Historisch Archief 1877-1940
No. 1001
DE AMSTERDAMMEK, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Kieswet in de Eerste Kamer.
Mr. v. HOUTEN: Kalmpjes aan, oudeheer; geen koude drukte!
liHiimmiMUMiiiiiiiimmiMiiiiMiiiiMiimmimmiiimiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiHiH
een stoel ineen; alleen reikt hij nog naar het
koord, dat hij niet kan krijgen. Dan, en ik
zweer u, dat ik geen bedenkseltjes vertel, zagen
mijn zuster en ik het koord bewegen, alsof iemand
eraan had geraakt, en onze nicht, die in de
keuken was, aan het andere eind van de woning,
kwam aanloopen, en zeide: »Is er gebeld?"
Als zij ongeloof bemerkt in mijn oogen:
Hoor eens ! ik heb het treurig. Maar altijd
ben ik er nog bovenop gekomen. En als de nood
op het hoogste was, kwam er onverwacht hulp.
Mijnheer, gij zult mij het geloof niet ontnemen,
dat mijnheer de Musset over mij waakt en mij
beschermt....
En zacht voegt zij, als door een innerlyke
kracht gedreven, erbij : Overigens, ik heb tafels
laten draaien, en hij heeft met mij gesproken!
IIIIIIMIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
iimiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiMHiii
Parlementaire Portretten (Karikaturen.)
Liefdadigheid tijdens de vacantie.
Een inspecteur rem den o/ienbaren
liefdadiglieidsflienst, komt een wachtkamer binnen.
Wat is dat ? Het schijnt dat gij van honger
zult gaan bezwijken ?
De arme. Ja mijnheer zoo is het !
Dt inspecteur. Van honger omkomen in
Augustus, tijdens de vacantie '! Maar dat is on
gehoord '.
De arme. Ik doe het niet met opzet.
De inspecteur. Ik kan mij best begrypen,
dat iemand in den winter van honger omkomt,
in November, of in December; maar midden in
de warme dagen, terwijl iedereen naar de bad
plaats is, dat lijkt my al heel zonderling!
De arme. Men heeft toch 's zomers even
goed eten noodig als 's winters !
De inspecteur. Gij verkoopt maar een aar
digheid, denk ik.
De arme. Ik ben er volstrekt niet toe ge
stemd.
De inspecteur. Maar waar moet dat heen,
als wij geen veertien dagen rust hebben ? Waar
achtig, ik ben van het begin der vacantie af in
het touw geweest. Men hoort niet anders dan
van zelfmoorden, verstikking en weet ik wat nog
meer Het wordt hinderlijk. Ik heb nog
nooit zoo'n slecht jaar bijgewoond.
De arme. Het is een slecht jaar.
De inspecteur. Enfin, ik zal u een weinig
ondersteuning laten geven.
De arme. Kunt gij het mij niet dadelijk
geven ?
De in$i>ecteiir. Ik moet mijn rapport op
maken. De chef-de-bureau die over de onder
steuning gaat, is te Dieppe, de onder-chef is te
Nogent. Zij komen niet terug voor het einde
van de maand.
De arme. Als ik nog zoolang moet wachten!. . .
De inxiiecteur, streng. (üj denkt toch
niet, dat ik ze zal gaan lastig vallen ? Tot zoo
lang zal ik, want uw toestand schijnt werkelijk
niet zonder zorg te zijn, u drie francs geven.
Teeken mij daarvoor een re<;u Daar
Hier zijn uw drie francs.
De arme. Dank u, dat is tenminste dat.
De inspecteur. En laat mij nu niets meer
van u hooren voor den winter, nietwaar ? En
vooral, probeer niet, u van kant te maken, of ik
zal u anders spreken!
(Figaro.) AI.FKED CAITS.
Hoe Peter de Groote in Frankrijk reisde.
Van de Russische tsaren was Peter de Groote
de eerste die Frankrijk bezocht. Hij kwam van
Engeland, en stapte te Calais aan wal. Koning
Lodewijk XV en de regent hadden voor hem en
door JAÏST DE WAAKDT.
Xo. S.
P. J. Tnilieii,
H. Püttersen Tzn,
zijn gevolg tien hofrijtuigen gezonden, waarmede
zij in korte dagreizen naar Parijs zouden komen.
Maar de tsar, robuust en volbloodig, had het
onpleizierig in die gesloten koninklijke koetsen,
waar gebrek was aan versche lucht. De stoelen
op wielen, die in dien tijd in gebruik waren, en
die men hem liet probeeren, schokten hem te
veel, en hij zocht dus raar een voertuig van
eigen smaak. In een dorp vond hij onder een
afdak den halfverganen bak van een phai'ton staan;
deze liet hij met touwen op twee balken binden,
de balken werden op twee paarden gelegd, die
gelijk stapten. En op (lezen open zetel klom de
tsar, terwijl lakeien de paarden bij den toom
leidden, en de balken in evenwicht hielden. Xoo
reisde Peter de Groote tot Beaumont, tot groote
ergernis der adellijke heeren, en tot groot ver
maak van het landvolk. Maar te Beaumont kroop
hij weer in een karos, om zijn gastheeren niet
te ergeren door zijn >onfatsoenlijke''manieren.
HIMMIIIMUMÜI
Een mooie liefhebberij,.,
Ik begrijp waarachtig niet waarom zooveel
menschen zoo sterk ingenomen zijn tegen het
wielrijden en de wielrijders. Ik vindt het een
aardige, heel aardige liefhebberij. De tegenzin
zit er echter eenmaal in en schijnt er niet zoo
gemakkelijk uit te krijgen.
Daar heb je bijv. mijn schoenlapper. Gisteren
was hij bij me en ik vroeg, minzaam als ik steeds
ben, hoe 't met de zaken ging.
>Miserabel meheer", zei de man, »die lamme
wielrijders . . ."
;Wat hebben die je gedaan 't" vroeg ik
verhaasd.
AVel, iedereen zit tegenwoordig op zoo'n wiel,
schoenen en laarzen worden niet meer versleten
en de schoenlappers verdienen geen droog brood
en kunnen gerust opdoeken. \Yil u wel gelooven
dat ik al drie maanden rondloop met een onbe
taalde kwitantie van een gulden tachtig, voor
halve zolen en achterlappen ten dienste van een
meneer, die 't lang niet breed heeft. Toch zitten
hij, zijn vrouw, en zijn vijf kinderen elk op een
rijwiel. In huis liggen de muizen dood voor de
kast, en ik krijg mijn zuur verdiende geld niet,
maar wieieren doen zij. O meneer, die vent zit
O]) een rover, maar hij is ook een roover."
«De vélocipède is tegenwoordig algemeen in
den smaak," merkte ik op. -Maar hoe komen
de menschen toch aan de machines '! Stelen ze
die, of is er tlesschen-trekkerij in 't spel 'i De
kaalste jakhals en de armste tiodder-madam
zitten op een rijwiel; ze hebben geen nagels "
Rest bekend," zei ik ongeduldig. It waar,
Jan, Piet en Klaas rijdt vélocipède en voor jou
en anderen is het onbegrijpelijk hoe de lui aan
het geld komen om de dure machines te koopen.
Nu weet ik er echter toevallig meer van en dat
zal ik je vertellen: er is een groot
menschenvriend in Amsterdam tlie een millioen beschik
baar heeft gesteld om rijwielen aan minvermo
genden te verstrekken. De edele weldoener heeft
plcizier van zijn werk."
Mijn schoenlapper zette groote oogen op. >lloe
heet die heer vroeg ik.
>;IIij wenscht onbekend te blijven."
?Maar op welke manier krijgt men dan een
wiel van hem 'i''
:>Men moet bij hem door een goed vriend aan
bevolen worden/'
>\Vilt l' me aanbevelen V"
-Hen je stapel mal vent V
»Dan krijg ik geen rijwiel '.-"'
>>Xeen."
En mijn onbetaalde kwitantiün op al die
roovers."
»I)ie krijg je misschien met Sint Juttemis be
taald."
Mijn Schoenlapper ging heel ontstemd heen.
Nog eens : het wielrijden is heel aardig, heel
leuk. Het is nog leuker geworden sedert we er
een charmante lin de siècle kuiten-parade aan
te danken hebben.
Ik zal niet ontkennen dat het een enkele maal
met die parade wel eens gaat als met de wapen
schouwingen aan den Ceintuurbaan op verjaar
dagen van vostelijke personen en men er van
zeggen kan : sgroote parade klein garnizoen.'
Dat ondervond ik dezer dagen nog in het Von
delpark.
Er reed een dame langs me heen. Ik keek
toe en mompelde:
-Moeder, als je me kousen koopt,
dvoop me dan kousen met kuiten...."
De dame minderde haar vaart, staarde me met
vuurrood gelaat aan en zei: >t is een
impertinente vlegel!"
Dat was me te machtig. »Jutïrouw,'' antwoordde
ik, »ik wil toegeven dat het niet beleefd was om
al te luid toespelingen te maken op iets wat u
absoluut ontbreekt. Als men echter zoo'n paar
magere scharminkels van beenen heeft, moet men
er niet me<"' te koop loopen.''
Ik zei in mijn opgewondenheid loopen maar
meende natuurlijk rijden.
De dame reed met een vaart door. Ik kon
me niet weerhouden, bij wijze van wraakoefening
te declameeren :
De schoone Julia, had zulke mooie beenen,
«Maar als je er goed naar keek. dan was het
[vel op schenen."
Toen was ik opgelucht en wandelde verder.
Ik heb het geval niet verteld om te kennen
te geven dat ik het wielrijden onvrouwelijk vind.
Dat doe ik volstrekt niet. Ik vind het enkel
maar onvrouwelijk als men beenen te zien geeft,
waaraan voor een man heelernaal niets te kijken
valt.
De eenige onaangename ontmoeting die ik ooit
met wielrijders had, vond onlangs plaats. Ik
werd aangereden, werd deerlijk geblesseerd en
de grap kostte me twee en veertig gulden aan
dokter en apotheker, 'k Moet echter erkennen
dat het mijn eigen schuld was. Wat had ik ook
noodig op wogen te wandelen die door wielrijders
bereden worden !
Om herhaling te voorkomen, heb ik een kope
ren scheepsklok van een gesloopten Oost-lndi
vaarder gekocht. Daar geef ik mijn nadering
door te kennen, 's Avonds heb ik een porta
tieven vuurtoren bij me, met schitteringen om
de drie seconden.
Als iedereen deed zooals ik. zou er heel wat
minder geharrewar zijn..
WA.\HKLA.U;.