunne
officierssociëteiten alleen aan de schutterij te danken,
en zou het publiek in onze vorstelijke resi
dentie ooit schooner schouwspel hebben ge
noten, dan dat van den klompenschutter,
welke op meesterlijke wijze de wet van '28
of '29 het preciese jaar weet ik niet
parodieerde ?
Gelukkige schutters: het beste wat de
Nederlandsche kunst ooit heeft voortgebracht,
is een schutterstuk; vele stedekens in ons lieve
vaderland zouden het niet _kunnen doen zon
der schutterijmuziek; menige schutterij-exer
citie is grappiger dan de grappigste opera
bouffe; en aan het schutterij-museum in de
hoofdstad danken wij een alleraardigste plaat
van Nieuwenkamp.
Een schutterij-museum, ja, officieel geheeten
^historische verzameling der schutterij te Am
sterdam," jaren lang geborgen in een der
lokalen van het bureel op de O. Z. Achter
burgwal, thans glorievol tentoongesteld in
het nieuwe museum aan de Van Baerlestraat.
»Gij heeren van het recht hebt geen gevoel
Voor 't hoog belang der uniform ..."
Neem maar eens een kijkje in die histori
sche verzameling en leer dan wat het
beteekent, of zpo'n biesje wit is dan wel blauw,
een jas grijsachtig, dan wel grauw of groen.
Edoch, laat het ons eerlijk bekennen, dat
n uniform eigen Hik al heel slecht past bij
onze schutterijen. Wat zou het niet een mooi
tafereel vormen, onze dappere schutters te
zien gestoken in de paradepakken van vroe
gere tijden, ja, eigenlijk zou ik het heele
schutterij-museum levend willen maken en
de poppen vervangen door heusche schutters,
zoo d instar van Reydings»Maandaghouders".
Voorop de vroeger onmisbare sappeur, dan
de waschvrouw of' cantinière, vervolgens de
»leden" der burgerwacht, ieder in een histo
risch costuum. Lieve hemel, wat zou 't een
Losse Bladen uit mijn Reisboek,
DOOR
JUSTUS VAN MAURIK.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit artikel van
Justus van Maurik wordt verzekerd overeen
komstig de wet van 28 Jimi 1881
(Staatsblad No. lüt).
V.
(Een verhaal van den Kaptein)
'k Ben nooit bang geweest, van mijn
leven niet en ik heb gelukkig in alle omstan
digheden de noodige kalmte weten te bewaren,
maar nmaal heb ik toch mijn lange beenen
moeten opnemen en de spat zetten, zei lachend
onze kommandant Visman terwijl hij een
versche sigaar opstak.
Iedereen, die onzen kommandant ziet, zal
toegeven dat hij is de type van een krachtig
zeeman. Groot en vierkant gebouwd, met
stevige zee-beenen en een paar armen als
hefboomen, zou hij iemand vrees kunnen aanjagen,
als zijn gelaat niet zoo volkomen kalm en
vriendelijk was. Zijn oogen kijken u rustig en
trouwhartig aan, terwijl hij vertelt, maar ge
kunt zien dat ze tegelijkerlijd alles wat zijn
schip betreft voortdurend goed opnemen.
Ik ten minste heb, wanneer ik hem aanzie,
zoo stevig, zoo rustig en kalm, het gevoel:
zoolang hij er is, is er geen kwaad aan
aan boord en met hem zou ik mee durven
gaan, oveial waar heen hij me voerde. Ik
krijg zoo 't idee: 't is een man om je achter
te verschuilen als ze 't je te benauwd maken.
U sprak daar van de spat zetten komman
dant, neem me niet kwalijk, maar ik kan 't
haast niet gelooven.
En toch is 't zoo, en ik was nog wel
gewapend bovendien ; ik had mijn dubbelloops
jachtgeweer bij me.
Dan moet 't wel een heele bende ge
weest zijn, waarvoor u je beeuen opnam, want
u schiet raak! Ik had hem juist een paar
dagen te voren, van de brug af', een zee-arend
in de vlucht, zien schieten.
Ja! Ik schiet nooit of ik moet weten
dat ik tref, anders is 't maar zonde van de
patroon, antwoordde hij bedaard en toen even
lachend: maar ik ben ook niet voor een
hoop kerels op den loop gegaan ?
Waarvoor dan, kommendant ?
Nu, raad eens !
Voor een tijger!
Ba! dat is maar 'n poes, zooals de
resident-laut te Mechelen 1) zei, die in Indiëde
tijgerjager bij uitnemendheid was. Zoo'n
poes is bang, die valt nooit iemand vanzelf aan.
Misschien voor een rhinoceros dan !
Ook niet! Ik heb 't eenvoudig op een
loopen gezet voor een hoop apen.
Oen kom!
Waarachtig! Je moet zoo min niet over
apen denken. Dat is 't gemeenste, kwaadaar
digste goed wat onze lieve Heer op de wereld
gezet heeft. Ze zijn zoo leep als menschen en
nog kwajer. Je moet niet denken dat je in
Artis apen ziet, och neen! dat zijn maar on
gelukkige akelige misbaksels, goed om over
te lachen. Neen je moet de monkeys in
d'rlui natuurstaat zien, dan spreken we mekaar
nader!
De voornaamste kostbaarheden
uit de historische verzameling der schutterij te Amsterdam, in het gemeentelijk museum.
(door W. O. J. NIEUWENKAMP).
effect maken; mooi, veel mooier nog dan een
optocht van het vendel op Oud-Holland.En
dan ??tot verhooging van het aspect ? zoo'n
paar Indische schutters tusschen alles door.
't Zou permanent zijn te maken," wat na
tuurlijk veel beter is dan alleen vertoonbaar
in de avonduren; bijv. we zouden tegen
behoorlijke belooning er de oudgedienden
van 't Metalen Kruis toe kunnen benutten ...
Wat, niet serieus ? l Is het dan serieusiger
of humaner, voor die oud-strijders te bedelen
in den rorm van collecteeren Hen behoeve
van het fonds voor den gewapenden dienst."
Een mooi fonds eigenlijk mankeeren in
ons schutterij-museum de verschillende scha
len, bakjes, zakjes en bussen, waarin de dub
beltjes en centen van de goedgeefschen worden
bijeengehaald om de oudgedienden voor een
hongerdood te behoeden ; naar mijne meening
is zoo'n bedelnap een veel eigenaardiger bij
drage tot de geschiedenis, dan de bal die
gedragen is door den mijnheer, wiens familie
ergens in Bussum woont, of de sabelkwast
van een sergeant-majoor, die nooit of nimmer
zoo'n sabel heeft getrokken, dan om ermede
te paradeeren.
Enfin, die bedelnappen zullen ook wel een
maal in een museum terecht komen, misschien
Naat j e van den Dam ook wel en zij hoort
bij de schutterij van '30 en '31. Maar ik wil
niet pruttelen over hetgeen er in 't museum
niet is, want als ik daarmede begon ... nu
ja, ronduit gezegd, de heele schutterij hoort
in een museum van antikiteiten thuis, en ge
lukkig is er nog wat ruimte in het stedelijk
museum.
Q. N.
1) Resident ter zee, de heer te Mechelen.
Waren 't dan chimpansés of
orangoetans ?
Och neen! doodgewone zwarte en grijze
apen.
Ik was met mijn sloep, met vier man op de
riemen, even voorbij Indramajoe aan wal ge
roeid om 'n beetje vogels te schieten. Je vindt
daar boschduiven en wilde kippen plenty, ze
zijn wat mager, maar goed om te eten. Moe
derziel alleen was ik een eind den wal
opgegaan,, ik kon niet veel onder schot
krijgen en drong al verder en verder,
door struiken en heesters heen, naar de rijst
velden toe, totdat ik op een open plek kwam
en even rustte.
In eens zag ik een paar apen, daar nam
ik geen notitie van, maar 't duurde niet lang
of er kwamen nog een paar, toen al meer tot
misschien een twintig of'dertig stuks. Ze keken
me nieuwsgierig aan, liepen heen en weer,
klommen in de boomen en schreeuwden
mekaar toe.
Toevallig keek ik om, en zag nog net bijtijds
dat een heele troep van dat smerige goedje
me sluipend van achteren naderde. Ze bleven
nog wel op een tamelijke distantie, maar 't
beviel me maar niemendal dat ik er zoo lang
zaam aan door ingesloten werd. Ik zocht
dekking in den rug, omdat ik wist dat die
rakkers je altijd van achteren aanpakken,
maar dat gaat in zoo'n oogenblik niet zoo
gemakkelijk. Groote dikke boomen waren daar
niet en als die apen, 't was een kwaadaardig
soort, me in den rug hadden kunnen aan
vallen, zouden ze mij gewoon weg hebben
afgemaakt.
Daar had ik nu nog geen bepaalden trek
in, begrijp je? Ik dekte me dus zoo goed en
kwaad ik kon en wachtte de gelegenheid af
om er een paar neer te schieten.
Er kwamen er hoe langer hoe meer opzet
ten, van alle kanten, en ik berekende: of'
ik er al een paar neerschiet geeft me niemen
dal, ik moet eerst den burgemeester hebben.
Den burgemeester ?
Ja, dien noemen we zoo l Ik was in een
zoogenaamde apen-kampong verzeild geraakt.
Heb je wel eens van dien Duitschen professor
gelezen, die beweert dat hij de apentaal be
studeerd heeft en verstaat?
Jawel kommandant, professor Gürtner.
Hm ja! hoe hij heet weet ik niet en of
hij die taal verstaat weet ik ook niet die
geleerde lui zeggen soms meer dan ze verant
woorden kunnen maar dat kan ik je wel
zeggen: een soort van taal hebben de apen
en verstaan doen ze mekaar uitstekend. In
zoo'n kampong dan, is altijd n opperhoofd,
gewoonlijk een oude knappert, die geeft de
lakens uit en houdt den boel in orde.
Op eens zie ik een groote kanjer naar mij
toekomen, 't leek wel een kleine inlander.
Zijn kop was van boven al heelemaaj kaal
en een lange grijze baard hing van zijn kin
af'. Zijn onderkaak met scherpe slagtanden
stak hij vooruit en hij kwam, op zijn
achterpooten loopend, naar mij toe. Een pas of
twaalf van mij af bleef hij staan en keek
mij met zijn kwaadaardige kleine oogen aan
als of hij zeggen wou: hoe kom jij hier,
wat moet je van ons hebben?
Een paar oogenblikken keken we mekaar
strak aan ik dacht: Maat! ik moet je met
mijn oogen in bedwang houden, zoolang ik
je in de gaten houd ben ik baas. 'k Had
twee schoten op mijn geweer, die kon ik ge
bruiken, maar opnieuw laden niet, want n
blik van den burgemeester afgewend zou ge
noeg zijn om me te doen aanvallen, van alle
mimimmiiinMmimnnimiimtMmiiunmtniimuumiiiuuMimtinni
kanten. Ik overlei dus: vrindje, jou moet
ik hebben, maar ik moet je zoo raken datje
't niet navertelt.
Daar gaf hij op eens een schreeuw en zijn
heele compagnie retireerde; 't was precies alsof'
hij een commando had gegeven nog een
schreeuw, langer en scherper en ze kwamen
weer wat vooruit.
Als de burgemeester avanceerde, kwam de
heele troep met hem mee, ging hij terug dan
retireerde alles, 't Was alsof' ze mekaar de
bevelen van hun chef toeriepen, want vóór,
achter, naast en boven me, hoorde ik telkens
die scherpe kreten herhalen. Soms was 't
'n helsch lawaai: hoeveel apen er daar in de
kampong waren is niet te berekenen, 't
moesten er honderden zijn geweest.
Eindelijk kreeg ik den oud en heer goed onder
schot, 'k had op mijn geweer een kogel en
n hagelpatroon. De kogel is voor jou, papa,
die komt je als chef eerlijk toe, de hagel
zal ik voor je volkje bewaren dacht ik.
Daar gaf de burgemeester weer een gil, en
kwam met zijn volkje resoluut vooruit.
Panh! in eens had hij 'm beet. Hij deed
een sprong omhoog, viel over stag en schreeuw
de, precies als een mensch, akelig kermend.
Heb je in 't Paleis voor Volksvlijt dat Ballet
Jocko, of den dood van een aap wel eens
zien spelen? Ja? nu dan weet je hoe zoo'n
dier sterft, die artist deed 't machtig natuur
lijk na.
Toen de aanvoerder gevallen was, kwamen
al de apen naar hem toe, ze stonden en liepen
net als menschen, desperaat om hem heen.
Waarachtig als ik niet zoo in de penurie had
gezeten, was ik uit aardigheid nog een poos
blijven kijken, maar nu dankte ik onzen lieven
Heer, dat ik dat gemeene goedje niet meer
achter me had.
Ik maakte gebruik van de gelegenheid en
koos 't hazenpad.
Geloopen heb ik ! neen maar ik heb won
deren gedaan met mijn lange beenen. Schieten
pp al die apen durfde ik niet meer, want
ik wist dat ze talrijk waren en dat ze
eenmaal over den eersten schrik heen, me
zonder vorm van proces zouden kapot maken.
't Is al meer gebeurd weet je! Ik kwam
goddank door het struikgewas heen en aan het
strand, maar ik hoorde ze al heel gauw vlak
achter me. Je kunt je het helsch lawaai, dat
ze maken, nauwelijks voorstellen, 't is onbe
grijpelijk dat ze zoo krijschen en gillen kun
nen, 't Was: kapteintje loop voor je leven !
en ik liep hoor! de kommandant klopte
op zijn keurig nette, witte pantalon en stak
zijn beenen vooruit. Ze hebben me niet in
den steek gelaten, maar ik was toch almach
tig blij dat ik weer op de riemen zat.
Van uit de sloep heb ik ze toen hij wees
op het jachtgeweer dat in de kaartenkamer
aan den wand hing, nog een pleziertje ge
daan. Met n schot hagel hadden er een
paar genoeg en toen ik nog een stuk of' wat
patronen op d'r lui zwarte huid had geblazen,
liepen ze gierend en gillend het bosch weer
in. Ze hadden er genoeg van maar ik ook
en ik mag lijen dat ik nooit weer andere
apen tegenkom dan die je tegenwoordig nog
al eens in de Kalverstraat tegenkomt, met 'n
pince-nez op, hooge boorden, omgeslagen
broekspijpen, van die lange soepjasssn aan en
wandelstokken als knuppels in d'r glacétjes.
Dat soort is belachelijk en tam maar soms
gevaarlijk ook er zijn er een hoop onder,
die geen eerlijk schot kruit waard zijn!
mnttnnnnim
INGEZONDEN.
Amsterdam, 19 Aug. '9G.
Den WclEd Ilcer J. Pndtclman Brommcijer.
Alhier.
WdEd. Heer.
Met belangstelling bemerkte ik uit uw
laatste schrijven, dat al uwe opmerkzaamheid
tegenwoordig in beslag genomen werd voor
het belang van uwe dochter en ik weet bij
ondervinding te goed, dat daarmede geen gek
scheren is, vooral wanneer eventueel mama
in dit geval niet vast aan uwe zijde staat
en op hare manier een oog in het zeil houdt.
Het verwondert mij daarom niet, dat het
uwe aandacht allicht is ontgaan, hoe er op
de beurs werd getimmerd en hoe het er in den
suikerhoek uitziet.
Behalve dat aan het einde de Post geïn
stalleerd is, werd er eene groote ruimte aan
ontnomen voor den grooten houten
dqolhofachtigen uitgang en nu dezer dagen is er voor
den dienst der Telefoon een getimmerte ver
rezen, waardoor er slechts ruimte tot het ver
keer van en naar evengemelde inrichtingen
overblijft, en bijna niets voor de suikerlui,
die toch ook hun ?25 hebben geofferd en nu
in de knel worden gebracht.
Door den heer Schmidt is daarover bereids
in het Handelsblad geklaagd, waarop, zeker
bij wijze van antwoord op deze stoutigheid,
onmiddellijk eene tweede getimmerte verrees,
naar den neven!iggenden kruideniershoek.
Is het alzoo geen zaak om in de couranten
over deze aangelegenheid iets te zeggen, aan
Hendrichs durf' ik er niet over te schrijven
omdat ik met de Fransche taal niet al te
best kan opschieten en ik gegronde vrees
koester men mij anders niet zal kunnen
verstaan, en aan den Gemeenteraad een
bezwaarschrift inleveren, acht ik evenmin
geraden, nu het mij bij de behandeling zaak
den Hartog, door des voorzitters wooraen, is
gebleken, dat er raadsleden zijn die niet
lezen kunnen.
Derhalve, teneinde raad, wende ik mij tot
U, met het vriendelijk verzoek om uwe rustige
plaats op de beurs even te willen verlaten
en te gaan zien wat er is geschied.
Dat het U niet gegeven is, om dat niet
begeerde getimmerte te doen verdwijnen, be
grijp ik maar al te wel, doch door u\v
dagelijksch verkeer met en uwen invloed op de
groote mannen van onze stad, vlei ik mij,
dat u tenminste zult kunnen bewerken, dat
l er een opzichter worde aangesteld om,
wan! neer het zoover is, in het af- en aanvliegen
1 naar de Telefoon orde te handhaven en te
voorkomen, dat de reeds zoo op elkander ge
drongen beursbezqekers van den Suiker- en
Kruideniershoek niet omver worden gelqopen.
Voorts dat een en ander netjes geschilderd
en eene kleine attractie voor den Suiker- en
Kruideniershoek aangebracht worde, door,
evenals met de uithangborden het geval is,
tot den vroegeren tijd terug te keeren en
eenige verklaring boven den ingang te doen
penceelen; bijv.:
la hel \i\ wensi'li om 1e (elefmieeren ?
Treed bi ncu dan, cu ira uw' ^';tn^.
.Maar is iw doel in zedigheid tu spcruJuereit,
Blijl' sUt; \ d;m. vriend en \vees niet ban^!
Ik beveel het geval in uwe vereerende be
langstelling aan en hoop er het beste van,
terwijl ik mij noem met gevoelens van hoog
achting
Uw Dienaar,
ADE.