De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 30 augustus pagina 7

30 augustus 1896 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1001 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een Xmophontisch Moralist, Er was er eens een man van vele deugden. Want hij was flink in de daad en hulpvaardig; veelzijdig van belangstelling en niet onleerzaam; aan liefde vreemd noch aan dankbaarheid; niet traag van tong en in het schrijven evenmin oner varen. En deze man werd dertig jaar, en reeds mocht hy zich beroemen een groote daad gedaan te hebben. En h\j keek om zich, en verbaasde zich zóóvelen te zien, die anders waren dan hij en in een langer dan een dertigjarig leven niets hadden verricht wat men noemen kon. Zér verbaasde hy zich, want by achtte zichzelf noch een ver heven denker, noch een geweldig dichter, noch een machtigen held. En nadenkend over zich zelven en anderen, besloot hy: ik werd wat ik ben door een zeer eenvoudige levensleer, voor een ieder te begrijpen, welnu, laat ik ze aan anderen vertellen; de menseden zijn zoo kwaad niet, maar als waren zy kinderen, moeten zy zeer eenvoudige lessen krijgen, en zeer eenvoudige lessen leeren een mensch genoeg om een nuttig en gelukkig leven te hebben. En zijnde dezen man geen taal beter bekend dan de Helleensche, zoo schreef hy Grieksch, en ?wy'l zyn geschriften noch zeer zwaar van sty'l zijn, noch zeer diep van gedachte, worden zy nog heden ten dage door die kinderen gelezen, welke men gymnasiasten heet. Velen waren zjjn boeken, doch n vooral l)evatte de leer. Want in n kon hij de leer openbaren en tevens den man eeren, die voor hem de profeet en de held beiden van het ware leven was. Want in zyn jeugd had hij een ouden man gekend, den braafsten van allen, levend een leven van eenvoud en eerlijkheid, en zér gevoelde hy aan dezen man zich verplicht. En daar zelfs ?dezen de laster trof, nam de jongere het schrijftuig op, en stelde te boek, wat hy zich van zyn braven meester herinnerde; en hij bracht alle schoone en flinke leeringen bijeen, dat de wereld wél zou weten, hoe braaf en groot de meester ?was geweest, en hoe een schoon en goed man .zijn, zal, en hy noemde zyn werk Herinneringen aan Socrates. Dit boek nu kwam velen in handen, ouderen zoowel als jongeren, en langen tijd zei men : by Xenophon moet men leeren, zoowel hoe Socrates ?was, als hoe een schoon en goed man zijn moet. Maar ziet, onder die ouderen was er een, die zei: zoo kan Socrates niet geweest zyn, want al zijn stadgenooten had hij met die vervelende praatjes de stad uitgejaagd. En een tweede sprak: Xenophon had te weinig verwantschap tot Socrates «m hem te doorgronden. En een hardvochtige Duitscher bewees zonneklaar, dat Xenophon zijn eigen ideaal van een braaf man met den documenteelen Socrates verward had en door gemis aan zelfkritiek zich zelf menigmaal tegengesproken. En daarom, als thans de gymnasiasten aan de Herinneringen zich in het onzuivere Attisch oefe nen, heeft de docent veel er bij te vertellen, opdat de jeugd geen onzuivere Socratiek leere. En aan de levensleer verwijt men, dat zij zelfs toen niet meer behoefde te worden voorge dragen, want een ieder wist hoe zij was, en de moeite was niet om de leer te kennen, maar om ze in praktijk te brengen. En men noemt Xeno phon een slecht psycholoog, wijl hij meende de inenschen te verbeetren door een wijsheid aan IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlllllllllllllll 6"« Jaargang. 30 Aug. 1896. Tijdelijk adres van den redacteur : Van Baerlestraat 12, Amsterdam. Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, aan bovenstaand adres te richten. iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiMitiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiim CORRESPONDENTIE. J. J. S. te B. Zooals ik u reeds te E. meedeelde terust de zaak op een vergissing mijnerzijds. De zaak is thans in orde. Hartelijk gegroet. Van H. Mendes da Costa, te Amsterdam. Vervaardigd voorden4en Halfjaarl. Internationalen probleemwedstrijd in dit blad. No. 347. Mat in twee (2) zetten. m V/KV, w/////, . 'm////, we. *? m ? e g Wit K g8, D a8, T c3 en d3, P d7 en e8, R h5; e2 = 8. Zwart K e6, T b7, R g7, P ai en Ii2; d4, eö, 7 en en b6 = 9. allen volkomen bekend. En men haalt hem aan als een voorbeeld van een eenvoudigen en tronwhartigen man, die door gebrek aan zelf-onderzoek onbetrouwbaar werd. Nu ben ik niet zoo overmoedig om te voor spellen, wat men over tweeduizend jaar van den heer C. Wagner zal zeggen, die onlangs in een zeer eenvoudige levensleer een middel ter ver betering van mensen en wereld aanbood 1). Daaraan waag ik mij niet, maar wel zal ik het vermoeden uiten, dat men thans reeds dezen moralist zal verwijten, wat men gaandeweg van Xenophon heeft durven beweren. Xenophon's fout immers is niet, dat zyn leer niet deugt, maar dat hy denkt de mensehen beter te maken als hij de leer voordraagt. En dat zal men, naar ik vrees, van den heer Wagner ook zeggen. Want zijn boekje bevat niets, dan wat een ieder redelyk beschaafd mensch reeds lang wist, en zoo die wetenschap hem nog niet tot deugd en geluk heeft gebracht, zal het weinig baten zoo hij de leer voor de duizend en eerste maal nog eens hoort, indien deze duizend en eerste voordracht niet, gelijk althans bij Xenophon enkele malen het geval is, door een zekere originaliteit van vorm, een bijzondere uitdrukking van overtuiging, iets nieuws wordt, en aan het oude woord nog eens een treffenden klank geeft. 4 Kortom, men zal tot den heer Wagner zeggen : waarde heer, uw theorie is heel mooi, maar zoo banaal als maar iets zyn kan; en zoo ik niet bij uw voordracht in slaap wil vallen, zal ik ver plicht zyn de kamer uit te gaan. En in deze banaliteit ligt niet de eenige over eenkomst tusschen den heer Wagner en Xenophon. Evenzeer als de laatste is ook de Fransche mora list afkeerig van een nadenken, dat wat dieper dan de oppervlakte van onze meeningen gaat. De waarheid is voor hem niet het hoogste goed, doch dftt inzicht, waarmede een normaal gezond mensch een kalm en tevreden leven hebben kan. En zoover gaat hij in dit utilisme, dat hij al weder in analogie met Xenophon door gebrek aan onderzoek onbetrouwbaar wordt, dingen zeg gende, die men aan oneerlijkheid zou moeten toeschrijven, als men niet gevoelde, dat de schrij ver slechts het slachtoffer van zijn oppervlakkig heid en zijn vrees voor onderzoek is geworden. Want hij zegt rondweg, dat de menschheid leeft in vertrouwen op een wil, die gewild heeft dat zij bestaan zou. Zoo weinig heeft hij in en om zich gezien, dat bij de mogelijkheid van een bestaan zonder dat vertrouwen absoluut ontkent. Zoo onbetrouwbaar kan een eerlijk man wor den, als hij op zijn stokpaardje gaat zitten en doordraaft, zonder goed op te letten, waar hij loopt. En het spijt mij het te moeten zeggen, de onbetrouwbaarheid gaat een enkele maal zóó ver, dat het ons zeer veel moeite kost aan de eerlijkheid van den schrijver te gelooven, waar wij hem vervaarlijke drogredenen hooren verkoopen. Want het is al erg om zoo principieel tegen wijsgeerig nadenken gekant te zijn, en van te voren uit te maken tot hoever het gaan mag» maar al te bar, wanneer men deze regeling zelfs met een beroep op de waarheid verdedigt, wijl alleen het optimisme waar kan zijn. De heer Wagner, die niet van filosofeeren houdt, vindt het geheel onnoodig om uitvoerig over deze op vatting te spreken. De mensch, zoo redeneert hij, heeft, om met ijver en genoegen te leven, behoefte aan een zeker optimistisch vertrouwen, IIIIIIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII Oplossing van no. 345 (Gold). l D c4, P c4: 2 P d3 f 3 P b4 f enz. ed 6: 2 D e2: r 3 D h5 f. Opgelost door C. Kockelkoru, Keulen (2). Beoordeeling vau no. 345. Die Aufgabe erhebt sich nicht ber den Durchschnitt der Zeitungsprobleme. Das einleitenr e Damenopfer Ut durch Ablenkung motivirt und entsehadigt nicht für die groben Drohungen (2 D e2 nnd 2 P g6 =f) die ein grosseres Varian ensp'el nicht aufkommen lassen. C. Kockelkorn. TWEEDE NAT. CORRESP.WEDSTRIJD. Een-en-veertigste zet van Wit. D i F l 2 3 4 5 6 7 8 9 10 In In 1,4 T f 7 ? K h2 f;{ K b4 f4 c4 ^ lle«:t .... P b7 + * K fl K e2 cb5 K h2 K f2 c4 is rog gespeeld 39 cö, 40. D a4, c4. P 10, 40. K e3, d4 t- J. J- S. UIT DE SCHAAKWERELD. 't Plan ter organisatie van een Internat, congres te Boedapest, dat reeds geheel in den doofpot scheen geraakt, schijnt thans weder op nieuw opgevat te zijn. Keizer Franz Jozef heeft voor dit doel 3000 gulden geschonken, 't Congres zal nu veriuoedeltjk in October a.s. plaats vinden. Ook in Berlijn bestaat 't plan een Internat, congres te organiseeren. Op een vergadering daartoe belegd werd aanstonds 1000 M k. geteekend. Deze wedstrijd zal bij voldoende deelneming in 1837 in Berlijn ge houden worden. Partijen van 't Congres te Nourenberg. GEWEIGERD DAME GAMBIET. Wit. Zwart. W. Steinitz, New-York. H. N. Pillsbury, New-York. l d4 «15 2 c4 e 3 P c3 P f6 4 R g5 5 e.3 6 D b3 R e7 0-0 en al wat dit vertrouwen verzwakt is voor den mensch nadeelig. Daar nu de mensch eerst recht mensch is, zoo hy tevreden leeft, is het optimisme menschelyk. Is het daarom ook waar ? Ja, want er valt slechts te kiezen tusschen optimisme en pessimisme ; het eerste is menschelijk, het tweede niet menschelijk; daar de mensch altijd mensch bly'ft, bestaat er voor hem geen andere dan menschelijke waarheid, en wijl het pessimisme niet menschelijk is, kan het ook geen menschelijke waarheid zyn, en dus is het optimisme waar. 2) Wien anders dan den onnoozelsten hals zal dit dialektische curiosum van iets anders dan van des heeren Wagner's sofisterij overtuigen ? Zou deze heer inderdaad meenen, dat een van hen, die van nature zwaarmoedig zijn, in zulk een redeneering steun tegen den drang van zijn temperament vindt ? Zou hij inderdaad meenen, dat de gemoedsaard van een mensch zulk een zwakke kracht is, zulk een armzalig windhaantje, dat de flauwste aanblazing van een optimistje hem naar de tevredenheid richten kan ? Waarlijk, men zou het niet kunnen gelooven, zoo men aan Xenophon niet had gezien, wat er gebeuren kan, als een man hartstochtelijk utilist is, en de heer Wagner, die de twijfelachtige eer geniet van met den antieken moralist in n rubriek gebracht te worden, dankt daaraan echter dit voordeel, dat zijn oprechtheid ook tegen een zeer zwaren en ongunstigen schijn in bescher ming te nemen is: want wy' zullen niet zeggen dat hij het oneerlijk bedoelt, wel echter, dat hij te zeer opgaat in zyn utilistische leer, en daarom, het nadenken verafschuwend, in zijn getheoretiseer onbetrouwbaar is. Cn. M. VAX DEVENTER. 1) Eencoud, uit het Fransen van C. Wagner. Amsterdam, van Holkema en Warendorf. 2) Verg. blz. 27?2!). Van een examencommissie. p]r is in Holland geklaagd over de dwaze vragen der examencommissie voor de Fransche acte ; het verweer der commissie is nog al geruststellend geweest. Of de heeren die zich in Engeland van het uitreiken der diploma's hebben te kwij ten, even gelukkig zouden zijn, mag ? worden betwijfeld. Ziehier enkele der examenopgaven : Geef de etymologie der onderstaande werk woorden, en maak Franschs zinnen met de tijden en de personen, waarin men ze kan verbuigen : »Béer, gésir, apparoir, choir chaloir, messeoir, ravoir, souloir, se douloir, bruire, duire, sourdre, semondre et malfaire." Geef de gebiedende wijze van : »Saillir, (saillissant) en saillir (saillant)". In welken tijd kunt gij verbuigen : »Hechoir, intrure, forfaire, tristre". Om te vertalen kregen de candidaten een stuk van een gedicht van Itodenbacb, waarin hij de blauwe oogen vergelijkt met de wateren van een meer. Het begint met de volgende verzen : Bords des yeux, bords des lacs, transparences [bleuies, Multiplication fragile des reflets ! en eindigt: Silence plein de nacre et plein d'herbes, semblant Une flore inconnue et soudain révélée D'un climat autre oüla verdeur est niellée. Er zijn Franschen, die moeite zouden hebben, om dit te verstaan. En, ziehier een enkele vraag van het mondeling examen : Xeem de zes woorden : absois, absolu, dissous, dissolu, résous, résolu ; geef van dezen het vrou welijk, en toon in Fransche volzinnen aan »le difference idiomdt/tiiic et //raiiiiniiticale." »Sganarelle", die in de Tcm/m deze dingen iiiiiiiiliiiiiiiiiimiiiimiiiMMiiniiiiiiiini Een afwijking. De rou tine zot is P 13. 6 c6 7 P f3 P el! 8 R e7: D e7: 9 P e4: de4: 10 P d2 f 5 11 «5 Verhindert e5 en opent 't veld c4 voor 't paard. Toch schijut de zet, naar 't verloop der partij te oordeelen. niet s'erlt te zijn geweest, c5 schijnt bijna altijd in deze ope ning ongeluk aan te brengen. 11 P d7 12 P c4 K h8 Om eövoor te bereiden. 13 D t-3 Om e5 te beletten. 14 ft e2 b-t zou zwart met P (15 en ('4 in 't voordeel brengen. 14 P d5 15 D d2 1)6! 16 P e5 bc5; /wart speelt de ope ning meesterlijk. Hij heeft thans reeds pen niet onaanzienlijk positie voordeel behaald. 17 P c6: D c7 18 P e5 cd4: 19 ed4: f4 20 0-0 R b7 21 T acl D e7 22 f3 P e3! 23 T f2 T ad8 24 fe4: R e4: 25 T f4: Zwart dreigde P g2 : en f3. 25 T f4: 26 D e3: D h4! 27 R f3 g3 ? dan natuurlijk D hS. 27 R f3: 28 P f3: D m 29 T c6 » f5 30 T e6: D blf 31 D el D b2: 32 h3 Wit heeft niets anders. Op 32 a4 zou volgen T fd4: 33 P d4 :, D d4: en D a4: 32 D a2: 33 D e5 D bl f 34 K h2 D f5 35 D e3 T f8 36 T e5 D d7 37 T e7 D d6 38 P e5 T d4: Sterker was o. i. D d4 :. Zwart vreesde waarschijn lijk de voortzetting D g3, gü40 PglJ : en 45 Dg : en 't ontbrak hem allicht aan tijd de gevolgen gron dig te analyseeren. D e7 : ging natuurlijk niet we gens I' gC : v. 39 T d7 B d7: Zwart vertrouwt terecht op de kracht van. zijn vrijboer. 40 P d7: T d7: 41 D e(i T fdS 42 D a6 h6 43 1)4 T f8 44 K h3 K Ii7 45 D c6 T d3 f 46 g3 T e3 47 D c2 f K h8 48 ha T eó T ff3 dan K h4 en op T g3: volgt D c 8 f en zwart geeft eeuwig schaak. 49 K h4 a5 50 D at T b8 51 £4 T jr5 Dreigt T g4 : v en T b4. 52 D c6 T g8 mededeelt, voegt hieraan toe: »Ik zou met mijn mond vol tanden staan, indien ik het vrouwlijk moest zeggen van »résous" en het onderscheid moest aanwyzen tusschen »résouse" of »résoute" en »résolue". Toch durf ik zeggen, dat ik het Fransch ken, zelfs tot in zy'n schuilhoeken. Aan den WelEd. Heer B. D. Best te Amersfoort. Mijnheer! Uw schrijven d.d. 2 Aug. kwam mij, van een buitenlandsche reis teruggekeerd, eerst heden in handen. Gij begint van mij te verlangen, dat ik U het bewijs zal leveren van iets, waarvan Gij evengoed, zoo niet beter dan ik, weet, dat zelfs de gegevens tot een onderlinge vergelijking ontbreken. Laat het U dus niet verwonderen, dat ik U het positief bewijs schuldig moet blijven. Kon ik dit leveren, dan toch zou mijne bewering ophouden eene meening te zyn, eene meening, die ik in mijn antwoord aan de Redactie nader heb toegelicht. Dat hetgeen ik daar heb beweerd, nu niet zoo geheel uit de lucht was gegrepen, maar wel degelijk de wondeplek bleek te zijn, werd mij nader bevestigd door het schrijven van den heer Xiemeyer, welk getuigenis van iemand, behoorende tot het corps docenten, en met onderwijs zaken meer vertrouwd dan ik, mij recht geeft tot het besluit, dat het kwaad waarop ik doelde, niet is een product mijner phantasie, maar wel degelijk bestaat. Dat ik den docent, die gevormd is in de lagere school, meer tact toeken dan aan den docent, die aan de Universiteit zijn opleiding ge noot en in den regel niet de minste nota heeft van eenige methode van onderwijzen, kan dunkt mij moeilijk een punt van geschil uitmaken. Xiet ten onrechte dunkt mij schreef Valtour»L'enseignement est une vocation: on devient lettre, savant, on nait instituteur". Dat ik evenwel het corps docenten een volslagen gebrek aan tact zou willen toeschrijven zou volkomen absurd zijn, en kan slechts bestaan in uw verbeelding. Dat men dien tact echter niet zoo gemakkelijk verkrijgt is zeker. Wat nu de zinsnede betreft »van het onder mijnen van het gezin" zoo geef ik gaarne toe, dat dit wel wat al te sterk gekleurd is. Beter ware het geweest te spreken van een »bedreigen van den huiselijken vrede", waartoe herexamen!--, wanneer de scholieren telkens en telkens aan hunne tekorkomingen moeten worden berinnen', zeer zeker ruimschoots de gelegenheid bieden. Wat ten slotte uwe sub 2o genoemde bewering betreft, zoo moet ik met alle kracht protesteeren tegen uwe manoeuvre, om uit mijne bewering eene dergelijke aanklacht te destilleeren ; niets geeft u het recht om zelfs maar te veronderstel len, dat ik de woorden »7ief yxiWiefc" heb gebruikt, om het corps leeraren eene beleediging naar het hoofd te werpen. Van eene dergelijke laagheid ben ik mij absoluut niet bewust en het feit, dat gij de eenige zijt die in mijn schrijven een der gelijke insinuatie hebt meenen te ontdekken, schenkt mij de overtuiging, dat men aan mijne woorden de beteekenis heeft toegekend als door mij bedoeld. Dat ik door het publiek, of liever, om niet op nieuw misverstaan te worden, door personen, meer dan eens die beschuldiging heb hooren uiten, daarvoor sta ik u borg. Welke waarde men aan die uitingen heeft toe te kennen, daarvoor heb ik in mijn betrekking ruimschoots gelegenheid gehad, 'om dit te leeren beoordeelen. Dat zij er toe kunnen, bijdragen om iemand in een minder aangename stemming te brengen, is zeker en wie weet of zij ook op u hun invloed niet heb ben doen gelden ? Inmiddels heb ik de eer te zijn, UEd. Dw. Dn., Breidelen, 27, 7 '00. DR. A. MIJ.VLIEI-T. iiiiiiiimmiimiimiiiiiiimmmMMiiiii 53 D a6 54 D d3 f 55 D aC, 56 D c6 57 D a4 58 K Ii3 59 K h4 K h7 K h8 T d8 T dg5 T a8 T d3f T e3 60 D c6 T f8 Wit geeft op, daar T 8 f3 niet is te verhinderen, waarna wit geen verde diging meer heeft. Op D c2 f volgt T d3 en de schaakzetten zijn uitge put. TWEEPAARDSPEL IN DE NAHAND. Wit, Moritz Porges, Praag. a P f3 3 K c4 4 P gr5 5 eda: 6 R b5 f 7 dc6: s R e2 9 P f3 10 P e5 P c6 P f6 d5 P a5 c6 bc6: h6 e4 D c7 Dit is sterker dan de vroeger gebruikelijke voortzetting D d4 11 f4, R c5 12 T ft en zwart is gedwongen, wegens de dreiging c3 en bl, de dame terug te trekken. 11 f4 Betur dan 11 d4, R tlO 12 f4, ef3 : e p 13 l' f3 : P g4 of R g4 niet goed spel voor zwart. 11 R d6 Hier komt ook in aan merking R c5, met 't oog op verhindering der witte korte rochadc. 12 d4 0-0 13 c3 f Zwak gespeeld, 't Beate is wellicht 13 P a3, door Rosenthal aanbevolen. De zet verhindert c5, wegens P ba en P d6 : 13 ca! 14 b32 Nog altijd was P a3 T dS cd4: D b6 P da! Zwart. Emil Schallopp, Berlijn. te verkiezen. 14 15 P a3 16 P b5 17 P d4: 18 D f2 Wit staat reeds, ten gevolge van zijn zwakke 13de en 14de zetten, ge heel hulpeloos. Op 18 R d2 zou volgen e3 en op 18 l! b2 volgt P e3. Ook 18 P b5 helpt niet, wegens R e5 : 19 fe5 : P e3 : enz. 18 19 R 1)2 20 P e2: Op R b4 met K fl want op 21 D e3 op 21 P c3:! P e2: R 1)7 i- moet wit voortzetten, R t:3 wint -f- een ofiicier en P c-3 volgt T d321 R d4 In do hoop tot 0-0 te geraken. 21 R b4 f 22 R c3 T ac8 23 D b2 Zwart beslecht nu 't pleit in weinige krachtige zetten. 23 24 P c3: 25 K fl 26 P e2 Wit geeft op T c8: D e:jf R a6 f D 14: f

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl