Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1004
tuurkundig en medisch onderwijs voorloopig
behouden zouden kunnen blijven, tot oplei
ding van natuurkundigen en medici, die dan
man de eene volslagen Faculteitsschool hun
Studie zouden moeten voltooien.
Door hervorming van de zoogenaamde
Universiteiten in faculteitsscholen zouden
vele voordeelen worden behaald.
De heer Martin klaagde over de bibliotheek,
die slechts f9550 subsidie ontving. Zeker een
veel te geringe som voor 5 faculteiten. Maar
stel dat de juridische facuiteit eens uitslui
tend te Leiden gevestigd ware, de biblio
theek voor deze faculteit aangevuld werd
met al het bruikbare, dat in de andere
universiteits bibliotheken aanwezig is, en deze
ne faculteit eens de helft ontving van het
geen thans voor juridische werken aan drie
of vier Universiteiten wordt uitgegeven, zou
de toestand niet zeer veel verbeterd zijn ?
Over de ruimte en inrichting der biblio
theekgebouwen wordt vaak geklaagd. Van
Houten vroeg twee jaar geleden nog iets
Meer dan een ton, alleen voor uitbreiding
der Groningsche bibliotheek, als sprak het van
zelf, dat er nog vele jaren te Groningen een
boekerij voor vijf faculteiten noodig zou zijn!
Welnu, maak de Universiteiten tot faculteits
scholen en alle bibliotheeksgebouwen beant
woorden voor geruimen tijd weder aan de
behoefte.
Dit geldt natuurlijk evenzoo voor labora
toria, musea, enz.
Als met opzet, wordt hier te lande voor
het hooger onderwijs veel meer uitgegeven
dan noodig is maar zóó, dat allen reden
hebben tot klagen.
Waarom, vroeg de heer Martin, moet iedere
hoogeschool een sterrewacht hebben, waar
om overal musea, die nu overal onvol
ledig blijven, enz. ? Ook wij hebben dit
reeds jarenlang gevraagd. Waarom ?... Om
twee redenen: Allereerst, omdat de meeste
professoren zelf dezen voor het onderwijs zoo
nadeeligen toestand bestendigd wenschen te
zien. Dachten al de collega's over de zaak
gelijk prof. Martin, daar zou reeds sedert
lang een krachtige beweging tot hervorming
van het hooger onderwijs van de
hoogleeraren zelf zijn uitgegaan en zulk een be
weging zou onweerstaanbaar wezen.
Maar het tegendeel is het geval, Prof. Martin
k een uitzondering op den regel.
Hoogleeraren zijn gewoon hun Universiteitje te be
schouwen als het heilige huisje, waaraan niet
geraakt mag worden. Bij openbare plech
tigheden hebben zij steeds den mond vol
van den bloei dier Universiteit, waaraan zij
verbonden zijn, als waren deze
allergebrekkigste, geldverslindende inrichtingen niet in
Menig opzicht vierkant gekeerd tegen de be
langen van het onderwijs. Welk hoogleeraar
te Groningen of te Utrecht roept met Prof.
Martin uit: Ceterum censeo academiam esse
delend am!
Of is er, zonder dat men het heeft kun
nen bemerken, een anderen geest in de
hooggeleerden gevaren?
Zoo dit het geval mocht zijn, dan dient
men toch te bedenken, dat er, in ons land,
geen oplossing van de Universiteits-quaestie
is te vinden, tenzij de herschepping van de
Hoogescholen in faculteitsscholen. De op
heffing van n of twee Universiteiten is een
ijdele wensch; de vervulling daarvan zal
steeds afstuiten op den tegenstand der be
langhebbende steden en gewesten. Is men
niet bereid elke Universiteitsstad een deel
van de bevoorrechting, zoolang door haar
fenoten, te laten behouden, men kan zich
e moeite sparen op hervorming aan te
dringen. Wil prof. Martin het doel: uitste
kend bezette leerstoelen, rijk voorziene musea,
goed verzorgde bibliotheken, volkomen aan
de behoefte beantwoordende laboratoria en
gasthuizen, en dat voor veel minder geld
dan thans aan de Hoogescholen wordt ten
koste gelegd hij zij niet afkeerig van het
eenig middel, dat ons dit voordeel kan doen
verwerven.
Indien de Leidsche hoogleeraar, wiens har
telijke belangstelling in dit voor het onder
wijs zoo veel beteekenend onderwerp reeds
is gebleken, zich eens aan het hoofd stelde
van een beweging in de aangeduide richting...
wie weet hoe spoedig zijn Carthago delenda
verdelgd zou zijn!
De reis van den £Jzar.
Sedert de jonge czar zijn land heeft ver
laten, om bezoeken te brengen bij bevriende
of verwante hoofden van staten, zullen on
getwijfeld de zware last, dien het lot hem
heeft opgelegd, en de ontzaglijke verantwoor
delijkheid van zijne positie hem pijnlijker
drukken dan ooit. Aan zijn doen en laten,
aan de schijnbaar onbeduidendste bijzonder
heden van zijn reisplan wordt eene zoo groote
beteekenis gehecht, dat die belangstelling,
voor anderen en in andere gevallen wellicht
vleiend, voor hem eene ware marteling moet
?worden. Elk van zijne woorden wordt op
een goudschaaltje gewogen. En daarbij komt
nog, dat het onverwacht overlijden van vorst
Lobanoff £den jongen en uit den aard der
zaak nog onervaren monarch, van zijn trou
wen en vertrouwden raadsman heeft beroofd.
Klaarblijkelijk heeft Nikolaas II, toen hij
de reeks van zijn familiebezoeken en
beleefdheidsvisites begon, zich ten doel gesteld
zich vooral niet door woord of daad te
compromitteeren. Met den psalmist zal hij hebben
gebeden: zet een wacht voor mijn mond,
behoed de deuren mijner lippen. Die stem
ming is des te verklaarbaarder, omdat de
czar weet, hoe althans in n der landen,
waarheen zijne reis zal voeren, in toomelooze
opgewondenheid alles zal worden beproefd
om hem te verlokken tot uitlatingen, die
hem voor de toekomst tot een hoogst
ongewenschten band zouden kunnen worden.
Bedenkt men daarbij, dat de czar den terug
getrokken aard van zijn vader blijkt te
hebben geërfd en in zijn optreden den in
druk maakt van een bedeesd, om niet te
zeggen verlegen jongmensch, dan wordt veel
duidelijk wat onder andere omstandigheden
wonderlijk of raadselachtig zou kunnen
schijnen.
Reeds bij het bezoek te Weenen bleek die
bestudeerde, bijna onnatuurlijke reserve. De
hartelijke woorden van den ouden keizer
Franz Joseph werden door den jongen
Russischen monarch beantwoord met eene koel
heid, die aan onbeleefdheid grensde en die
elke gedachte aan spontaneïteit uitsloot. De
Weener pers heeft hare teleurstelling niet
verborgen, en de Fransche pers heeft van
die teleurstelling met onverholen leedvermaak
kennis genomen. Hier kon men echter de
houding van den czar nog toeschrijven aan
den invloed van den bejaarden en
voorzichtigen diplomaat, die hem terzijde stond, en
aan wien de leiding van Rusland's
buitenlandsche staatkunde was toevertrouwd. Doch
bij het bezoek aan den Duitschen keizer
behoorde die Mentor niet meer tot de leven
den. Toch kenmerkte dit bezoek zich door
dezelfde koelheid, welke hier nog te meer
in het oog viel, omdat keizer Wilhelm, als
naar gewoonte, in zijne toespraak buiten
gewoon expansief was geweest.
Nog steeds is men het oneens over de
juiste lezing van de paar woorden, met welke
de czar bij het feestmaal te Breslau de warme
toespraak van zijn keizerlijken gastheer
beantwoordde. Maar wederom jubelt de
Fransche pers. Vooreerst omdat de czar
niet te Berlijn, maar te Breslau gekomen is.
In de tweede plaats omdat het contrast
tusschen de warmte van keizer Wilhelms
woorden en de koude beleefdheid van het
door den czar gegeven antwoord zelfs door
de Duitsche bladen niet kan worden ontkend.
In de derde plaats, omdat de czar den in
het Duitsch op hem uitgebrachten toast in
het Fransch heeft beantwoord. En terwijl
aan deze drie feiten in Frankrijk een over
dreven gewicht wordt gehecht, moet men
zich in Duitschland troosten met de gedachte,
dat de czar te Breslau toch n ding uit
eigen beweging heeft gedaan: hij heeft het
Duitsche regiment, waarvan zijn vader chef
was, in hoogsteigen persoon van het parade
terrein naar de stad teruggebracht, en dat
nummer stond niet op het programma.
Het bezoek van Nikolaas H aan het
Deensche en aan het Engelsche hof, beeft
geen politiek, zelfs geen officieel karakter;
hier spelen de familiebetrekkingen de hoofdrol,
en het is zelfs nog niet zeker, of de czar in
Engeland de leidende staatslieden meer dan
vluchtig kan ontmoeten. Maar dan komt
het bezoek aan Frankrijk, en met zekere
spanning vraagt men zich af, of ook daar
de jonge vorst zijn koele reserve zal weten
te bewaren. Gelukt hem dit, dan verliezen
de commentaren, aan zijn optreden in
Duitschland en Oostenrijk vastgeknoopt, al
haar waarde.
In Frankrijk zelf zien velen, met name
onder de bedaarde en vredelievende republi
keinen, de komst van den czar niet zonder
bezorgdheid te gemoet. En geen wonder:
de hoofdredacteur van den (inulois, Cornély,
schrijft reeds: »Ik ruik monarchistische lucht
en verkwik mij daarin", en andere monar
chistische bladen vertellen met hooge inge
nomenheid, dat de eenige Franschman, dien
de czar te Weenen heeft ontvangen, de
hertog van Orleans, dus de Fransche
kroonpretendent, is geweest. De Firja.ro heeft de
opgewondenheid een weinig doen bekoelen
door te verzekeren, dat de «alliantie" tusschen
Rusland en Frankrijk een zuiver defensief
karakter had. Indien dit het geval is, en
door de »entente" het behoud van de be
staande toestanden werd bedoeld, zou hierin
eene indirecte erkenning van Fransche zijde
liggen van den vrede van Frankfort.
Clémenceau komt er in de Junticr rond
voor uit, dat aan de opgewondenheid van
hen, die bij elke gelegenheid Rusland ver
heerlijken, niets anders dan de revanche
gedachte ten grondslag ligt. Maar is in dit
opzicht iets van Rusland te verwachten ?
»Alexander III heeft voor Frankrijk vleiende
woorden over gehad, maar wij hebben die,
evenals de raaf in de fabel, duur moeten
betalen. Wij hadden juist een gouden kaas
in den snavel. Van louter vreugde konden
wij ons niet bedwingen en sperden den
snavel wijd open.... Nu, dat is nog te dragen,
ofschoon de ettelijke milliarden, welke wij
onzen goeden vriend hebben geleend, beter
besteed zouden zijn als wij ze gebruikt had
den om de nijverheid en den landbouw
in ons eigen land te ontwikkelen." Cl
menceau wil niet ontkennen, dat de
czar mogelijk aan Frankrijk diensten wil
bewijzen, maar allereerst wil de czar zich
van Frankrijk bedienen. Daarom moet men
zeer voorzichtig zijn. In elk geval is de
opgewondenheid nog vóór de komst van den
machtigen vriend te eenenmale overbodig.
Die uitbarstingen van vreugde binden de
Franschen, terwijl de czar de vrije hand
behoudt. Men moet tact en zelf beheersching
hebben, anders wordt men door geheel Europa
uitgelachen en brengt men den czar in den
waan, dat hij van de Franschen alles ver
langen kan, zonder zelf iets in de plaats te
geven.
Als in Frankrijk velen zoo dachten en
zoo schreven als Clémenceau, zou men in
Europa het bezoek van Nikolaas II aan de
Fransche hoofdstad met heel wat minder
ongerustheid tegemoet zien.
Is het iets meer dan een bloot toeval, dat
de politie in verschillende landen juist een
drietal gevaarlijke samenzweerders heeft ge
arresteerd? De openbare meening is dadelijk
gereed geweest met verhalen over een uit
gebreid en wijdvertakt complot tegen het
leven van den czar en .... van de koningin
van Engeland. De laatste moest er wel hij
genoemd worden, omdat de gearresteerden
Fenians zijn, lersche dynamietmannen, die
zich om Russische toestanden allerminst be
kommeren. Het is niet onmogelijk, dat de
zorg voor de veiligheid van den czar de
politie tot buitengewone activiteit heeft aan
gespoord, en dat hieraan de arrestatie der
drie Fenians te danken is.
SociaU
V (J
Dc verzekering legen de gevolgen
van ongevallen.
In de troonrede, waarmede in het begin
dezer week de Koningin-Regentes de zitting
der Staten-Generaal heeft geopend, is een
wetsontwerp in uitzicht gesteld, regelende de
verplichte verzekering van werklieden tegen
de gevolgen van ongevallen, oorzakelijk
samenhangend met hun beroep.
Een wet als het Duitsche
yl'nfnllrrrsic'licruiigyrjcsetz'' van den Gen Juli l S S-1.
Eindelijk zal dus de regeering eens een
begin maken met een wetgeving op dit gebied
van sociale politiek; een gebied, waarop we
bij onze naburen, aan de andere zijde van
den Rijn, reeds een vijftiental jaren ten
achteren zijn.
Den 17den November a.s. is het juist
l.r> jaren geleden, dat bij Keizerlijke Bood
schap den Rijksdag in hare openings
vergadering werd medegedeeld, dat een
volledig systeem van werklieden-verzekering
den leden ter behandeling zou worden voor
gelegd.
En de Duitsche regeering hield woord.
Oogenblikkelijk behoeft de arbeider in
Duitschland niet met schrik den dag tege
moet te zien, dat door ziekte het gereedschap
zijnen hand ontvallen zal, of, dat ouderdom
of gebrekkigheid hem voor zijn werk onge
schikt maken zullen, Regeering en verte
genwoordiging hebben hem en zijn gezin in
alle deze omstandigheden, in het arbeiders
leven zoo algemeen, voldoende ondersteuning
gewaarborgd.
Zeker, ook de Duitsche wetgeving laat nog
menig desideratura, doch met vasten hand
zijn de fundamenten in den grond gedreven
en niet lang meer of het gedurig vorderend
bouwwerk zal volmaakt zijn tot een grootsch
paleis, in den stijl der komende eeuw, waar
heen de bouwmeesters uit den vreemde ter
leering zullen optrekken.
* *
*
In ons land is zo wier )<-ctlcl>jl;r>i diraiitj
reeds iets tot stand gekomen. Verscheidene
der groote ondernemers hebben voor hunne
werklieden ondersteunings- en pensioenfondsen
gesticht, hier en daar richtten de arbeiders
zelven dergelijke fondsen op, en in vele
bouwbestekken worden reeds bepalingen op
genomen, waardoor de bouwheer tot verze
kering zijner loondienaren verplicht wordt,
doch de overgroote massa der arbeiders
loopt nog onbeschermd rond met de zorg
voor een onzekere toekomst in het hart.
Het »laissez faire" heeft nu nog wel geen
volslagen bankroet gemaakt, doch een regee
ring, die tegenover arbeiders een dergelijke
theorie doorzetten wil, handelt onverant
woordelijk.
En reikhalzend wordt er dan ook door de
Hollandsche arbeiders uitgezien naar de
maatregelen, die van hooger hand op dit
punt te hunnen behoeve zullen worden
getroffen.
Verblijdend is nu het bericht van het
wetsontwerp, dat ons te wachten staat; ver
blijdend, minder omdat uit het stelsel van
werkliedenverzekering juist die tegen de ge
volgen van ongevallen verkoren is, dan wel
omdat de regeering daarmede staatsbemoeiing
in deze als noodzakelijk erkend heeft.
Dit is een feit, dat, wat er ook gemom
peld moge worden van wapenen bij de aan
staande verkiezingen, met vreugde moet
worden geconstateerd.
* *
De verzekering tegen ongelukken moet
niet beperkt worden tot de werklieden in
fabrieken, mijnen en bij de spoorwegen. Alle
(1.1'hcub't's './ju. bl'KilijCxli'lil aait ontjt'lnkkcii,
en allen hebben zij dus aanspraak op be
scherming. Alle wier loon een zekere som
als maximum, b.v. /' 12<JO, li niet te boven
gaat; zelfs voor kleine ondernemers, wier
inkomen dit maximum niet overtreft, moeten
hare deuren openstaan.
In Duitschland vallen behalve de werk
lieden in de industrieele ondernemingen in
den ruimsten zin des woords en die van de
spoorwegen, ook de timmerlieden en metse
laren, de loodgieters en schoorsteenvegers
onder het bereik dezer wet. Ook de arbeiders
bij de binnenscheepvaart, de expeditie en den
slcepdienst. Ook degenen, welke bij het post
en telegraafwezen bezig zijn. Ook zij, die
aan de werkplaatsen van marine en leger
arbeiden. Ook de arbeiders ten platten lande,
evenals die aan bouwwerken. O )k de geheele
equipage der duitsche zeeschepen.
Niet verzekeringsplichtig zijn slechts die
arbeiders in rijks-, staats- of gemeentalijke
ondernemingen, welke een vast salaris
ge? ?
nieten en pensioengerechtigd zijn.
Alleen bij deze grootst-mogelijke uitbreiding
zal een staatsverzekering tegen ongelukken
heilzaam voor den arbeider kunnen werken.
Een ongeluk kan verwonding of den dood
tengevolge hebben.
In het eerste geval dient de verzekerde
aanspraak te hebben op geneeskundige hulp
en geneesmiddelen, alsmede op een uitkeering,
die met de mate van geschiktheid tot verderen
arbeid gelijken tred houdt.
In Duitschland is het uitkeerings-maximum
00- i p(Jt.; dit wordt slechts toegekend bij
volkomen ongeschiktheid tot eenigeu arbeid.
In het tweede geval moeten de nagelaten
betrekkingen schadeloos gesteld worden.
l o. door restitutie der begrafeniskosten,
zoo de verongelukte werkelijk begraven is;
en '2o. door een lijfrente voor weduwe en
weezen, of voor ouders of grootouders, zoo
de overledene hun eenige kostwinner was.
In Duitschland bedraagt deze rente 20
pCt. van het loon voor de weduwe, 1"> put.
voor ieder vaderloos en 20 pCt. voor ieder
vader- en moederloos kind; voor lederen
ascendent 20 pCt. Meer dan 00 pCt. kan
de geheele rente niet bedragen en alleen,
voor zoover weduwe en weezen op dit maximum
geen rechten kunnen doen gelden, komen de
ascendenten in aanmerking.
Hertrouwt de weduwe, zoo wordt haar de
drievoudige jaarrente als afkoopsom uitbe
taald.
* *
*
De lichamen, welke voor deze uitkeeringen
zorg te dragen hebben, zijn in Duitschland
de berurpsi/i >ioofticliaj)]>rn (duitsch :
Berufsgenossenschaften), vereenigingen van onder
nemers in eenzelfde verzekeringsplichtig
bedrijf.
Deze vereenigingen omvatten alle
beroepsgenooten in het geheele rijk, of wel alle ia
bepaalde districten.
Zij worden, indien niet vrijwillig, gedwon
gen opgericht.
De samenstelling dezer beroepsgenoot
schappen is zeer ingewikkeld en zoude, tot
goed begrip, een zelfstandige behandeling
eiscben ; even zij aangestipt, dat de wet de
alg. vergadering, het centraal bestuur, het
afdeelingsbestuur, de mannen van vertrouwen
(Vertrauensmiinner) en de vertegenwoordigers
der arbeiders als hunne organen noemt.
Naast deze beroepsgenootschappen staan
de scheidsgereehten, bestaande uit een voor
zitter en vier leden: twee ondernemers en
twee arbeiders. Deze beslissen over de ge
schillen aangaande de ondersteuning en wel
gewoonlijk in hoogste instantie 2).
In rijks-, staats-of gemeenteonderiiemingen
treedt het rijk, de staat of' de gemeente in
den plaats der beroepsgenootschappen.
Alle uitbetalingen worden door ds
postadministratie bezorgd.
De dekking der kosten geschiedt voor de
ondernemingen van rijk, staat of gemeente
uit de publieke geldmiddelen, voor de overige
uit bijdragen te heffen van de leden der
beroeps-genootschappen.
Ieder lid draagt bij in dejaarlijkscheuitgaven
naar gelang van de grootte zijner
ouderneming (uitbetaalde loonen) en in vele ge
vallen van de gevaarsklasse, waarin deze is
aangeslagen H).
Voor de beroepsgenootschap der onder
nemers van werken als het aanleggen van
spoorwegen, dijken en kanalen (Tief bau) be
staat een bijzondere wijze van dekking. Hier
worden niet de jaarlijksche kosten over de
leden proportionneel omgeslagen, doch hier
wordt jaarlijks van de verschillende leden,
naar de grootte en de gevaarsklasse van het