De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 6 september pagina 3

6 september 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1002 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. KIRSCH & La coiitimiera, LUNDI 7 SEIFTEMBRE se ±eret stz-iotomon/t Rentree Journalièra de Nouveautés d'Automne et d'Hi VOOE( DAMEjS. Yoor de Weezen. Zoo er iets is dat de vrouw bezig houdt, en waarover zij telkens hare gedachten laat paan, dan is het wel het lot der kinderen, wier toekomst nog alle beloften van geluk en deugden inhoudt, die eenmaal een zegen voor de maatschappij en het gezin kunnen worden, of wel als schipbreuke lingen des levens ten gronde kunnen gaan, en dezer dagen bracht de aanblik van een weesmeisje, dat men tot herstel van gezondheid naar buiten had gezonden, mij onwillekeurig tot de vraag.waarom men toch onze stedelijke weeshuizen niet naar onze landelijke dorpen overbrengt. Zouden zij minder aan de eene of andere groote stad toebehooren, indien zij werden verplaatst naar eene naburige gemeente? Immers neen. Weeshui zen zijn geen hospitalen, waarin men zouder uit stel iemand op moet nemen; hier schaadt het niet of er al een paar uren over verloopen aleer de kleine dien drempel overschrijdt en men heeft evenmin te vreezen dat de stad er onder lijden zal, terwijl hunne verplaatsing welvaart in tal vau dorpen kan verspreiden. Maar dit laatste is geen punt van overwegend belang. Waar het op aankomt is het welzijn dier kinderen zelf. Zij zijn beroofd geworden vau hun hechtsten steun; de gemeenten hebben zich hun lot aangetrokken, en van dat oogenblik af, zijn zij, die zich met de zorg voor hun leven belasten, ook zedelijk verplicht voor hunne gezondheid naar lichaam en geest te waken. Hierin echter toont zich het stadsleven dikwijls een groot struikelblok. Wat is vooreerst bijna altijd het geval? Kin deren, die op zoo vroegen leeftijd reeds ouderloos zijn, hebben meestal het leven te dai.ken aau zie kelijke, zwakke wezens, wier kwalen zij vaak heb ben overgenomen. De kiem der ziekte sluimert nog, en somtijds slaagt eene goede voeding er in haar te overwinnen; maar bij verreweg de meesten vertoont zij zich tegen het achttiende of twin tigste jaar, als andere jonge lieden zich in den vollen bloei van gezondheid en krachten verheugen. Men heeft hen liefderijk verzorgd, liet ontbrak hun aan niets; maar men was buiten machte den dood af te weren, en gelukkig nog degenen, die dan spoedig worden weggenomen, en niet veroordeeld zijn het droevig bestaan nog jaren voort te slee pen; immers de weesinrichting kan uiet herschapen worden in een ziekenhuis, en er komt een tijd, waarop de ongelukkigen, krank of niet, die herbergzame woning moeten verlaten, om de wijde wereld in te gaan; en het is juist op liet tijdstip dat anderen den strijd om het leven beginnen, in eigen onderhoud gaan voorzien, dat zij tot mach teloosheid worden veroordeeld. Hieraan zou een voortdurend verblijf in de bui tenlucht veel kuniieu veranderen. In alle lauden komt men meer en meer tot de ondekking dat het kind, even goed als de bloemen, de natuur noodig heeft om tot vollen wasdom te komen, Hoevele van de jonge schepseltjes, die men in onze kin derkolonies opneemt, hebben geen ziekelijke ouders? Allen zonder onderscheid verstikten in de bedompte atmosfeer van groote steden, cu een verblijf van enkele maanden aan de kust of in .Vcêrlands bosschen verricht reeds wonderen voor hen. Wat zou het dan niet, wezen, als zij jaren achtereen in die gezonde lucht konden doorbrengen? De meeste ziekte-kiemen zouden daarvoor wijken. Weeshuizen hebben meestal tuinen, zegt men, en de gebouwen zijn ruim, de slaapzalen laten niets te wenschcn over, ik twijfel daar niet aan; maar heeft men zich ooit rekenschap gegeven wat het is, als men een zomeravond buiten heeft doorgebracht, weer tegen tien uur de stad te betreden? Reeds op zekeren afstand van de eerste huizen komt er eene drukkende hitte, een benauwend iets tegemoet, dat u de longen beklemt. En die lucht ademen menschen en kinderen, zelfs in de tuinen in. (iezonde lieden kunnen haar verdragen, maar voor zwakke jonge levens is zij de pest. Men ziet dit trouwens wel, zoodra een der ziek ten, welke de ouders ten grave sleepten, of wel van meer persoonlijken aard zijn, zich bij meisje of jongeling openbaart, spreken de geneesheeren van naar buiten zenden. Ook al voorzien zij de moeielijkheid daarvan, wijzen zij er toch op dat daarin de eenige kans op behoud zou liggen. Maar de regenten van een weeshuis gaan slechts in het uiterste geval tot dit redmiddel over; want het is kostbaar, en waar wilde het heen, indien men jiarliiks dergelijke uitgaven voor een twintigtal weezen maken moest; de gelden zouden dut nooit toelaten; en zoo blijven verreweg de moesten ter plaatse waar zij zijn, om langzaam te verzwakken en vol angst het oogenblik tegemoet te zien, waarop zij, te onsesteld om te kunnen weiken, tegenover het raadsel zullen staan op welke wijze hun brood te verdienen. Maar zelfs dan wanneer het weesbestuur alle hinderpalen uit den weg ruimt, en de zieken naar buiten stuurt, komt men tegenover een ander ge vaar te staan. Men heeft liefderijk zorg tredragen voor goede huisvesting, het meisje wordt vol goedheid ontvangen en verpleegd ; het ontkomt op eens aan de wetten der inrichting en geniet volop van zijne vrijheid. Dien tijd zal liet zich altijd herinneren, en het kind groeit op, het brandend verlangen in zich blijvend omdragen naar zomers in die zelfde frissclie lucht, waar het eenmaal de gezondheid wedervond. Dit gevaar is niet gering, weeskinderen behooren niet tot eene klasse, die zich dergelijke uitstapjes veroorloven kan, en wie de eischen van een medemenseh vermeerdert, brengt iets tot zijn ongeluk toe. Li Frankrijk heerscht veel grootere armoede onder de werklieden dan bij ons, terwijl zij het dubbelt' en soms het driedub bele verdienen. Waarom ? Omdat, niemand zich tevreden stelt of hij moet wijn eu vleetcli bij zijn middagmaal hebben, 's avonds naar den schouw burg kunnen gaan en des zomers naar buiten trek ken. Uwe schoonmaakster zal u te Parijs, met hoogst alledaagsche uitdrukking verkondigen, dat gij liaar eene maand lang uiet zien zult, want dat zij naar zee gaat met hare kinderen. Haar man zal daar ook voor een dag of tien komen uitrus ten, en tot dergelijke tochtjes worden niet zeiden tot zelfs de bedden verpand, of blijkt de zaak geheel en al onmogelijk, dan rijst er ontevreden heid op, achten zulke lieden zich misdeeld en ver ongelijkt, begiunen zij \vangunst tegen de rijkeu te voeden. Eindelijk levert liet stadsleven nog eeii klip voor de vrouwelijke weezen op. Haar kleeding is schil derachtig en verleent zelfs aan hoogst alledaagsche gelaatstrekken eene groote bekoorlijkheid. Zij val len dus meer dan anderen in liet oog. Hare op leiding buiten het gewoel der wereld of den ruwen omgang dien zij anders in de gezinnen der arme standen zouden hebben gekend, geeft haar iets maagdelijk reuis cu schuchters, dat, ook niet zonder aantrekkelijkheid is. Zou het daaraan uiet toe te schrijven zijn, datzoovelen de oogen op weesmeisj: s laten vallen, dat er steden zijn, waar er bij menigte in het verderf worden ges ort ? Zij, die zich met de hoede voor haar eerste jeugd belasten, vermogen daartegen niets anders dan liet geven van wijze lessen; zij kunnen liaar niet altijd gevangen houden, maar de schuld ligt aan de steden, met hare tallooze verlokkende stemmen. Waarom, ook met het oog daarop, die gestichten niet naar buiten over gebracht, waar de gelegenheid tot struikelen zoo veel geringer is, waar zelfs de geest zich zooveel gezonder ontwikkelt ? »Maar de groote, overoude gebouwen, die men tot hiertoe heeft bewoond, die zelfs met dat doel ge schonken werden?" hoor ik zeggen. Men stelle zich gerust: zij die ze gaven waren edele zielen, die slechts het geluk der ouderlooze kinderen be oogden, en men handelt iu hun geest, indien men naar andere middelen grijpt om d-it, geluk beter te verzekeren. Wat, de huizen zelf betreft, liet zijn panden van waarde; zij kunnen tegen vrij wat aanzienlijker som worden verkocht dan de voorttt'll'elijkste gebouwen, geheel naar de eischen van den tijd ingericht, in de provincie kunnen kosten. Men zal daarvoor groote terreinen kunnen ver krijgen, waarop de weezen ureu lang daags werk zaam zoudeu zijn. Voor de meisjes zou dit de ge zondheid, voor de knapen welvaart bctcekeneu. Want daar zouden zij leeren dien grond te be werken, uiet uitsluitend te zoeken naar de am bachten der stad, waar zij zoo licht, door anderen verdrongen worden, terwijl men voor den akker bouw te vergeefs naar bekwame handen vraagt. Er zon aldus in die liefdadige stichtingen een nieuw, tevreden, gelukkig en krachtig geslacht, op groeien, mannen en vrouwen, die waarlijk nut tige leden zonden worden dier maatschappij, die hunne pleegmoeder werd; want hoe nederig onze werkkring op aarde ook zij, wij zijn nuttig van het, oogenblik af dat wij gewetenstrouw onze taak volbrengen. Kinderen behoorden altijd tusschen het groen op te wassen, dat is de ware atmosfeer waarin zij tieren. Dit is echter onmogelijk zoolang zij ouders bezitten , die door hunne werkzaamheden aan de stad worden geketend; maar gunne men ten minste die weelde aan hen die van den aanvang des levens af van zooveel werden beroofd; brenge men de weeshuizen naar buiten over, en schenke men aan deze kleinen althans, in ruil voor de moederliefde, het genot van bloemen, vau struiken, vau warmendeii zonneschijn, eu eenmaal vanden grootsten schat, dien ecen macht of goud kan verkrijgen: de gezondheid, die voor hen tevens de kracht tot, arbeiden betcekcnt. Loi'i.sE STKAÏENUS. iMimnimniHiiiiiiiii ^foife. I'A'iie 'i'firsit'J/jke t/ie/itcres. lettres de juin' i»irt. Jlritttiircu. Do vorm en kleur der mode op alle badplaatsen toont eene merkwaardige overeenstemming. Lnnga de kust van Kanaal on Noordzee ziet men als hoofdkleuren bijna enkel wit en zwart, als hoofd vormen den gewijzigden rok en de gewijzigde mouw, ongeveer geheel gelijk. Wit voile, wit mousseline, wit foulard met zwarte dessins be drukt, witte taille met zwarte bloemen er op gebrocheerd; dit alles met zwarte corselets, japansche ceintuurs in zwart moirémet grooten platten strik zonder einden van achteren, zwarte charpes met zwarte kant omzet, niches van zwart crópe de Chine, vesten en revers van zwart of wit moirc. De wij/.iging van den rok is afschaffing van de stijve plooien; al de ruimte van den rok komt van achteren, zoodat men om de geheele voor zijde en de heupen precies den vorm mouleert; hiermede in verband gaat men meer werk maken van volants langs den benedenrand van den rok, en als vroeger bij een dergelijke gelegenheid zal er aan witte rokken met volants en aan balayeuses weer veel zorg besteed worden. De gewijzigde mouw bespraken wij reeds. De ballon wordt ingekrompen; men plooit de mouw om den arm tot aan den schouder, en de stof, daar in het midden gefronceerd, ingehaald, met een schuifje opgenomen, spreidt zich in veel vormige vleugels naar beide zijden uit, liefst naar achteren wat ruimer dan naar voren. Dat gefronceerde middengedeelte is een geschikte plek om er een vlinder van tulle of kant, een strik van een lichte stof of een andere versiering op te plaatsen; in deze versiering schijnen dan de drie stukken der mouw, de rechte smalle collant naar beneden, en de twee ruime vleugels naar voren on achteren, samengevat te zijn. liet stuk van de mouw dat tot op de vingers valt, wordt nog overdreven met kant, knoopen, revers en plooisels bezet, hetzelfde wat men vroeger een handbreed hooger om den pols droeg. Men knipt deze mouw ook langs de hand open tot o]) den pols, rondt hem daar af, zet er een strook om heen, en maakt zoo een iiidiic/tc-xuliol. gelijk men ze in heel vroeger tijd beneden den elleboog had. De Montenegrijnsche vorstenfamilie is behalve dapper, schoon, sterk en gezond, ook dichterlijk aangelegd, l'rinses Helene heeft verzen geschre ven in hare geboortetaai Servisch, en in het Fransch. Hier volgt de vertaling van een paar harer gedichten: Tot de jonkvrouw sprak de moeder: Wilt ge, kind, de wereld kennen, Houd uw oogen steeds geopend." En zij hield hare oogen open, Zag de heerlijk schoone bergen, Zag de wonderschoone dalen, Zag de sterren vriendlijk lionkren, Zag de zon in goudgloed stralen, En der zeeën vloed, den donk'ren, Zag der bloemen bonte kleuren, En der aren vriendlijk blinken, Hoe zij, groen, de kopjes beuren, En, met goud bezwaard, doen zinken, Maar wanneer zij sloot hare oogen, Dan zag zij het allerschoonste, Zag bet beeld van den geliefde, Dat diep in haar harte woonde, Zag het beeld van den geliefde, Dat in hare ziele troonde, Zag bet beeld van den geliefde, Dat met liefde liefde loonde. Voor de jonkvrouw trad de jong'ling, Driest en tier haar 't pad versperrend. »Zijt gij eind'iijk, preutsche schoone. Weerloos in mijn hand gegeven? Bitter zult ge 't nu ervaren, Hoe ik vreeselijk mij zal wreken ; Mijne waapnen, scherp als zwaarden, Zal ik diep in 't hart u boren, Boeien zal ik u en binden, Tit uw bergen als gevang'ne Voer ik u geketend mede!" Tot den jongling sprak de jonkvrouw: Boor mij vrij in 't hart die wapens. Eiefde's pijlen zijn 't, ik weet het; Bind mij vrij met al die banden, Die voor eenwig m' aan u keetnen. Houd mij levenslang gevangen, l'itverkoorne van mijn harte. Voer mij heen naar uwe bergen, Naar uw huis als trouwe gade." Naar bet schijnt, is het een nieuwe mode in Frankrijk, op de -lettres de faire part", de be kendmakingen van overlijden, wel de namen te zetten van alle mannelijke leden der familie, vader, broeders, zoons en kleinzoons, ooms eu | oudooms, neven en achterneven, maar die der vrouwen alle weg te laten. Een vrouwentijdschrift, .r /'('minimie cJti'étioi, komt er tagen op, en vraagt of de vrouwen niet tot de familie behooren. Het is een daad v-i' pieteit, den overledene als 't ware te omgeven ! met allen die hem verwant zijn geweest; waarom | daarvan zijne moeder, zijne zuster, zijn vrouw j en dochter uit te sluiten? Daarenboven, de be kendmaking heeft in Frankrijk bij de meeste aanzienlijke families, een religieuze tint en eindigt niet de formule: lüd voor de rust van i zijne ziel". Xu zijn het gewoonlijk in Frankrijk i de vrouwen die bidden en dus tot bidden kunnen i nooiligen, terwijl de mannen, zich met hun zaken | of hun genoegens bezighoudend, aan hun zielsI rust of die van anderen, niet veel denken; dit maakt de nieuwe gewoonte nog wonderlijker. | * * * Naar men beweert, zijn er drie stel interes sante Mrtiioii'es in bewerking, van de drie groote actrices Ellen 'i'erry, Sarah liernhardt en Eleonora Dusc. liet zou belangwekkend zijn als zij ook hare meeningen gaven over eenige rollen die alle drie gespeeld hebben, Magda, Marguerite (iautier, Froufrou, -Lady Macbeth; maar ook zonder dat, moet het aardig zijn, drie vrouwen van zooveel talent, zooveel intelligentie en zooveel succes, en alle drie zoo geheel verschillend van persoonlijkheid, over haar carrière en hare ondervinding daarin te hooren spreken. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl