De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 september pagina 8

20 september 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1004 gaven en die niettegenstaande haar zwaarte haar door gewoonte weinig schenen te hinderen. Daar overheen had zij nog den grooten lakenschen mantel, die in ruime plooien tot bijna aan den grond reikte en versierd was met een ronde afhangende kap, van binnen met satijn gevoerd en evenals de mantel met een breeden fluweelen rand geboord. De Noord-Brabantsche muts, die het geheele hoofd omsloot en die door het jongere geslacht reeds ]ang tot bescheidener omvang is terugge bracht, had bij haar nog de ouderwetsche vorm; de bol was dik opgevuld met een gewatteerde ondermuts en stak met een hooge punt naar achteren, de breede zijkanten, in honderden plooitjes gevouwen, staken meer dan een handbreed voorbij de wangen en vielen in een ronde bocht over de schouders naar achteren. Daar tussehen uit kwa men de groote oorhangers te voorschijn, twee gouden kettinkjes, een dozijn centimeters lang, verbonden door drie gouden opengewerkte plaatjes van verschillende grootte. Om de gaatjes in de ooren te hulp te komen, waren deze zwaarwichtige versierselen met bandjes over de ooren vastge knoopt. Voor de mannen bestaat noch bestond in die streken een nationale dracht, het eenige ongewone vras dan ook, dat hij op //werkensdag" zijn friesch duffelsehe jas had aangetrokken, waarin hij voor een tiental jaren was getrouwd, en zijn Zondagsche pet had opgezet. Zoo togen zij samen op reis; reeds 's ochtends om vijf uur waren ze op stap. Eerst toch moesten zij- bijna twee uren gaan, dan een uurtje sporen en evenver metde tram om eindelijk, eer zij de plaats hunner bestemming konden be reiken, nog minstens drie kwartier te voet af te leggen. Om denzelfden dag voor den donker, 't was in de maand Maart, dus weer thuis te kunnen zijn, na hunne zaken te hebben afgedaan, moesten zij bij tijds van huis gaan. Trouwens vijf uur is niet vroeg voor menschen, die nooit na half vier te bed liggen, zooals op het platteland aldaar het geval is, althans in den zomer en in het voorjaar en gedurende het grootste ge deelte van den herfst. De eenige bagage, die zij bij zich hadden, was een klepmand en hoewel het weer volstrekt niet naar regen stond, toch een groote parapluie; bij alle gewichtige gebeurtenissen: huwelijksaangifte, doop van een kind en dergelijke omstandigheden, is een parapluie de onafscheidelijke gezellin van den eeuvoudigen landbouwer in die streken. Eene merkwaardigheid was, dat niet de vrouw, zooals gebruikelijk is, maar de man de klepmaud aan den arm droeg en haar, trouwens het had zijn gegronde reden, zooals wij zullen zien, met zekere zorg gedurende de gebeele reis bewaakte. Tegen negen uur kwamen zij te 8., het einde en tevens het doel hunner reis. Zij moesten bij den pastoor zijn en weldra stonden zij bij dezen op de stoep. Of mijnheer de pastoor thuis was? ja! Of zij hem konden spreken? zeker, zij zouden maar binnen komen. Na deze voorafspraak aan de deur werden zij spoedig binnengelaten. Zij kwamen van A. zoo nam de vrouw onmid dellijk het woord en of meneer pastoor hier al lang was P en op het antwoord van neen! slechts een jaar of drie, volgde een tweede vraag of meneer Vive rEnmerenr! (Jjiistiye lütter.) De grenadiers: »Dann steig' ich gewaffnet hervor aus dem Grab, Den Zaren, den Zaren zu schützen !" Stem van Napoléon I: »Dat klonk vroeger bijna óók zoo, maar toch een beetje anders !" pastoor ook zekeren Pier Jacobs kende of zijn vrouw Miske van Lundert; zij hadden gewoond aan den Langendijk. Neen ! was weer het be seheid, die rnensclien waren al overleden, toen liij hier pastoor was geworden. Op een nieuwe vraag, of er dan ook kinderen van hen in 't leven waren, kon eindelijk beves tigend geantwoord worden ; er waren twee doch ters, de eene woonde nog aan den Langeudijk en was gehuwd en de andere diende bij een boer; ook was nog in leven de weduwe van hun eeuigen zoon; zij had het niet al te breed met haar vijf kinderen. Hiermede waren de voorbereidende onderhande lingen afgeloopen en kreeg de man van zijn vrouw bevel, de mand, die hij zorgvuldig op de vloer tusschen zijn knieën een plaats had gegeven, voor den dag te halen. Toen zij geopend was, De gestoorde zomerslaau, (Kladderadatseli). Jiïenslmeisje. Zoudt u niet opstaan, mevrouw ? Er is brand, daar in het Oosten. Mevrouw Europa. Moet je me nu om zoo'n kleinigheid storen ! Ais er niet meer te branden is, gaat het vuurtje van zelf uit. haalde de vrouw een stapeltje rijksdaalders er uit te voorschijn en plaatste het op tafel; een tweede greep in de mand en een tweede stapeltje volgde, daarna een derde en een vierde, tot de mand leeg was en //meneer de pastoor" niet zonder groote verbazing zes honderd gulden aan klinkende munt voor zich zag. En wat was nu het geval, zooals uit het hierop volgende verhaal van de vrouw bleek. Vader had vroeger, vóór zijn trouwen, hier ge woond ; een jaar of tien geleden was hij gestorven en op zijn ziekbed had hij hun gezegd, dat hij indertijd zes honderd gulden geleend had van Peer Jacobs te S. Er was geen bewijs vau en hij had het ook nooit kunnen terugbetalen; hij was het echter wezenlijk en waarachtig schuldig en als zijne dochter het ooit kou teruggeven, moest zij Let doen. \"u hadden zij in de laatste jaren nog al fortuin gehad; zij waren zuinig geweest en hadden gespaard, tot zij *rie zes honderd gulden bijeen hadden en nu kwamen zij het meneer de pastoor brengen om het aan de rechthebbenden terug te betalen, en het speet hen, dat Peer Jacobs en zijn vrouw beiden dood waren; nu hadden zij er niets meer aan; ze kouden dit echter niet helpen ze hadden het geld onmogelijk eerder kunnen brengen. Een bewijs hadden zij niet noodij*, meneer pastoor moest er maar voor zorgen, dat alles nu terecht kwam ; maar een kop kollie en een boter ham hadden ze wel graag, ze wofien dan maar liever naar de keuken gaan, naar de meid. En zonder ook nog een enkelen blik te slaan op de stapeltjes rijksdaalders, die toch stuk voor stuk met veel en hard werken, gedurende zoovele jaren, bijeengebracht hadden moeten worden, nam de vrouw uu de ledige mand met, de parapluie onder den arm eu met haar geduldigeu cchtvriend achter haar, stevende zij naar de keuken, waar zij zich beiden blijkbaar kostelijk te goed deden aau boterhammen met volop kaas eu ecu flinke snede peperkoek en heerlijk kreiitebrood bovendien; alles te samen een voor hen zeer ongewoon ontbijt, dat echter, hoe overdadig ook in hun oog, ternauwer nood enkele stuivers waarde had. Een uurtje later aanvaarden de beide luidjes weer hun terug reis even kalm eu eenvoudig als zij gekomen waren. ENXIÜS. Losse Bladen uil mijn Reishoek, DOOll JUBTÜS VAX MAUIUK. (Slot.) Op 't achterdek was 't feest in vollen gang, do violist en de harmonica-speler zaten op de kajuitskap en speelden er lustig op los. De dikke Oostenrijker lag languit op een gemakkelijken stoel en keek met halt' gesloten oogen apathisch naar de dansende pareu. J n de rookkamer speelden een viertal oudere heeren hun partijtje, terwijl in een hoekje aan de andere zijde drie heeren de licofden geheim zinnig bij elkaar staken en antedot.es ver telden, die zonder twijfel den geur van hun sigaren hoog noodig hadden. Een paar dames keken te loevert over de verschansing naar het uitklotsend koelwater, dat op enkele plaatsen phosphovesceerde. Daar siste eensklaps aan bakboord een vuurstraal omhoog en boven in de lucht knalde een schot. 't Sein voor de loods! riepen de meesten en tren eenige minuten daarna het tweede knalsignaal ontplofte, waren bal, partijtje flirtation en anecdoten plotseling vergeten. Menig hart begon sneller te kloppen, want de loods _zou zeker tijding uit 't vaderland of Indië, misschien wel brieven voor den een of ander meebrengen. De gesprekken namen eensklaps een andere richting, ze werden ernstig en op het dek vormden zich groepjes, die halfluid of fluiste rend hun hoop en verwachting betpraken. Er waren immers veel officieren aan boord, die hun verplaatsing naar Atjeh of hun eerste bestemming verbeidden. De landwind woei in breede golven het aroma van bpsch en bergen over 't schip, en de passagiers snoven begeerig die lang; ontbeerde of onbekende geuren op. Daar naderde het loodsbootje van bak boordzij en stoomde in een wijden kring om 't schip heen, aangestaard door al de reizigers, die met belangstelling elke beweging en wen ding volgend, de roode en witte seinlantarens in 't oog houdend, met zakdoeken, handen en hoeden wuifden. De loods klom de valreep aan stuurboord op en begaf zich dadelijk op de brug, zonder van iemand notitie te nemen. Een klein poosje later kwam de eerste officier aan dek, nog iets later de kommandant en weldra wisten de meesten, wat ze weten wilden, hoopten of vreesden. Ik ga naar Atjeh, 'k had 't wel gedacht en ben er op voorbereid, zei een kapitein, die gedurende de reis mijn tafelbuur was geweest en hij keek een oogenblik langs mij heen in de donkere verte. En uw vrouw en 't lieve kleine ventje ? Ja! die blijven natuurlijk te Padang achter... ik verlaat ze al over vier dagen Kassian! Sakkerloot, ik bof! riep de jonge luite nant, die immuun voor zeeziekte was geweest, me toe. Hoe dan? Ik kom te Batavia, lekker! Mag ik u iets offreeren, een whisky-soda of een potje bier ? Dank u zeer, maar wel gefeliciteerd! Op wachtgeld gesteld, tot nader bericht, zuchtte een ambtenaar en met een landerig; gezicht keek hij naar zijn vrouw en kinderen, die nu maar te kooi zouden gaan. Half pay, bromde hij binnensmonds en misschien een maand of wat in 'n hotel zitten, dat's een koopje! En intusschen stoomde de Amalia zachtjes door reeds schitterden ons dehavenlichten.. de lantarens van de kade tegen en blonk het heldere maanlicht op de wit geverfde hangars en loodsen, die als kleine speelgoedhuisjes tegen de donkere bergen afstaken. Het binnenkomen van de Emroahaven bij volle maan is onbeschrijfelijk schoon. Als een donkergroene, hier en daar lichter gekleurde krans liggen de Sumatraansche bergen om de haven. Heerlijk weerspiegelt de maan in 't kalme heldere zeevlak, teekenachtig werpen de talrijke gele lichten der lantarens hun wiebelenden, slangachtigen weerschijn in 't flauw gerimpelde water. Schepen en booten van velerlei vorm, gemeerd of' ten anker, stofi'eeren het schilderachtig tafereel. Kleine prauwtjes en tambongans schieten als vliegende vissehen op uit de schaduwen der bergen, door de verlichte watervlakken heen. scherp belicht nu en dan, maar eensklaps weer verdwijnend als duiken ze onder en even plotseling op nieuw te voorschijn komend. De roeiers schreeuwen in onverstaanbare taal de matrozen toe, die, van't voorschip af, hen in 't oog houden. Ze komen langs zijde der boot, de trossen worden uitgebracht en zachtjes, meer glijdend dan varend, nadert de Amalia den steiger. Allerlei geluiden: stemmen, 't gekraak van karretjes en 't dreunen van lorries, die op den wal worden heen en weer bewogen, zijn nu duidelijk hoorbaar. Op de boot worden de luiken van de laadruimten reeds geopend. kettingen rammelen en de donkeys beginnen af en toe te werken. We gaan dadelijk aan't lossen ! roept me een officier, die haastig voorbij snelt, toe. We hebben veel goed voor Padang, zware stukken, .s'poorwegmaterieel'. Aan boord is alles in beweging de matrozen zijn aan de loskranen of de luiken bezig: de bootsman geeft met zijn fluitje herhaaldelijk aan wat gebeuren moet en onophoudelijk klinkt het gerammel van kettingen, ijzeren bouten en blokken. De electrisehe lichten werpen groote fantasti sche schaduwen over het dek en op het woelige en bedrijvige scheepsvolk. De boot nadert, bijna onmerkbaar voort glijdend, den s'.eiger. Gestopt is er reeds; 't gedreun der machine heeft opgehouden, maar men merkt dat niet door al de andere harde en vreemde geluiden, die er voor in de plaats komen. De loi.pplank wordt gelegd en als een hoop baarlijke duivels stormen (ie koelies schreeuwend en joelend, elkander op zij drin gend en duwend, ei'over, aan boord. Maleiers Klingaleezen, Chineezen verdringen elkaar om de eerste te zijn. De stuurlieden, de bootsman en 't; andere scheepsvolk ontwarren met krachtige hand dat zonderlinge menschenkluwen, niet zonder moeite, en niet zonder veel hartige woorden, die een vroom christen een rilling over 't lijf' jagen. In een oogwenk is alles aan 't werk en intusschen gaan de passagiers, die eerst dien stormloop kalm hebben afgewacht, aan wal. Aan wal, vasten grond onder de voeten! Kon wonderlijk gevoel in de eerste oogenblikken ; men durft de voeten nauwelijks

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl