De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 september pagina 2

20 september 1896 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1004 tuurkundig en medisch onderwijs voorloopig behouden zouden kunnen blijven, tot oplei ding van natuurkundigen en medici, die dan man de eene volslagen Faculteitsschool hun Studie zouden moeten voltooien. Door hervorming van de zoogenaamde Universiteiten in faculteitsscholen zouden vele voordeelen worden behaald. De heer Martin klaagde over de bibliotheek, die slechts f9550 subsidie ontving. Zeker een veel te geringe som voor 5 faculteiten. Maar stel dat de juridische facuiteit eens uitslui tend te Leiden gevestigd ware, de biblio theek voor deze faculteit aangevuld werd met al het bruikbare, dat in de andere universiteits bibliotheken aanwezig is, en deze ne faculteit eens de helft ontving van het geen thans voor juridische werken aan drie of vier Universiteiten wordt uitgegeven, zou de toestand niet zeer veel verbeterd zijn ? Over de ruimte en inrichting der biblio theekgebouwen wordt vaak geklaagd. Van Houten vroeg twee jaar geleden nog iets Meer dan een ton, alleen voor uitbreiding der Groningsche bibliotheek, als sprak het van zelf, dat er nog vele jaren te Groningen een boekerij voor vijf faculteiten noodig zou zijn! Welnu, maak de Universiteiten tot faculteits scholen en alle bibliotheeksgebouwen beant woorden voor geruimen tijd weder aan de behoefte. Dit geldt natuurlijk evenzoo voor labora toria, musea, enz. Als met opzet, wordt hier te lande voor het hooger onderwijs veel meer uitgegeven dan noodig is maar zóó, dat allen reden hebben tot klagen. Waarom, vroeg de heer Martin, moet iedere hoogeschool een sterrewacht hebben, waar om overal musea, die nu overal onvol ledig blijven, enz. ? Ook wij hebben dit reeds jarenlang gevraagd. Waarom ?... Om twee redenen: Allereerst, omdat de meeste professoren zelf dezen voor het onderwijs zoo nadeeligen toestand bestendigd wenschen te zien. Dachten al de collega's over de zaak gelijk prof. Martin, daar zou reeds sedert lang een krachtige beweging tot hervorming van het hooger onderwijs van de hoogleeraren zelf zijn uitgegaan en zulk een be weging zou onweerstaanbaar wezen. Maar het tegendeel is het geval, Prof. Martin k een uitzondering op den regel. Hoogleeraren zijn gewoon hun Universiteitje te be schouwen als het heilige huisje, waaraan niet geraakt mag worden. Bij openbare plech tigheden hebben zij steeds den mond vol van den bloei dier Universiteit, waaraan zij verbonden zijn, als waren deze allergebrekkigste, geldverslindende inrichtingen niet in Menig opzicht vierkant gekeerd tegen de be langen van het onderwijs. Welk hoogleeraar te Groningen of te Utrecht roept met Prof. Martin uit: Ceterum censeo academiam esse delend am! Of is er, zonder dat men het heeft kun nen bemerken, een anderen geest in de hooggeleerden gevaren? Zoo dit het geval mocht zijn, dan dient men toch te bedenken, dat er, in ons land, geen oplossing van de Universiteits-quaestie is te vinden, tenzij de herschepping van de Hoogescholen in faculteitsscholen. De op heffing van n of twee Universiteiten is een ijdele wensch; de vervulling daarvan zal steeds afstuiten op den tegenstand der be langhebbende steden en gewesten. Is men niet bereid elke Universiteitsstad een deel van de bevoorrechting, zoolang door haar fenoten, te laten behouden, men kan zich e moeite sparen op hervorming aan te dringen. Wil prof. Martin het doel: uitste kend bezette leerstoelen, rijk voorziene musea, goed verzorgde bibliotheken, volkomen aan de behoefte beantwoordende laboratoria en gasthuizen, en dat voor veel minder geld dan thans aan de Hoogescholen wordt ten koste gelegd hij zij niet afkeerig van het eenig middel, dat ons dit voordeel kan doen verwerven. Indien de Leidsche hoogleeraar, wiens har telijke belangstelling in dit voor het onder wijs zoo veel beteekenend onderwerp reeds is gebleken, zich eens aan het hoofd stelde van een beweging in de aangeduide richting... wie weet hoe spoedig zijn Carthago delenda verdelgd zou zijn! De reis van den £Jzar. Sedert de jonge czar zijn land heeft ver laten, om bezoeken te brengen bij bevriende of verwante hoofden van staten, zullen on getwijfeld de zware last, dien het lot hem heeft opgelegd, en de ontzaglijke verantwoor delijkheid van zijne positie hem pijnlijker drukken dan ooit. Aan zijn doen en laten, aan de schijnbaar onbeduidendste bijzonder heden van zijn reisplan wordt eene zoo groote beteekenis gehecht, dat die belangstelling, voor anderen en in andere gevallen wellicht vleiend, voor hem eene ware marteling moet ?worden. Elk van zijne woorden wordt op een goudschaaltje gewogen. En daarbij komt nog, dat het onverwacht overlijden van vorst Lobanoff £den jongen en uit den aard der zaak nog onervaren monarch, van zijn trou wen en vertrouwden raadsman heeft beroofd. Klaarblijkelijk heeft Nikolaas II, toen hij de reeks van zijn familiebezoeken en beleefdheidsvisites begon, zich ten doel gesteld zich vooral niet door woord of daad te compromitteeren. Met den psalmist zal hij hebben gebeden: zet een wacht voor mijn mond, behoed de deuren mijner lippen. Die stem ming is des te verklaarbaarder, omdat de czar weet, hoe althans in n der landen, waarheen zijne reis zal voeren, in toomelooze opgewondenheid alles zal worden beproefd om hem te verlokken tot uitlatingen, die hem voor de toekomst tot een hoogst ongewenschten band zouden kunnen worden. Bedenkt men daarbij, dat de czar den terug getrokken aard van zijn vader blijkt te hebben geërfd en in zijn optreden den in druk maakt van een bedeesd, om niet te zeggen verlegen jongmensch, dan wordt veel duidelijk wat onder andere omstandigheden wonderlijk of raadselachtig zou kunnen schijnen. Reeds bij het bezoek te Weenen bleek die bestudeerde, bijna onnatuurlijke reserve. De hartelijke woorden van den ouden keizer Franz Joseph werden door den jongen Russischen monarch beantwoord met eene koel heid, die aan onbeleefdheid grensde en die elke gedachte aan spontaneïteit uitsloot. De Weener pers heeft hare teleurstelling niet verborgen, en de Fransche pers heeft van die teleurstelling met onverholen leedvermaak kennis genomen. Hier kon men echter de houding van den czar nog toeschrijven aan den invloed van den bejaarden en voorzichtigen diplomaat, die hem terzijde stond, en aan wien de leiding van Rusland's buitenlandsche staatkunde was toevertrouwd. Doch bij het bezoek aan den Duitschen keizer behoorde die Mentor niet meer tot de leven den. Toch kenmerkte dit bezoek zich door dezelfde koelheid, welke hier nog te meer in het oog viel, omdat keizer Wilhelm, als naar gewoonte, in zijne toespraak buiten gewoon expansief was geweest. Nog steeds is men het oneens over de juiste lezing van de paar woorden, met welke de czar bij het feestmaal te Breslau de warme toespraak van zijn keizerlijken gastheer beantwoordde. Maar wederom jubelt de Fransche pers. Vooreerst omdat de czar niet te Berlijn, maar te Breslau gekomen is. In de tweede plaats omdat het contrast tusschen de warmte van keizer Wilhelms woorden en de koude beleefdheid van het door den czar gegeven antwoord zelfs door de Duitsche bladen niet kan worden ontkend. In de derde plaats, omdat de czar den in het Duitsch op hem uitgebrachten toast in het Fransch heeft beantwoord. En terwijl aan deze drie feiten in Frankrijk een over dreven gewicht wordt gehecht, moet men zich in Duitschland troosten met de gedachte, dat de czar te Breslau toch n ding uit eigen beweging heeft gedaan: hij heeft het Duitsche regiment, waarvan zijn vader chef was, in hoogsteigen persoon van het parade terrein naar de stad teruggebracht, en dat nummer stond niet op het programma. Het bezoek van Nikolaas H aan het Deensche en aan het Engelsche hof, beeft geen politiek, zelfs geen officieel karakter; hier spelen de familiebetrekkingen de hoofdrol, en het is zelfs nog niet zeker, of de czar in Engeland de leidende staatslieden meer dan vluchtig kan ontmoeten. Maar dan komt het bezoek aan Frankrijk, en met zekere spanning vraagt men zich af, of ook daar de jonge vorst zijn koele reserve zal weten te bewaren. Gelukt hem dit, dan verliezen de commentaren, aan zijn optreden in Duitschland en Oostenrijk vastgeknoopt, al haar waarde. In Frankrijk zelf zien velen, met name onder de bedaarde en vredelievende republi keinen, de komst van den czar niet zonder bezorgdheid te gemoet. En geen wonder: de hoofdredacteur van den (inulois, Cornély, schrijft reeds: »Ik ruik monarchistische lucht en verkwik mij daarin", en andere monar chistische bladen vertellen met hooge inge nomenheid, dat de eenige Franschman, dien de czar te Weenen heeft ontvangen, de hertog van Orleans, dus de Fransche kroonpretendent, is geweest. De Firja.ro heeft de opgewondenheid een weinig doen bekoelen door te verzekeren, dat de «alliantie" tusschen Rusland en Frankrijk een zuiver defensief karakter had. Indien dit het geval is, en door de »entente" het behoud van de be staande toestanden werd bedoeld, zou hierin eene indirecte erkenning van Fransche zijde liggen van den vrede van Frankfort. Clémenceau komt er in de Junticr rond voor uit, dat aan de opgewondenheid van hen, die bij elke gelegenheid Rusland ver heerlijken, niets anders dan de revanche gedachte ten grondslag ligt. Maar is in dit opzicht iets van Rusland te verwachten ? »Alexander III heeft voor Frankrijk vleiende woorden over gehad, maar wij hebben die, evenals de raaf in de fabel, duur moeten betalen. Wij hadden juist een gouden kaas in den snavel. Van louter vreugde konden wij ons niet bedwingen en sperden den snavel wijd open.... Nu, dat is nog te dragen, ofschoon de ettelijke milliarden, welke wij onzen goeden vriend hebben geleend, beter besteed zouden zijn als wij ze gebruikt had den om de nijverheid en den landbouw in ons eigen land te ontwikkelen." Cl menceau wil niet ontkennen, dat de czar mogelijk aan Frankrijk diensten wil bewijzen, maar allereerst wil de czar zich van Frankrijk bedienen. Daarom moet men zeer voorzichtig zijn. In elk geval is de opgewondenheid nog vóór de komst van den machtigen vriend te eenenmale overbodig. Die uitbarstingen van vreugde binden de Franschen, terwijl de czar de vrije hand behoudt. Men moet tact en zelf beheersching hebben, anders wordt men door geheel Europa uitgelachen en brengt men den czar in den waan, dat hij van de Franschen alles ver langen kan, zonder zelf iets in de plaats te geven. Als in Frankrijk velen zoo dachten en zoo schreven als Clémenceau, zou men in Europa het bezoek van Nikolaas II aan de Fransche hoofdstad met heel wat minder ongerustheid tegemoet zien. Is het iets meer dan een bloot toeval, dat de politie in verschillende landen juist een drietal gevaarlijke samenzweerders heeft ge arresteerd? De openbare meening is dadelijk gereed geweest met verhalen over een uit gebreid en wijdvertakt complot tegen het leven van den czar en .... van de koningin van Engeland. De laatste moest er wel hij genoemd worden, omdat de gearresteerden Fenians zijn, lersche dynamietmannen, die zich om Russische toestanden allerminst be kommeren. Het is niet onmogelijk, dat de zorg voor de veiligheid van den czar de politie tot buitengewone activiteit heeft aan gespoord, en dat hieraan de arrestatie der drie Fenians te danken is. SociaU V (J Dc verzekering legen de gevolgen van ongevallen. In de troonrede, waarmede in het begin dezer week de Koningin-Regentes de zitting der Staten-Generaal heeft geopend, is een wetsontwerp in uitzicht gesteld, regelende de verplichte verzekering van werklieden tegen de gevolgen van ongevallen, oorzakelijk samenhangend met hun beroep. Een wet als het Duitsche yl'nfnllrrrsic'licruiigyrjcsetz'' van den Gen Juli l S S-1. Eindelijk zal dus de regeering eens een begin maken met een wetgeving op dit gebied van sociale politiek; een gebied, waarop we bij onze naburen, aan de andere zijde van den Rijn, reeds een vijftiental jaren ten achteren zijn. Den 17den November a.s. is het juist l.r> jaren geleden, dat bij Keizerlijke Bood schap den Rijksdag in hare openings vergadering werd medegedeeld, dat een volledig systeem van werklieden-verzekering den leden ter behandeling zou worden voor gelegd. En de Duitsche regeering hield woord. Oogenblikkelijk behoeft de arbeider in Duitschland niet met schrik den dag tege moet te zien, dat door ziekte het gereedschap zijnen hand ontvallen zal, of, dat ouderdom of gebrekkigheid hem voor zijn werk onge schikt maken zullen, Regeering en verte genwoordiging hebben hem en zijn gezin in alle deze omstandigheden, in het arbeiders leven zoo algemeen, voldoende ondersteuning gewaarborgd. Zeker, ook de Duitsche wetgeving laat nog menig desideratura, doch met vasten hand zijn de fundamenten in den grond gedreven en niet lang meer of het gedurig vorderend bouwwerk zal volmaakt zijn tot een grootsch paleis, in den stijl der komende eeuw, waar heen de bouwmeesters uit den vreemde ter leering zullen optrekken. * * * In ons land is zo wier )<-ctlcl>jl;r>i diraiitj reeds iets tot stand gekomen. Verscheidene der groote ondernemers hebben voor hunne werklieden ondersteunings- en pensioenfondsen gesticht, hier en daar richtten de arbeiders zelven dergelijke fondsen op, en in vele bouwbestekken worden reeds bepalingen op genomen, waardoor de bouwheer tot verze kering zijner loondienaren verplicht wordt, doch de overgroote massa der arbeiders loopt nog onbeschermd rond met de zorg voor een onzekere toekomst in het hart. Het »laissez faire" heeft nu nog wel geen volslagen bankroet gemaakt, doch een regee ring, die tegenover arbeiders een dergelijke theorie doorzetten wil, handelt onverant woordelijk. En reikhalzend wordt er dan ook door de Hollandsche arbeiders uitgezien naar de maatregelen, die van hooger hand op dit punt te hunnen behoeve zullen worden getroffen. Verblijdend is nu het bericht van het wetsontwerp, dat ons te wachten staat; ver blijdend, minder omdat uit het stelsel van werkliedenverzekering juist die tegen de ge volgen van ongevallen verkoren is, dan wel omdat de regeering daarmede staatsbemoeiing in deze als noodzakelijk erkend heeft. Dit is een feit, dat, wat er ook gemom peld moge worden van wapenen bij de aan staande verkiezingen, met vreugde moet worden geconstateerd. * * De verzekering tegen ongelukken moet niet beperkt worden tot de werklieden in fabrieken, mijnen en bij de spoorwegen. Alle (1.1'hcub't's './ju. bl'KilijCxli'lil aait ontjt'lnkkcii, en allen hebben zij dus aanspraak op be scherming. Alle wier loon een zekere som als maximum, b.v. /' 12<JO, li niet te boven gaat; zelfs voor kleine ondernemers, wier inkomen dit maximum niet overtreft, moeten hare deuren openstaan. In Duitschland vallen behalve de werk lieden in de industrieele ondernemingen in den ruimsten zin des woords en die van de spoorwegen, ook de timmerlieden en metse laren, de loodgieters en schoorsteenvegers onder het bereik dezer wet. Ook de arbeiders bij de binnenscheepvaart, de expeditie en den slcepdienst. Ook degenen, welke bij het post en telegraafwezen bezig zijn. Ook zij, die aan de werkplaatsen van marine en leger arbeiden. Ook de arbeiders ten platten lande, evenals die aan bouwwerken. O )k de geheele equipage der duitsche zeeschepen. Niet verzekeringsplichtig zijn slechts die arbeiders in rijks-, staats- of gemeentalijke ondernemingen, welke een vast salaris ge? ? nieten en pensioengerechtigd zijn. Alleen bij deze grootst-mogelijke uitbreiding zal een staatsverzekering tegen ongelukken heilzaam voor den arbeider kunnen werken. Een ongeluk kan verwonding of den dood tengevolge hebben. In het eerste geval dient de verzekerde aanspraak te hebben op geneeskundige hulp en geneesmiddelen, alsmede op een uitkeering, die met de mate van geschiktheid tot verderen arbeid gelijken tred houdt. In Duitschland is het uitkeerings-maximum 00- i p(Jt.; dit wordt slechts toegekend bij volkomen ongeschiktheid tot eenigeu arbeid. In het tweede geval moeten de nagelaten betrekkingen schadeloos gesteld worden. l o. door restitutie der begrafeniskosten, zoo de verongelukte werkelijk begraven is; en '2o. door een lijfrente voor weduwe en weezen, of voor ouders of grootouders, zoo de overledene hun eenige kostwinner was. In Duitschland bedraagt deze rente 20 pCt. van het loon voor de weduwe, 1"> put. voor ieder vaderloos en 20 pCt. voor ieder vader- en moederloos kind; voor lederen ascendent 20 pCt. Meer dan 00 pCt. kan de geheele rente niet bedragen en alleen, voor zoover weduwe en weezen op dit maximum geen rechten kunnen doen gelden, komen de ascendenten in aanmerking. Hertrouwt de weduwe, zoo wordt haar de drievoudige jaarrente als afkoopsom uitbe taald. * * * De lichamen, welke voor deze uitkeeringen zorg te dragen hebben, zijn in Duitschland de berurpsi/i >ioofticliaj)]>rn (duitsch : Berufsgenossenschaften), vereenigingen van onder nemers in eenzelfde verzekeringsplichtig bedrijf. Deze vereenigingen omvatten alle beroepsgenooten in het geheele rijk, of wel alle ia bepaalde districten. Zij worden, indien niet vrijwillig, gedwon gen opgericht. De samenstelling dezer beroepsgenoot schappen is zeer ingewikkeld en zoude, tot goed begrip, een zelfstandige behandeling eiscben ; even zij aangestipt, dat de wet de alg. vergadering, het centraal bestuur, het afdeelingsbestuur, de mannen van vertrouwen (Vertrauensmiinner) en de vertegenwoordigers der arbeiders als hunne organen noemt. Naast deze beroepsgenootschappen staan de scheidsgereehten, bestaande uit een voor zitter en vier leden: twee ondernemers en twee arbeiders. Deze beslissen over de ge schillen aangaande de ondersteuning en wel gewoonlijk in hoogste instantie 2). In rijks-, staats-of gemeenteonderiiemingen treedt het rijk, de staat of' de gemeente in den plaats der beroepsgenootschappen. Alle uitbetalingen worden door ds postadministratie bezorgd. De dekking der kosten geschiedt voor de ondernemingen van rijk, staat of gemeente uit de publieke geldmiddelen, voor de overige uit bijdragen te heffen van de leden der beroeps-genootschappen. Ieder lid draagt bij in dejaarlijkscheuitgaven naar gelang van de grootte zijner ouderneming (uitbetaalde loonen) en in vele ge vallen van de gevaarsklasse, waarin deze is aangeslagen H). Voor de beroepsgenootschap der onder nemers van werken als het aanleggen van spoorwegen, dijken en kanalen (Tief bau) be staat een bijzondere wijze van dekking. Hier worden niet de jaarlijksche kosten over de leden proportionneel omgeslagen, doch hier wordt jaarlijks van de verschillende leden, naar de grootte en de gevaarsklasse van het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl