De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 30 augustus pagina 9

30 augustus 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1001 DE AMSTERDAMMEK, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Kieswet in de Eerste Kamer. Mr. v. HOUTEN: Kalmpjes aan, oudeheer; geen koude drukte! liHiimmiMUMiiiiiiiimmiMiiiiMiiiiMiimmimmiiimiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiHiH een stoel ineen; alleen reikt hij nog naar het koord, dat hij niet kan krijgen. Dan, en ik zweer u, dat ik geen bedenkseltjes vertel, zagen mijn zuster en ik het koord bewegen, alsof iemand eraan had geraakt, en onze nicht, die in de keuken was, aan het andere eind van de woning, kwam aanloopen, en zeide: »Is er gebeld?" Als zij ongeloof bemerkt in mijn oogen: Hoor eens ! ik heb het treurig. Maar altijd ben ik er nog bovenop gekomen. En als de nood op het hoogste was, kwam er onverwacht hulp. Mijnheer, gij zult mij het geloof niet ontnemen, dat mijnheer de Musset over mij waakt en mij beschermt.... En zacht voegt zij, als door een innerlyke kracht gedreven, erbij : Overigens, ik heb tafels laten draaien, en hij heeft met mij gesproken! IIIIIIMIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll iimiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiMHiii Parlementaire Portretten (Karikaturen.) Liefdadigheid tijdens de vacantie. Een inspecteur rem den o/ienbaren liefdadiglieidsflienst, komt een wachtkamer binnen. Wat is dat ? Het schijnt dat gij van honger zult gaan bezwijken ? De arme. Ja mijnheer zoo is het ! Dt inspecteur. Van honger omkomen in Augustus, tijdens de vacantie '! Maar dat is on gehoord '. De arme. Ik doe het niet met opzet. De inspecteur. Ik kan mij best begrypen, dat iemand in den winter van honger omkomt, in November, of in December; maar midden in de warme dagen, terwijl iedereen naar de bad plaats is, dat lijkt my al heel zonderling! De arme. Men heeft toch 's zomers even goed eten noodig als 's winters ! De inspecteur. Gij verkoopt maar een aar digheid, denk ik. De arme. Ik ben er volstrekt niet toe ge stemd. De inspecteur. Maar waar moet dat heen, als wij geen veertien dagen rust hebben ? Waar achtig, ik ben van het begin der vacantie af in het touw geweest. Men hoort niet anders dan van zelfmoorden, verstikking en weet ik wat nog meer Het wordt hinderlijk. Ik heb nog nooit zoo'n slecht jaar bijgewoond. De arme. Het is een slecht jaar. De inspecteur. Enfin, ik zal u een weinig ondersteuning laten geven. De arme. Kunt gij het mij niet dadelijk geven ? De in$i>ecteiir. Ik moet mijn rapport op maken. De chef-de-bureau die over de onder steuning gaat, is te Dieppe, de onder-chef is te Nogent. Zij komen niet terug voor het einde van de maand. De arme. Als ik nog zoolang moet wachten!. . . De inxiiecteur, streng. (üj denkt toch niet, dat ik ze zal gaan lastig vallen ? Tot zoo lang zal ik, want uw toestand schijnt werkelijk niet zonder zorg te zijn, u drie francs geven. Teeken mij daarvoor een re<;u Daar Hier zijn uw drie francs. De arme. Dank u, dat is tenminste dat. De inspecteur. En laat mij nu niets meer van u hooren voor den winter, nietwaar ? En vooral, probeer niet, u van kant te maken, of ik zal u anders spreken! (Figaro.) AI.FKED CAITS. Hoe Peter de Groote in Frankrijk reisde. Van de Russische tsaren was Peter de Groote de eerste die Frankrijk bezocht. Hij kwam van Engeland, en stapte te Calais aan wal. Koning Lodewijk XV en de regent hadden voor hem en door JAÏST DE WAAKDT. Xo. S. P. J. Tnilieii, H. Püttersen Tzn, zijn gevolg tien hofrijtuigen gezonden, waarmede zij in korte dagreizen naar Parijs zouden komen. Maar de tsar, robuust en volbloodig, had het onpleizierig in die gesloten koninklijke koetsen, waar gebrek was aan versche lucht. De stoelen op wielen, die in dien tijd in gebruik waren, en die men hem liet probeeren, schokten hem te veel, en hij zocht dus raar een voertuig van eigen smaak. In een dorp vond hij onder een afdak den halfverganen bak van een phai'ton staan; deze liet hij met touwen op twee balken binden, de balken werden op twee paarden gelegd, die gelijk stapten. En op (lezen open zetel klom de tsar, terwijl lakeien de paarden bij den toom leidden, en de balken in evenwicht hielden. Xoo reisde Peter de Groote tot Beaumont, tot groote ergernis der adellijke heeren, en tot groot ver maak van het landvolk. Maar te Beaumont kroop hij weer in een karos, om zijn gastheeren niet te ergeren door zijn >onfatsoenlijke''manieren. HIMMIIIMUMÜI Een mooie liefhebberij,., Ik begrijp waarachtig niet waarom zooveel menschen zoo sterk ingenomen zijn tegen het wielrijden en de wielrijders. Ik vindt het een aardige, heel aardige liefhebberij. De tegenzin zit er echter eenmaal in en schijnt er niet zoo gemakkelijk uit te krijgen. Daar heb je bijv. mijn schoenlapper. Gisteren was hij bij me en ik vroeg, minzaam als ik steeds ben, hoe 't met de zaken ging. >Miserabel meheer", zei de man, »die lamme wielrijders . . ." ;Wat hebben die je gedaan 't" vroeg ik verhaasd. AVel, iedereen zit tegenwoordig op zoo'n wiel, schoenen en laarzen worden niet meer versleten en de schoenlappers verdienen geen droog brood en kunnen gerust opdoeken. \Yil u wel gelooven dat ik al drie maanden rondloop met een onbe taalde kwitantie van een gulden tachtig, voor halve zolen en achterlappen ten dienste van een meneer, die 't lang niet breed heeft. Toch zitten hij, zijn vrouw, en zijn vijf kinderen elk op een rijwiel. In huis liggen de muizen dood voor de kast, en ik krijg mijn zuur verdiende geld niet, maar wieieren doen zij. O meneer, die vent zit O]) een rover, maar hij is ook een roover." «De vélocipède is tegenwoordig algemeen in den smaak," merkte ik op. -Maar hoe komen de menschen toch aan de machines '! Stelen ze die, of is er tlesschen-trekkerij in 't spel 'i De kaalste jakhals en de armste tiodder-madam zitten op een rijwiel; ze hebben geen nagels " Rest bekend," zei ik ongeduldig. It waar, Jan, Piet en Klaas rijdt vélocipède en voor jou en anderen is het onbegrijpelijk hoe de lui aan het geld komen om de dure machines te koopen. Nu weet ik er echter toevallig meer van en dat zal ik je vertellen: er is een groot menschenvriend in Amsterdam tlie een millioen beschik baar heeft gesteld om rijwielen aan minvermo genden te verstrekken. De edele weldoener heeft plcizier van zijn werk." Mijn schoenlapper zette groote oogen op. >lloe heet die heer vroeg ik. >;IIij wenscht onbekend te blijven." ?Maar op welke manier krijgt men dan een wiel van hem 'i'' :>Men moet bij hem door een goed vriend aan bevolen worden/' >\Vilt l' me aanbevelen V" -Hen je stapel mal vent V »Dan krijg ik geen rijwiel '.-"' >>Xeen." En mijn onbetaalde kwitantiün op al die roovers." »I)ie krijg je misschien met Sint Juttemis be taald." Mijn Schoenlapper ging heel ontstemd heen. Nog eens : het wielrijden is heel aardig, heel leuk. Het is nog leuker geworden sedert we er een charmante lin de siècle kuiten-parade aan te danken hebben. Ik zal niet ontkennen dat het een enkele maal met die parade wel eens gaat als met de wapen schouwingen aan den Ceintuurbaan op verjaar dagen van vostelijke personen en men er van zeggen kan : sgroote parade klein garnizoen.' Dat ondervond ik dezer dagen nog in het Von delpark. Er reed een dame langs me heen. Ik keek toe en mompelde: -Moeder, als je me kousen koopt, dvoop me dan kousen met kuiten...." De dame minderde haar vaart, staarde me met vuurrood gelaat aan en zei: >t is een impertinente vlegel!" Dat was me te machtig. »Jutïrouw,'' antwoordde ik, »ik wil toegeven dat het niet beleefd was om al te luid toespelingen te maken op iets wat u absoluut ontbreekt. Als men echter zoo'n paar magere scharminkels van beenen heeft, moet men er niet me<"' te koop loopen.'' Ik zei in mijn opgewondenheid loopen maar meende natuurlijk rijden. De dame reed met een vaart door. Ik kon me niet weerhouden, bij wijze van wraakoefening te declameeren : De schoone Julia, had zulke mooie beenen, «Maar als je er goed naar keek. dan was het [vel op schenen." Toen was ik opgelucht en wandelde verder. Ik heb het geval niet verteld om te kennen te geven dat ik het wielrijden onvrouwelijk vind. Dat doe ik volstrekt niet. Ik vind het enkel maar onvrouwelijk als men beenen te zien geeft, waaraan voor een man heelernaal niets te kijken valt. De eenige onaangename ontmoeting die ik ooit met wielrijders had, vond onlangs plaats. Ik werd aangereden, werd deerlijk geblesseerd en de grap kostte me twee en veertig gulden aan dokter en apotheker, 'k Moet echter erkennen dat het mijn eigen schuld was. Wat had ik ook noodig op wogen te wandelen die door wielrijders bereden worden ! Om herhaling te voorkomen, heb ik een kope ren scheepsklok van een gesloopten Oost-lndi vaarder gekocht. Daar geef ik mijn nadering door te kennen, 's Avonds heb ik een porta tieven vuurtoren bij me, met schitteringen om de drie seconden. Als iedereen deed zooals ik. zou er heel wat minder geharrewar zijn.. WA.\HKLA.U;.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl