De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 september pagina 5

20 september 1896 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1004 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Theorie en Practük. (Het Leger des Heil».) Ongetwijfeld is geen corporatie, sekte of hoe men het noemen mag, op meer verschillende wijzen beoordeeld geworden, dan het Salvation Army. Menigeen haalt spottend de schouders op, als dit onderwerp wordt aangeroerd. Wél kunnen zij niet ontkennen, dat in de shelters vele dakloozen een onderkomen vinden; dat vele ongelukkigen met raad en daad worden bijgestaan; dat vele gevallenen worden opgericht; maar tevens zijn zij van oordeel, dat het Leger des Heils en gros genomen, niet heel veel anders is, dan een Bede laarskolonie, die leeft van giften en gaven. En dat het pauperisme en de zorgeloosheid in de hand worden gewerkt door dergelijke instellingen, achten zij aan geen twijfel onderhevig. Anderen vinden, dat er ja veel goeds door het Salvation Army wordt tot stand gebracht, maar zij hebben tegen de wijze waarop de godsdienst oefeningen worden geleid. //Is daar niet veel te veel bombast bij, om een werke lijk veredelenden invloed op het gemoed nit te oefenen van de toehoorders, en van degenen die deelnemen aan die formaliteiten?" zoo vragen zij. Degenen die zoo denken of spreken, toonen niet bekend te zijn met de handelingen der heilsoldaten, waar het zoowel de theorie als het uitoefenen van de praktijk betreft. Toen ik onlangs het gebouw van het Leger des Heils in de Zeestraat (den Haag) binnentrad, om een der chefs te spreken, over het maken van een paar krukken voor een arme vrouw, zag ik aldaar twee mannen binnentreden, zóó haveloos, zóó diep ellendig en zóó vies, dat ik er van rilde ze zoo dicht in mijn nabijheid te zien. En toch werden die zelfde mannen liefderijk opgenomen. Ik zag ze een paar dagen later op de plaats aan het werk. Ze waren nu gewasscben en gekleed! Als men de maandelijksehe lijsten leest, met de opgave van het getal dergenen die kleeding en dekking en een onderkomen hebben gevonden, dan kan men daaruit nagaan, hoevelen wellicht voor wanhoop zijn behoed geworden en aan hoeveel gevallenen door liefdebetoon de kans is geopend, een beter en daardoor gelukkiger mensch te worden! Maar die bombastische redevoeringen!" hoor ik iemand van de oppositie zeggen. Het eenig antwoord dat ik daarop kan geven is: ,/Komt en ziet!" ... En wanneer ge een oefening bijwoont uit pure belangstelling, en niet met het voornemen om alles bespottelijk en overdreven" te vinden, dan zult ge het gebouw verlaten met de overtuiging, dat alles wat ge hebt gezien en gehoord, al moge het dan ook wat vreemd schijnen, geen uitvloeisel is van huichelarij en scliijnvertoon, maar van een innige devotie. Z'ioals men in de couranten heeft kunnen lezen, werd kolonel Oliphant na een zesjarig verblijf hier te lande, gedesigneerd om nu in Zweden als commis? sioner werkzaam te zijn. Het was de laatste avond dat hij en zijn sym pathieke echtgenoote Mevr. Celestine Oliphant Schoch, in het gebouw van het Leger des Heils zouden optreden. Daar ik nog nooit een oefening had bijgewoond, hoewel ik veel sympathie koester voor de practitische liefdadigheid door hen uitgeoefend, besloot ik er heen te gaan, en tot het eind toe te blij ven. Op het podium zaten de heilsoldaten, aan de eene zijde de vrouwen met haar Hallelujahoeden en kwakerachtige gladde zwarte japonnetjes, en de mannen waarvan de meesten roode, zoogenaamde sporthemden aanhadden. Het viel mij op, dat zij allen er zoo recht opge wekt uitzagen. Niets kwezelachtig of met uitge streken gezichten; maar blij en flink om zich heen ziend. De oefening begon met een soort van fanfare. De muzikanten bliezen uit al hun macht, en twee vrouwelijke heilsoldaten trommelden op tamboe rijnen. Het was ietwat ruw, die muziek; en het maakte op mij meer den indruk alsof ik me bevond in een kermistent, dan dat ik gekomen was om een gods dienstoefening bij te wonen. Maar zoodra die fanfare was geëindigd, trad een der kapiteins een zeer ernstige verschijning op om een kort gebed uit te spreken. Vreemd klinkt het den oningewijden, om de toehoorders op het podium, telkens te hooren zeg gen amen halleluja, of een anderen uitroep, zonder dat de voorzanger daardoor schijnt te worden gestoord. Na het gebed las de kapitein een ode aan Jezus voor, die zou worden gezongen. Mij scheen die melodie wel wat al te opgewekt en luidruchtig, in tegenstelling met de ernstige woorden. Maar allen zongen met gepasten ernst. Nadat dit lied geëindigd was, knielden allen neer en nu werd er een choraal gezongen, met zooveel devotie dat ik innerlijk diep werd geroerd. De zangers hadden de oogen gesloten, maar zij hielden hun hoofden naar boven gericht en over bun gelaat zag ik een wonderbaren glans lichten. Na afloop daarvan kwam een vrouwelijke kapitein naar voren, die met evenveel ernst als haar voor ganger een gebed uitsprak. Afwisselend werd er gebeden en gezongen, totdat kolonel Oliphant en zijn jonge vrouw het podium betraden. Een luid hoerali weerklonk; de geestdrift waar mede de heilsoldaten hun chef begroetten was ongeveinsd. Een korte toespraak door kolonel Oliphant in gebroken Hollandseh gehouden, werd gevolgd door het voorlezen van het strijdlied." Na het zingen van het eerste couplet, viel het koor in. Het geheele auditorium zong het laatste couplet mee. En toen de woorden: //Op nu ten strijde! Blijf dralend niet staan, Uw tijd is voorbij en uw kansen vergaan! Wie strijdt voor den Heiland, is zege bereid. Kom trek met het leger nu voorwaarts ten strijd!" door het gebouw weerklonken, toen was het alsof de muren trilden ; en menige traan zag ik langs de wangen vloeien. Na afloop van het //strijdlied" werd door kolonel Oliphant meegedeeld, dat de oudste zondaar" zou bidden. Eén plaats van mij af, dus niet op het podium, stond een man op. Hij was niet heel oud en zag er ook niets zondaarsachtig uit. Zijn oogen blikten stralend en vrijmoedig in het rond. Hij gebruikte niet veel woorden, maar uitte op eenvoudige wijze zijn dank, voor den zegen door hem ondervonden, het ware geluk deelachtig te zijn geworden. En daarop volgde weer zoo'n plechtig vierstemmig choraal, dat met de grootste devotie en met gesloten oogen werd gezongen. Na de huldebrenging van een der kapteins aan kolonel Oliphant en zijn vrouw, en het voorlezen van een adres van dankbetuiging van weg e de heilsoldaten en hunne officieren, werd o. a. mede gedeeld, dat de kolonel in Zweden, waar twee honderd buitenposten en zevenhonderd officieren zijn, veel zwaarder taak te aanvaarden kreeg dan in Holland, waar driehonderdvijftig officiereu en tachtig buitenposten zijn. Daarna kwam mevrouw Oliphant op en zong een eenvoudig en aandoenlijk lied, zichzelf bege leidend op de guitaar. En toen trad kolonel Oliphant naar voren om het een en ander mee te deelen van zijn ondervinding hier te lande, gedurende zijn zesjarig verblijf alhier. Zeer karakteristiek was hetgeen hij zeide, over het succes door het Leger des Heils behaald: //Het zijn de vele deugden van de kapiteins en de soldaten, die mij hebben gesteund; maar even zeer zijn het de dubbeltjes der Hollanders, die het mij mogelijk gemaakt hebben, in zoo uitgebreiden zin werkzaam te zijn geweest!" vervolgde hij met een vriendelijken lach. Na haar trad mevrouw Oliphant op, en haar rede was wel het glanspunt van den avond. Met haar zachte, sympathieke stem, verhaalde ze van haar vroeger leven. Hoe zij menigmaal was beleedigd en hoe zij dikwijls had gewanhoopt : maar hoeveel zegeningen zij toch ook op haar werk had ondervonden. Zij vertelde, hoe zij eens te Liverpool, uren achtereen had geloopen in een stortregen, met een pak //Oorlogskreten" onder den arm, en hoe zij door en door nat was geworden, zonder een enkel exemplaar te verkoopen. Zij wilde niet naar huis gaan, want tal van ongelukkigen wachtten op brood, en zij had nog niets verdiend. Terwijl zij mistroostig voortliep, kwam er een oude heer aan, die medelijdend van aard, haar vroeg waarom zij in zulk weer op straat bleef. Zij vertelde hem de reden, en de oude heer kocht al haar Oorlogskreten" af, voor een goede som. En toen kon ik de arme stumpers brood geven en naar huis gaan!" vervolgde ze. //Wij bouwen geen kerken," zeide zij o. a. die kostbaar van onderhoud zijn, en slechts enkele uren per week of per dag zijn geopend. Maar wij richten eenvoudige shelters op, waar de armen en verlatenen, waar de gevallenen en de moedeloozen nacht en dag een toevlucht hebben!" Wij roepen niet alleen Heere, Heere ! maar wij doen wat de wil des Vaders is !" En is dit niet de beoefening van het Christen dom in den meest praktischen zin? Wat mij het meest opviel bij de redeneeringen, was de populaire, ik zou haast zeggen familiare toon, waarop de sprekers en spreeksters tot hun auditorium het woord richtten. Geen dogmatische vertoogen, geen preekerige toon, maar een vriendelijke en welwillende toe spraak ! Als het echter alleen die toespraken en die uiter lijke godsdienstoefeningen waren, waarop het bestaan van het Leger des Heils was gegrondvest, dan zou dit alles niet veel te beteekenen hebben. Maar de dienende liefde, het leven voor anderen met opoffering van eigen genoegen, de praktijk vereenigd met de theorie, dat is de verklaring van het succes waarin het Salvation Army zich mag verheugen. Toen kolonel Oliphant sprak, zeide hij o. a. : //Men zegt menigmaal tot me: //Maar man, je leeft in een droom!" En dan antwoord ik: Het is mogelijk! Maar maak mij als het je belieft niet wakker uit dien droom ! Ik wil zoo graag blijven gelooven, dat er in eiken mensch, hoe diep gevallen hij ook moge zijn, iets is overgebleven van zijn goddelijke afkomst!" Generaal Booth en de zijnen zoeken de armen en ellendigen op ! De spreuk : De zondaren zijn ook menschen l" hebben zij in hun binnenste gegrift. En al moge er dan ook veel zijn in hun vormendienst, wat iemand vreemd voorkomt, zeker is het dat zij het Evangelie door Jezus gepreekt, niet alleen begrij pen, maar ook zooveel mogelijk ten uitvoer trach ten te brengen. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barm hartigheid geschieden !" Deze woorden zullen ongetwijfeld aan hen worden vervuld! VEKA. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Te Trouvïlle. Mantels en corsets. De eerejuffers der czarina. Cléo de Mérode. Op de brandsjm.it. De poedel van koningin Margherita. Recepten. Ten tijde van Keizerin Eugénie zyn een aan tal Fransche badplaatsen in de mode gebracht, waarvan eenige later weer veel minder geworden zyn, Plombières, Biarritz, Bagnères, TrouvilleDeauville. Deze laatste, »la reine des plages normandes", heeft nog maar een seizoen van een paar weken, maar dien korten tijd, met wed rennen en bloemencorso, ziet het ook al wat aanspraak maakt op elegantie. Het is een ten toonstelling van de Parysche ateliers, die bijna voor den Grand Prix niet onder doet. Men kan er den stand der mode in het einde van Augus tus opnemen. Zeer in gunst was wit, grys, zwart. De gravin de Montgomery had paarlemoer wit taf met reliefstrepen van lichtgrijs, en in den ge heel gladden zoom een balayeues van kant; hoog ceintuur van zwart taf, zeer kort bolero'jakje van zwart, van voren over elkander vallend, met heel hoogen opstaanden kraag, waaruit een breede kanten volant op de schouders viel. Een revers van het bolerojakje viel weer over de kant tot op de mouw. De mouwen, heel lang, waren van onderen uitgepunt, met kanten over de hand; de amazonehoed van wit stroo en witte chenille had een enormen bos zwarte struisveeren aan den eenen kant, en om den bol twee smalle zwart fluweelen strepen, met kleine gespen van strass. Barones Alphonse de Rothschild had ook grijs gris-élëphant, met witte slingerstreepjes, een bo lerojakje in vieren geknipt, van zwart taf met application van wit borduursel, en gigot mouwen, ceintuur van zwarte taf, hoog en gedrapeerd, hooge kraag en volant daaruit van witte kant; chapeau bergere van Manillastroo, met witte tulle en zwarte tétes de plwme. Maar er waren ook andere kleuren. Madame Bischoffsheim had zonniggroen batist met appli cation van point de Venise op mouwen, corsage en de benedenhelft van den rok. Ceintuur van mauve liberty, aan de eene zijde met roset van mauve fluweel. Hooge kraag van mauve fluweel, waaruit de kanten volant van achteren hoog om het hoofd oprees; hoed van zwart stroo met zwarte struisveeren, zwarte tulle en een cachepeigne van roode rozen ; parasol van groen batist met application van point de Venise en greep van geslepen amethist. Een vorige maal vermeldden wij korte ruime manteltjes met groote ballonmouwen; men ziet ze reeds meer, een variatie is dan, den rug van drie zware plooien te nemen, die onder den om geslagen kraag uitkomen. Maar eene andere va riatie is in wording: van voren en van achteren manteltje, maar in plaats van mouwen twee stuk ken volant, eene combinatie van jaquette en collet. Een aardig voorbeeld ervan, heel elegant, werd te Trouville gezien. Op een voering van licht-blauwchangeant taf in den vorm van het korte manteltje, viel zwart mousseline- chiffon in daccordeonplooien neer; van voren op het midden vormden twee breede plooien der zijde de sluiting. Op de hoogte der schouders liep een dubbele volant van mousseline met hoofdje om het geheele man teltje, en vormde epauletten op de mouwen van de japon ; van breede satijnen linten vielen eenige tot aan het middel, dus tot aan den rand van het manteltje, eenige tot op de knie. Men ziet ook weer fichus-Marie Antoinette, en ook weer collets die van voren twee slippen tot de knie hebben; beide door veel volants zich aan de zomermode der collets aansluitend. De verandering in het corset, die wij aanduid den, wordt in sommige bladen als heel beduidend opgevat. Tlie Ladies pictorial en de West minster Gasette beweren dat het corset geheel wordt afgeschaft. Men begrijpt dat dit zelfs uit hygi nische gronden bij volwassen vrouwen zoo goed als een onmogelijkheid is; de rugspieren, door het steunen op het corset verzwakt, zouden niet ineens hun functie kunnen hernemen. Dat intusschen de zaak ernstig opgenomen wordt, is een verblijdend verschijnsel en zal het verwennen van kinderen en bakvisschen aan een corset zeer zeker invloed hebben. Als de czarina te Parijs komt, zal zij als eeredames ook eenige pensionnaires van het adellijk instituut by zich hebben, waar eenige dochters van voorname Russische geslachten speciaal voor dezen dienst worden opgeleid. De positie van deze meisjes is zeer bijzonder. Zoodra ze voor den dienst der keizerin gekozen zijn en daar opgenomen, heeft de familie alle recht op hen verloren; ze worden, al is het met haar zestiende jaar reeds, als meerderjarig en vol wassen beschouwd, mogen zooveel juweelen dragen als zij willen en plechtigheden bijwonen waartoe hare familie geen toegang heeft. De meisjes dragen op den linkerschouder het monogram der keizerin op een lichtblauw lint geborduurd; ze worden van ouds eigenlijk als persoonlijke slavinnen van de majesteit beschouwd. Op galafeesten dragen zij eene uniform, bestaande uit een wit satijnen kleed, van de borst tot de voeten met diamanten knoopen gesloten en een overkleed van rood fluweel met goud overdekt, met langen sleep en wijde mouwen. Haar kapsel is de kakochnik, een rood fluweelen diadeem, fonkelend van edelgesteenten, waaraan een wit tulle sluier hangt. Na eenige jaren wordt de eerejuft'er van »monogramdame" bevorderd tot »portretdame"; voor haar purperen overkleed krijgt zij een bescheidener van groen met zilver; voor haar schoudernummer een portret van de keizerin in een lijst van diamanten, en soms het ordelint van de H. Catharina. De eerejuft'ers krijgen geregeld les, vooral in etikette en hofceremonieel. Hierbij is een curi euze bijzonderheid. Het schoolcostuum, bestaande uit een effen wollen jurk en een boezelaar, heeft een los schouderstuk en losse mouwen. Wanneer toch de czarina of de czaar binnenkomt, eischt de etiquette dat de meisjes gedecolleteerd zyn; als met een tooverslag ontdoen zich dus cie meisjes van het bovengedeelte van haar jurk, om blooten hals en bloote armen te hebben. Naar men beweert, vond czaar Alexander II het aardig, van tijd tot tijd eens plotseling in de leerkamer te komen kijken. CI.KO DE MKKUJIK. Het portret van de vermaarde Cléo de Mérode, de danseres aan de Opera, zal menigeen inte resseeren. De zware zwarte bandeaux, die haar fijn gezichtje iets Middeleeuwsch geven, worden nu eens met een smallen gouden band, dan met een tooisel van filigraan, dan weder met een ultramodernen hoed versierd; zoowel met het een als met bet ander oefent liet eene bijzondere bekooring uit. * * * Onlangs kon men te Londen op een brandspuit een Engelscbe hertogin en een Duitsche vorstin zien rijden. Toen prinses Elisabeth van Waldeck Pyrmont te Londen was, stelde hare zuster, de hertogin van Alhany haar voor, de brandweer eens te bezichtigen; zij gingen naar de brand weerkazerne te Soutkwark; er werd een valsch alarm gegeven, de prinsessen reden er op de brandweermachine f/tll s/ieed heen, en de brand weer hield te harer eere eene schijablusschmg met alle bijbenoorende exercitiën. Toen Koning Humbert van Italiëgrijs begon te worden, deed Koningin Margherita tevergeefs moeite, dat hij, zooals de meeste oude herren en oude oflicieren in Italiëdoen, het zwart zou laten verven. De Koning weigerde pertinent en de Koningin hield niet langer aan. Maar zonder er van te spreken liet zij eene tleseh van de sierlijkste haarverf uit Parijs komen, met ge bruiksaanwijzing en al wat er voor noodig was. en dit stil in des Konings slaapkamer zetten. De Koning moest het wel opgemerkt hebben, maar zeide er niets van. De Koningin echter heeft een fraaien witten poedel, waar zij zeer op gesteld is. Hoe groot was hare verontwaar diging toen het beest een paar dagen later in plaats van sneeuwwit gitzwart de kamer kwam binnenloopen. De Koning had de haarverf ge bruikt om den poedol zwart te kleuren. Sedert is er over verven niet meer gesproken. DiiJdsc1ui/:r< (Iloernconsche conlituren). Do be roemde Iloemecnsche tltiklscludza wordt van ver schillende vruchten gemaakt, het liefst van aard beien, frambozen, aalbessen en zure kersen, de laatste van de pitten ontdaan. Op ieder pond vruchten neemt men een pond suiker, lost die in wat water op, kookt ze en schuimt ze zorg vuldig af, tot den graad dien de suikerliakkers a la perle noemen (zoodat als men duim en wijsvinger in koud water doopt en daarna even in de suiker, deze lange draden trekt) ; dan neemt men ze terstond af, omdat ze blank moet blijven en anders caramel wordt. Nu werpt men de vruchten erin. laat ze eenige malen opkoken en neemt ze met den scbuimspaan er uit, laat het sap dik inkoken, legt er de vruchten weer in, en draait langzaam de pan schuin rond, zoodat het sap, koud wordend, de vruchten vult en deze ongeveer hun vroegere gedaante herkrijgen. Men duet goed een weinig van het sap afzonderlijk te nemen, om te probeeren of bet niet te stijf' wordt; het mout een zachte gelei zijn. Men haalt het best de pitten uit de kersen met een stalen pen het onderste boven in den houder gestoken ; ook uit groote aalbessen haalt men de pitten wel uit. J'ozeiufeki (confituren van Titlis). Bij droog. zonnig weer, als het den vorigen dag geregend beeft, plukt men van groots geurige rozen al de bloemblaadjes, snijdt het witachtige dikke ondereind eraf en legt ze losjes in e<>u (ioek, dien men vooraf gewogen heeft. Op een liali' kiio lilaadjos neemt men dan een kilo suiker, met wat water, in een nieuwe aarden pan i> In /«v/r gekookt; dan strooit men, onder langzaam roeren de rozenblaadjes erin, neemt snel de pan van liet vuur en dekt ze toe. Na '2\ uren kookt men zo, steeds in dezelfde pan, weer op en laat /.'.'? weeral uren toegedekt staan ; dan moet het een lichte klare gelei zijn. Is zij dat dan niet. dan moet ze weer opgekookt worden, maar dat is j::mu\er. ouuiat de confituur dan hare mooie kleur verliest. ]\<>!iil<<fi>iiiH'/'boirl rtnt in' li<>i/:'f ltrautt»!*--. i/0 Keizer van Duitschlar;d vroeg op e:m JuM'b Ity de officieren der Itoyal-Dragoons hè: rerr.pt van hun bowl, en bracht dat meo 'uuir J'.vlij;-., liet is: drie tlesschen goeden rooden wijn I;H;L uit;i. in eene terrine op een koele plaats, en h.-uiut er eene versche geschilde komkommer zoolui.g in, tot zij geheel doortrokken is. Dan perst nu ;i ze uit en voegt er drie glaasjes maras<iuin bij i geen suiker. * * *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl