Historisch Archief 1877-1940
No. 1004
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Theorie en Practük.
(Het Leger des Heil».)
Ongetwijfeld is geen corporatie, sekte of hoe
men het noemen mag, op meer verschillende wijzen
beoordeeld geworden, dan het Salvation Army.
Menigeen haalt spottend de schouders op, als
dit onderwerp wordt aangeroerd. Wél kunnen
zij niet ontkennen, dat in de shelters vele
dakloozen een onderkomen vinden; dat vele
ongelukkigen met raad en daad worden bijgestaan; dat
vele gevallenen worden opgericht; maar tevens zijn
zij van oordeel, dat het Leger des Heils en gros
genomen, niet heel veel anders is, dan een Bede
laarskolonie, die leeft van giften en gaven. En
dat het pauperisme en de zorgeloosheid in de hand
worden gewerkt door dergelijke instellingen, achten
zij aan geen twijfel onderhevig.
Anderen vinden, dat er ja veel goeds door het
Salvation Army wordt tot stand gebracht, maar
zij hebben tegen de wijze waarop de godsdienst
oefeningen worden geleid.
//Is daar niet veel te veel bombast bij, om een werke
lijk veredelenden invloed op het gemoed nit te oefenen
van de toehoorders, en van degenen die deelnemen
aan die formaliteiten?" zoo vragen zij.
Degenen die zoo denken of spreken, toonen niet
bekend te zijn met de handelingen der heilsoldaten,
waar het zoowel de theorie als het uitoefenen van
de praktijk betreft.
Toen ik onlangs het gebouw van het Leger des
Heils in de Zeestraat (den Haag) binnentrad, om
een der chefs te spreken, over het maken van een
paar krukken voor een arme vrouw, zag ik aldaar
twee mannen binnentreden, zóó haveloos, zóó diep
ellendig en zóó vies, dat ik er van rilde ze zoo
dicht in mijn nabijheid te zien.
En toch werden die zelfde mannen liefderijk
opgenomen. Ik zag ze een paar dagen later op
de plaats aan het werk. Ze waren nu gewasscben
en gekleed!
Als men de maandelijksehe lijsten leest, met de
opgave van het getal dergenen die kleeding en
dekking en een onderkomen hebben gevonden, dan
kan men daaruit nagaan, hoevelen wellicht voor
wanhoop zijn behoed geworden en aan hoeveel
gevallenen door liefdebetoon de kans is geopend,
een beter en daardoor gelukkiger mensch te worden!
Maar die bombastische redevoeringen!" hoor ik
iemand van de oppositie zeggen.
Het eenig antwoord dat ik daarop kan geven
is: ,/Komt en ziet!" ...
En wanneer ge een oefening bijwoont uit pure
belangstelling, en niet met het voornemen om alles
bespottelijk en overdreven" te vinden, dan zult
ge het gebouw verlaten met de overtuiging, dat
alles wat ge hebt gezien en gehoord, al moge het
dan ook wat vreemd schijnen, geen uitvloeisel is
van huichelarij en scliijnvertoon, maar van een
innige devotie.
Z'ioals men in de couranten heeft kunnen lezen,
werd kolonel Oliphant na een zesjarig verblijf hier te
lande, gedesigneerd om nu in Zweden als
commis? sioner werkzaam te zijn.
Het was de laatste avond dat hij en zijn sym
pathieke echtgenoote Mevr. Celestine Oliphant
Schoch, in het gebouw van het Leger des Heils
zouden optreden.
Daar ik nog nooit een oefening had bijgewoond,
hoewel ik veel sympathie koester voor de
practitische liefdadigheid door hen uitgeoefend, besloot
ik er heen te gaan, en tot het eind toe te blij ven.
Op het podium zaten de heilsoldaten, aan de
eene zijde de vrouwen met haar Hallelujahoeden
en kwakerachtige gladde zwarte japonnetjes, en de
mannen waarvan de meesten roode, zoogenaamde
sporthemden aanhadden.
Het viel mij op, dat zij allen er zoo recht opge
wekt uitzagen. Niets kwezelachtig of met uitge
streken gezichten; maar blij en flink om zich heen
ziend.
De oefening begon met een soort van fanfare.
De muzikanten bliezen uit al hun macht, en twee
vrouwelijke heilsoldaten trommelden op tamboe
rijnen.
Het was ietwat ruw, die muziek; en het maakte
op mij meer den indruk alsof ik me bevond in een
kermistent, dan dat ik gekomen was om een gods
dienstoefening bij te wonen. Maar zoodra die fanfare
was geëindigd, trad een der kapiteins een zeer
ernstige verschijning op om een kort gebed uit
te spreken.
Vreemd klinkt het den oningewijden, om de
toehoorders op het podium, telkens te hooren zeg
gen amen halleluja, of een anderen uitroep,
zonder dat de voorzanger daardoor schijnt te worden
gestoord.
Na het gebed las de kapitein een ode aan Jezus
voor, die zou worden gezongen. Mij scheen die
melodie wel wat al te opgewekt en luidruchtig,
in tegenstelling met de ernstige woorden. Maar
allen zongen met gepasten ernst.
Nadat dit lied geëindigd was, knielden allen neer
en nu werd er een choraal gezongen, met zooveel
devotie dat ik innerlijk diep werd geroerd.
De zangers hadden de oogen gesloten, maar zij
hielden hun hoofden naar boven gericht en over
bun gelaat zag ik een wonderbaren glans lichten.
Na afloop daarvan kwam een vrouwelijke kapitein
naar voren, die met evenveel ernst als haar voor
ganger een gebed uitsprak.
Afwisselend werd er gebeden en gezongen, totdat
kolonel Oliphant en zijn jonge vrouw het podium
betraden.
Een luid hoerali weerklonk; de geestdrift waar
mede de heilsoldaten hun chef begroetten was
ongeveinsd.
Een korte toespraak door kolonel Oliphant in
gebroken Hollandseh gehouden, werd gevolgd door
het voorlezen van het strijdlied."
Na het zingen van het eerste couplet, viel het
koor in. Het geheele auditorium zong het laatste
couplet mee. En toen de woorden:
//Op nu ten strijde! Blijf dralend niet staan,
Uw tijd is voorbij en uw kansen vergaan!
Wie strijdt voor den Heiland, is zege bereid.
Kom trek met het leger nu voorwaarts ten strijd!"
door het gebouw weerklonken, toen was het alsof
de muren trilden ; en menige traan zag ik langs de
wangen vloeien.
Na afloop van het //strijdlied" werd door kolonel
Oliphant meegedeeld, dat de oudste zondaar" zou
bidden.
Eén plaats van mij af, dus niet op het podium,
stond een man op. Hij was niet heel oud en zag
er ook niets zondaarsachtig uit. Zijn oogen blikten
stralend en vrijmoedig in het rond. Hij gebruikte
niet veel woorden, maar uitte op eenvoudige wijze
zijn dank, voor den zegen door hem ondervonden,
het ware geluk deelachtig te zijn geworden. En
daarop volgde weer zoo'n plechtig vierstemmig
choraal, dat met de grootste devotie en met gesloten
oogen werd gezongen.
Na de huldebrenging van een der kapteins aan
kolonel Oliphant en zijn vrouw, en het voorlezen
van een adres van dankbetuiging van weg e de
heilsoldaten en hunne officieren, werd o. a. mede
gedeeld, dat de kolonel in Zweden, waar twee
honderd buitenposten en zevenhonderd officieren
zijn, veel zwaarder taak te aanvaarden kreeg dan in
Holland, waar driehonderdvijftig officiereu en tachtig
buitenposten zijn.
Daarna kwam mevrouw Oliphant op en zong
een eenvoudig en aandoenlijk lied, zichzelf bege
leidend op de guitaar. En toen trad kolonel Oliphant
naar voren om het een en ander mee te deelen
van zijn ondervinding hier te lande, gedurende
zijn zesjarig verblijf alhier.
Zeer karakteristiek was hetgeen hij zeide, over
het succes door het Leger des Heils behaald:
//Het zijn de vele deugden van de kapiteins en
de soldaten, die mij hebben gesteund; maar even
zeer zijn het de dubbeltjes der Hollanders, die het
mij mogelijk gemaakt hebben, in zoo uitgebreiden
zin werkzaam te zijn geweest!" vervolgde hij met
een vriendelijken lach.
Na haar trad mevrouw Oliphant op, en haar rede
was wel het glanspunt van den avond.
Met haar zachte, sympathieke stem, verhaalde
ze van haar vroeger leven. Hoe zij menigmaal was
beleedigd en hoe zij dikwijls had gewanhoopt : maar
hoeveel zegeningen zij toch ook op haar werk had
ondervonden.
Zij vertelde, hoe zij eens te Liverpool, uren
achtereen had geloopen in een stortregen, met een
pak //Oorlogskreten" onder den arm, en hoe zij
door en door nat was geworden, zonder een enkel
exemplaar te verkoopen. Zij wilde niet naar huis
gaan, want tal van ongelukkigen wachtten op brood,
en zij had nog niets verdiend.
Terwijl zij mistroostig voortliep, kwam er een
oude heer aan, die medelijdend van aard, haar vroeg
waarom zij in zulk weer op straat bleef.
Zij vertelde hem de reden, en de oude heer kocht
al haar Oorlogskreten" af, voor een goede som.
En toen kon ik de arme stumpers brood geven
en naar huis gaan!" vervolgde ze.
//Wij bouwen geen kerken," zeide zij o. a. die
kostbaar van onderhoud zijn, en slechts enkele
uren per week of per dag zijn geopend. Maar wij
richten eenvoudige shelters op, waar de armen en
verlatenen, waar de gevallenen en de moedeloozen
nacht en dag een toevlucht hebben!"
Wij roepen niet alleen Heere, Heere ! maar wij
doen wat de wil des Vaders is !"
En is dit niet de beoefening van het Christen
dom in den meest praktischen zin?
Wat mij het meest opviel bij de redeneeringen,
was de populaire, ik zou haast zeggen familiare
toon, waarop de sprekers en spreeksters tot hun
auditorium het woord richtten.
Geen dogmatische vertoogen, geen preekerige
toon, maar een vriendelijke en welwillende toe
spraak !
Als het echter alleen die toespraken en die uiter
lijke godsdienstoefeningen waren, waarop het bestaan
van het Leger des Heils was gegrondvest, dan zou
dit alles niet veel te beteekenen hebben.
Maar de dienende liefde, het leven voor anderen
met opoffering van eigen genoegen, de praktijk
vereenigd met de theorie, dat is de verklaring van
het succes waarin het Salvation Army zich mag
verheugen.
Toen kolonel Oliphant sprak, zeide hij o. a. :
//Men zegt menigmaal tot me: //Maar man, je
leeft in een droom!"
En dan antwoord ik: Het is mogelijk! Maar
maak mij als het je belieft niet wakker uit dien
droom ! Ik wil zoo graag blijven gelooven, dat er in
eiken mensch, hoe diep gevallen hij ook moge zijn,
iets is overgebleven van zijn goddelijke afkomst!"
Generaal Booth en de zijnen zoeken de armen
en ellendigen op !
De spreuk : De zondaren zijn ook menschen l"
hebben zij in hun binnenste gegrift. En al moge
er dan ook veel zijn in hun vormendienst, wat
iemand vreemd voorkomt, zeker is het dat zij het
Evangelie door Jezus gepreekt, niet alleen begrij
pen, maar ook zooveel mogelijk ten uitvoer trach
ten te brengen.
Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barm
hartigheid geschieden !"
Deze woorden zullen ongetwijfeld aan hen worden
vervuld! VEKA.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Te Trouvïlle. Mantels en corsets.
De eerejuffers der czarina. Cléo de
Mérode. Op de brandsjm.it. De
poedel van koningin Margherita.
Recepten.
Ten tijde van Keizerin Eugénie zyn een aan
tal Fransche badplaatsen in de mode gebracht,
waarvan eenige later weer veel minder geworden
zyn, Plombières, Biarritz, Bagnères,
TrouvilleDeauville. Deze laatste, »la reine des plages
normandes", heeft nog maar een seizoen van een
paar weken, maar dien korten tijd, met wed
rennen en bloemencorso, ziet het ook al wat
aanspraak maakt op elegantie. Het is een ten
toonstelling van de Parysche ateliers, die bijna
voor den Grand Prix niet onder doet. Men kan
er den stand der mode in het einde van Augus
tus opnemen. Zeer in gunst was wit, grys, zwart.
De gravin de Montgomery had paarlemoer wit taf
met reliefstrepen van lichtgrijs, en in den ge
heel gladden zoom een balayeues van kant; hoog
ceintuur van zwart taf, zeer kort bolero'jakje
van zwart, van voren over elkander vallend,
met heel hoogen opstaanden kraag, waaruit een
breede kanten volant op de schouders viel. Een
revers van het bolerojakje viel weer over de
kant tot op de mouw. De mouwen, heel lang,
waren van onderen uitgepunt, met kanten over
de hand; de amazonehoed van wit stroo en
witte chenille had een enormen bos zwarte
struisveeren aan den eenen kant, en om den
bol twee smalle zwart fluweelen strepen, met
kleine gespen van strass.
Barones Alphonse de Rothschild had ook grijs
gris-élëphant, met witte slingerstreepjes, een bo
lerojakje in vieren geknipt, van zwart taf met
application van wit borduursel, en gigot mouwen,
ceintuur van zwarte taf, hoog en gedrapeerd,
hooge kraag en volant daaruit van witte kant;
chapeau bergere van Manillastroo, met witte tulle
en zwarte tétes de plwme.
Maar er waren ook andere kleuren. Madame
Bischoffsheim had zonniggroen batist met appli
cation van point de Venise op mouwen, corsage
en de benedenhelft van den rok. Ceintuur van
mauve liberty, aan de eene zijde met roset van
mauve fluweel. Hooge kraag van mauve fluweel,
waaruit de kanten volant van achteren hoog om
het hoofd oprees; hoed van zwart stroo met
zwarte struisveeren, zwarte tulle en een
cachepeigne van roode rozen ; parasol van groen batist
met application van point de Venise en greep
van geslepen amethist.
Een vorige maal vermeldden wij korte ruime
manteltjes met groote ballonmouwen; men ziet
ze reeds meer, een variatie is dan, den rug van
drie zware plooien te nemen, die onder den om
geslagen kraag uitkomen. Maar eene andere va
riatie is in wording: van voren en van achteren
manteltje, maar in plaats van mouwen twee stuk
ken volant, eene combinatie van jaquette en collet.
Een aardig voorbeeld ervan, heel elegant, werd
te Trouville gezien. Op een voering van
licht-blauwchangeant taf in den vorm van het korte manteltje,
viel zwart mousseline- chiffon in daccordeonplooien
neer; van voren op het midden vormden twee
breede plooien der zijde de sluiting. Op de
hoogte der schouders liep een dubbele volant
van mousseline met hoofdje om het geheele man
teltje, en vormde epauletten op de mouwen van
de japon ; van breede satijnen linten vielen eenige
tot aan het middel, dus tot aan den rand van
het manteltje, eenige tot op de knie. Men ziet
ook weer fichus-Marie Antoinette, en ook weer
collets die van voren twee slippen tot de knie
hebben; beide door veel volants zich aan de
zomermode der collets aansluitend.
De verandering in het corset, die wij aanduid
den, wordt in sommige bladen als heel beduidend
opgevat. Tlie Ladies pictorial en de West minster
Gasette beweren dat het corset geheel wordt
afgeschaft. Men begrijpt dat dit zelfs uit hygi
nische gronden bij volwassen vrouwen zoo goed
als een onmogelijkheid is; de rugspieren, door
het steunen op het corset verzwakt, zouden niet
ineens hun functie kunnen hernemen. Dat
intusschen de zaak ernstig opgenomen wordt, is een
verblijdend verschijnsel en zal het verwennen van
kinderen en bakvisschen aan een corset zeer
zeker invloed hebben.
Als de czarina te Parijs komt, zal zij als
eeredames ook eenige pensionnaires van het
adellijk instituut by zich hebben, waar eenige
dochters van voorname Russische geslachten
speciaal voor dezen dienst worden opgeleid. De
positie van deze meisjes is zeer bijzonder. Zoodra
ze voor den dienst der keizerin gekozen zijn en
daar opgenomen, heeft de familie alle recht op
hen verloren; ze worden, al is het met haar
zestiende jaar reeds, als meerderjarig en vol
wassen beschouwd, mogen zooveel juweelen
dragen als zij willen en plechtigheden bijwonen
waartoe hare familie geen toegang heeft.
De meisjes dragen op den linkerschouder het
monogram der keizerin op een lichtblauw lint
geborduurd; ze worden van ouds eigenlijk als
persoonlijke slavinnen van de majesteit beschouwd.
Op galafeesten dragen zij eene uniform, bestaande
uit een wit satijnen kleed, van de borst tot de
voeten met diamanten knoopen gesloten en een
overkleed van rood fluweel met goud overdekt,
met langen sleep en wijde mouwen. Haar kapsel
is de kakochnik, een rood fluweelen diadeem,
fonkelend van edelgesteenten, waaraan een wit
tulle sluier hangt.
Na eenige jaren wordt de eerejuft'er van
»monogramdame" bevorderd tot »portretdame"; voor
haar purperen overkleed krijgt zij een bescheidener
van groen met zilver; voor haar schoudernummer
een portret van de keizerin in een lijst van
diamanten, en soms het ordelint van de H.
Catharina.
De eerejuft'ers krijgen geregeld les, vooral in
etikette en hofceremonieel. Hierbij is een curi
euze bijzonderheid. Het schoolcostuum, bestaande
uit een effen wollen jurk en een boezelaar, heeft
een los schouderstuk en losse mouwen. Wanneer
toch de czarina of de czaar binnenkomt, eischt
de etiquette dat de meisjes gedecolleteerd zyn;
als met een tooverslag ontdoen zich dus cie
meisjes van het bovengedeelte van haar jurk, om
blooten hals en bloote armen te hebben. Naar
men beweert, vond czaar Alexander II het aardig,
van tijd tot tijd eens plotseling in de leerkamer
te komen kijken.
CI.KO DE MKKUJIK.
Het portret van de vermaarde Cléo de Mérode,
de danseres aan de Opera, zal menigeen inte
resseeren. De zware zwarte bandeaux, die haar
fijn gezichtje iets Middeleeuwsch geven, worden
nu eens met een smallen gouden band, dan met
een tooisel van filigraan, dan weder met een
ultramodernen hoed versierd; zoowel met het
een als met bet ander oefent liet eene bijzondere
bekooring uit.
*
* *
Onlangs kon men te Londen op een brandspuit
een Engelscbe hertogin en een Duitsche vorstin
zien rijden. Toen prinses Elisabeth van Waldeck
Pyrmont te Londen was, stelde hare zuster, de
hertogin van Alhany haar voor, de brandweer
eens te bezichtigen; zij gingen naar de brand
weerkazerne te Soutkwark; er werd een valsch
alarm gegeven, de prinsessen reden er op de
brandweermachine f/tll s/ieed heen, en de brand
weer hield te harer eere eene schijablusschmg
met alle bijbenoorende exercitiën.
Toen Koning Humbert van Italiëgrijs begon
te worden, deed Koningin Margherita tevergeefs
moeite, dat hij, zooals de meeste oude herren
en oude oflicieren in Italiëdoen, het zwart zou
laten verven. De Koning weigerde pertinent en
de Koningin hield niet langer aan. Maar zonder
er van te spreken liet zij eene tleseh van de
sierlijkste haarverf uit Parijs komen, met ge
bruiksaanwijzing en al wat er voor noodig was.
en dit stil in des Konings slaapkamer zetten.
De Koning moest het wel opgemerkt hebben,
maar zeide er niets van. De Koningin echter
heeft een fraaien witten poedel, waar zij zeer
op gesteld is. Hoe groot was hare verontwaar
diging toen het beest een paar dagen later in
plaats van sneeuwwit gitzwart de kamer kwam
binnenloopen. De Koning had de haarverf ge
bruikt om den poedol zwart te kleuren. Sedert
is er over verven niet meer gesproken.
DiiJdsc1ui/:r< (Iloernconsche conlituren). Do be
roemde Iloemecnsche tltiklscludza wordt van ver
schillende vruchten gemaakt, het liefst van aard
beien, frambozen, aalbessen en zure kersen, de
laatste van de pitten ontdaan. Op ieder pond
vruchten neemt men een pond suiker, lost die
in wat water op, kookt ze en schuimt ze zorg
vuldig af, tot den graad dien de suikerliakkers
a la perle noemen (zoodat als men duim en
wijsvinger in koud water doopt en daarna even
in de suiker, deze lange draden trekt) ; dan
neemt men ze terstond af, omdat ze blank moet
blijven en anders caramel wordt. Nu werpt
men de vruchten erin. laat ze eenige malen
opkoken en neemt ze met den scbuimspaan
er uit, laat het sap dik inkoken, legt er de
vruchten weer in, en draait langzaam de pan
schuin rond, zoodat het sap, koud wordend, de
vruchten vult en deze ongeveer hun vroegere
gedaante herkrijgen. Men duet goed een weinig
van het sap afzonderlijk te nemen, om te
probeeren of bet niet te stijf' wordt; het mout een
zachte gelei zijn.
Men haalt het best de pitten uit de kersen
met een stalen pen het onderste boven in den
houder gestoken ; ook uit groote aalbessen haalt
men de pitten wel uit.
J'ozeiufeki (confituren van Titlis). Bij droog.
zonnig weer, als het den vorigen dag geregend
beeft, plukt men van groots geurige rozen al de
bloemblaadjes, snijdt het witachtige dikke
ondereind eraf en legt ze losjes in e<>u (ioek, dien men
vooraf gewogen heeft. Op een liali' kiio lilaadjos
neemt men dan een kilo suiker, met wat water,
in een nieuwe aarden pan i> In /«v/r gekookt;
dan strooit men, onder langzaam roeren de
rozenblaadjes erin, neemt snel de pan van liet vuur
en dekt ze toe. Na '2\ uren kookt men zo, steeds
in dezelfde pan, weer op en laat /.'.'? weeral uren
toegedekt staan ; dan moet het een lichte klare
gelei zijn. Is zij dat dan niet. dan moet ze weer
opgekookt worden, maar dat is j::mu\er. ouuiat
de confituur dan hare mooie kleur verliest.
]\<>!iil<<fi>iiiH'/'boirl rtnt in' li<>i/:'f ltrautt»!*--. i/0
Keizer van Duitschlar;d vroeg op e:m JuM'b Ity
de officieren der Itoyal-Dragoons hè: rerr.pt van
hun bowl, en bracht dat meo 'uuir J'.vlij;-., liet
is: drie tlesschen goeden rooden wijn I;H;L uit;i.
in eene terrine op een koele plaats, en h.-uiut
er eene versche geschilde komkommer zoolui.g
in, tot zij geheel doortrokken is. Dan perst nu ;i
ze uit en voegt er drie glaasjes maras<iuin bij i
geen suiker.
* *
*