Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1004
gaven en die niettegenstaande haar zwaarte haar
door gewoonte weinig schenen te hinderen. Daar
overheen had zij nog den grooten lakenschen mantel,
die in ruime plooien tot bijna aan den grond
reikte en versierd was met een ronde afhangende
kap, van binnen met satijn gevoerd en evenals de
mantel met een breeden fluweelen rand geboord.
De Noord-Brabantsche muts, die het geheele
hoofd omsloot en die door het jongere geslacht
reeds ]ang tot bescheidener omvang is terugge
bracht, had bij haar nog de ouderwetsche vorm;
de bol was dik opgevuld met een gewatteerde
ondermuts en stak met een hooge punt naar
achteren, de breede zijkanten, in honderden plooitjes
gevouwen, staken meer dan een handbreed voorbij
de wangen en vielen in een ronde bocht over de
schouders naar achteren. Daar tussehen uit kwa
men de groote oorhangers te voorschijn, twee
gouden kettinkjes, een dozijn centimeters lang,
verbonden door drie gouden opengewerkte plaatjes
van verschillende grootte. Om de gaatjes in de
ooren te hulp te komen, waren deze zwaarwichtige
versierselen met bandjes over de ooren vastge
knoopt.
Voor de mannen bestaat noch bestond in die
streken een nationale dracht, het eenige ongewone
vras dan ook, dat hij op //werkensdag" zijn friesch
duffelsehe jas had aangetrokken, waarin hij voor
een tiental jaren was getrouwd, en zijn Zondagsche
pet had opgezet.
Zoo togen zij samen op reis; reeds 's ochtends
om vijf uur waren ze op stap. Eerst toch
moesten zij- bijna twee uren gaan, dan een
uurtje sporen en evenver metde tram om eindelijk,
eer zij de plaats hunner bestemming konden be
reiken, nog minstens drie kwartier te voet af te
leggen. Om denzelfden dag voor den donker, 't was
in de maand Maart, dus weer thuis te kunnen
zijn, na hunne zaken te hebben afgedaan, moesten
zij bij tijds van huis gaan.
Trouwens vijf uur is niet vroeg voor menschen,
die nooit na half vier te bed liggen, zooals op het
platteland aldaar het geval is, althans in den zomer
en in het voorjaar en gedurende het grootste ge
deelte van den herfst.
De eenige bagage, die zij bij zich hadden, was
een klepmand en hoewel het weer volstrekt niet
naar regen stond, toch een groote parapluie; bij
alle gewichtige gebeurtenissen: huwelijksaangifte,
doop van een kind en dergelijke omstandigheden,
is een parapluie de onafscheidelijke gezellin van
den eeuvoudigen landbouwer in die streken.
Eene merkwaardigheid was, dat niet de vrouw,
zooals gebruikelijk is, maar de man de klepmaud
aan den arm droeg en haar, trouwens het had zijn
gegronde reden, zooals wij zullen zien, met zekere
zorg gedurende de gebeele reis bewaakte.
Tegen negen uur kwamen zij te 8., het einde
en tevens het doel hunner reis. Zij moesten bij
den pastoor zijn en weldra stonden zij bij dezen
op de stoep.
Of mijnheer de pastoor thuis was? ja! Of zij
hem konden spreken? zeker, zij zouden maar binnen
komen. Na deze voorafspraak aan de deur werden
zij spoedig binnengelaten.
Zij kwamen van A. zoo nam de vrouw onmid
dellijk het woord en of meneer pastoor hier al
lang was P en op het antwoord van neen! slechts
een jaar of drie, volgde een tweede vraag of meneer
Vive rEnmerenr!
(Jjiistiye lütter.)
De grenadiers: »Dann steig' ich gewaffnet hervor aus dem Grab,
Den Zaren, den Zaren zu schützen !"
Stem van Napoléon I: »Dat klonk vroeger bijna óók zoo, maar toch een beetje anders !"
pastoor ook zekeren Pier Jacobs kende of zijn
vrouw Miske van Lundert; zij hadden gewoond
aan den Langendijk. Neen ! was weer het be
seheid, die rnensclien waren al overleden, toen liij
hier pastoor was geworden.
Op een nieuwe vraag, of er dan ook kinderen
van hen in 't leven waren, kon eindelijk beves
tigend geantwoord worden ; er waren twee doch
ters, de eene woonde nog aan den Langeudijk en
was gehuwd en de andere diende bij een boer;
ook was nog in leven de weduwe van hun eeuigen
zoon; zij had het niet al te breed met haar vijf
kinderen.
Hiermede waren de voorbereidende onderhande
lingen afgeloopen en kreeg de man van zijn vrouw
bevel, de mand, die hij zorgvuldig op de vloer
tusschen zijn knieën een plaats had gegeven,
voor den dag te halen. Toen zij geopend was,
De gestoorde zomerslaau,
(Kladderadatseli).
Jiïenslmeisje. Zoudt u niet opstaan, mevrouw ? Er is brand, daar in het Oosten.
Mevrouw Europa. Moet je me nu om zoo'n kleinigheid storen ! Ais er niet meer te branden
is, gaat het vuurtje van zelf uit.
haalde de vrouw een stapeltje rijksdaalders er
uit te voorschijn en plaatste het op tafel;
een tweede greep in de mand en een tweede
stapeltje volgde, daarna een derde en een vierde,
tot de mand leeg was en //meneer de pastoor"
niet zonder groote verbazing zes honderd gulden
aan klinkende munt voor zich zag.
En wat was nu het geval, zooals uit het hierop
volgende verhaal van de vrouw bleek.
Vader had vroeger, vóór zijn trouwen, hier ge
woond ; een jaar of tien geleden was hij gestorven
en op zijn ziekbed had hij hun gezegd, dat hij
indertijd zes honderd gulden geleend had van Peer
Jacobs te S. Er was geen bewijs vau en hij had
het ook nooit kunnen terugbetalen; hij was het
echter wezenlijk en waarachtig schuldig en als zijne
dochter het ooit kou teruggeven, moest zij Let
doen. \"u hadden zij in de laatste jaren nog al
fortuin gehad; zij waren zuinig geweest en hadden
gespaard, tot zij *rie zes honderd gulden bijeen
hadden en nu kwamen zij het meneer de pastoor
brengen om het aan de rechthebbenden terug te
betalen, en het speet hen, dat Peer Jacobs en zijn
vrouw beiden dood waren; nu hadden zij er niets
meer aan; ze kouden dit echter niet helpen ze
hadden het geld onmogelijk eerder kunnen brengen.
Een bewijs hadden zij niet noodij*, meneer
pastoor moest er maar voor zorgen, dat alles nu
terecht kwam ; maar een kop kollie en een boter
ham hadden ze wel graag, ze wofien dan maar
liever naar de keuken gaan, naar de meid.
En zonder ook nog een enkelen blik te slaan
op de stapeltjes rijksdaalders, die toch stuk voor
stuk met veel en hard werken, gedurende zoovele
jaren, bijeengebracht hadden moeten worden, nam
de vrouw uu de ledige mand met, de parapluie
onder den arm eu met haar geduldigeu cchtvriend
achter haar, stevende zij naar de keuken, waar zij
zich beiden blijkbaar kostelijk te goed deden aau
boterhammen met volop kaas eu ecu flinke snede
peperkoek en heerlijk kreiitebrood bovendien; alles
te samen een voor hen zeer ongewoon ontbijt, dat
echter, hoe overdadig ook in hun oog, ternauwer
nood enkele stuivers waarde had. Een uurtje
later aanvaarden de beide luidjes weer hun terug
reis even kalm eu eenvoudig als zij gekomen waren.
ENXIÜS.
Losse Bladen uil mijn Reishoek,
DOOll
JUBTÜS VAX MAUIUK.
(Slot.)
Op 't achterdek was 't feest in vollen gang,
do violist en de harmonica-speler zaten op
de kajuitskap en speelden er lustig op los.
De dikke Oostenrijker lag languit op een
gemakkelijken stoel en keek met halt' gesloten
oogen apathisch naar de dansende pareu. J n
de rookkamer speelden een viertal oudere
heeren hun partijtje, terwijl in een hoekje aan
de andere zijde drie heeren de licofden geheim
zinnig bij elkaar staken en antedot.es ver
telden, die zonder twijfel den geur van hun
sigaren hoog noodig hadden.
Een paar dames keken te loevert over de
verschansing naar het uitklotsend koelwater,
dat op enkele plaatsen phosphovesceerde.
Daar siste eensklaps aan bakboord een
vuurstraal omhoog en boven in de lucht
knalde een schot.
't Sein voor de loods! riepen de meesten
en tren eenige minuten daarna het tweede
knalsignaal ontplofte, waren bal, partijtje
flirtation en anecdoten plotseling vergeten.
Menig hart begon sneller te kloppen, want
de loods _zou zeker tijding uit 't vaderland of
Indië, misschien wel brieven voor den een of
ander meebrengen.
De gesprekken namen eensklaps een andere
richting, ze werden ernstig en op het dek
vormden zich groepjes, die halfluid of fluiste
rend hun hoop en verwachting betpraken.
Er waren immers veel officieren aan boord,
die hun verplaatsing naar Atjeh of hun
eerste bestemming verbeidden.
De landwind woei in breede golven het
aroma van bpsch en bergen over 't schip,
en de passagiers snoven begeerig die lang;
ontbeerde of onbekende geuren op.
Daar naderde het loodsbootje van bak
boordzij en stoomde in een wijden kring om
't schip heen, aangestaard door al de reizigers,
die met belangstelling elke beweging en wen
ding volgend, de roode en witte seinlantarens
in 't oog houdend, met zakdoeken, handen
en hoeden wuifden.
De loods klom de valreep aan stuurboord
op en begaf zich dadelijk op de brug, zonder
van iemand notitie te nemen. Een klein
poosje later kwam de eerste officier aan dek,
nog iets later de kommandant en weldra wisten
de meesten, wat ze weten wilden, hoopten of
vreesden.
Ik ga naar Atjeh, 'k had 't wel gedacht
en ben er op voorbereid, zei een kapitein, die
gedurende de reis mijn tafelbuur was geweest
en hij keek een oogenblik langs mij heen in
de donkere verte.
En uw vrouw en 't lieve kleine ventje ?
Ja! die blijven natuurlijk te Padang
achter... ik verlaat ze al over vier dagen
Kassian!
Sakkerloot, ik bof! riep de jonge luite
nant, die immuun voor zeeziekte was geweest,
me toe.
Hoe dan?
Ik kom te Batavia, lekker! Mag ik u
iets offreeren, een whisky-soda of een potje
bier ?
Dank u zeer, maar wel gefeliciteerd!
Op wachtgeld gesteld, tot nader bericht,
zuchtte een ambtenaar en met een landerig;
gezicht keek hij naar zijn vrouw en kinderen,
die nu maar te kooi zouden gaan. Half pay,
bromde hij binnensmonds en misschien
een maand of wat in 'n hotel zitten, dat's een
koopje!
En intusschen stoomde de Amalia zachtjes
door reeds schitterden ons dehavenlichten..
de lantarens van de kade tegen en blonk het
heldere maanlicht op de wit geverfde hangars
en loodsen, die als kleine speelgoedhuisjes
tegen de donkere bergen afstaken.
Het binnenkomen van de Emroahaven bij
volle maan is onbeschrijfelijk schoon.
Als een donkergroene, hier en daar lichter
gekleurde krans liggen de Sumatraansche
bergen om de haven. Heerlijk weerspiegelt de
maan in 't kalme heldere zeevlak, teekenachtig
werpen de talrijke gele lichten der lantarens
hun wiebelenden, slangachtigen weerschijn in
't flauw gerimpelde water. Schepen en booten
van velerlei vorm, gemeerd of' ten anker,
stofi'eeren het schilderachtig tafereel. Kleine
prauwtjes en tambongans schieten als vliegende
vissehen op uit de schaduwen der bergen, door
de verlichte watervlakken heen. scherp belicht
nu en dan, maar eensklaps weer verdwijnend
als duiken ze onder en even plotseling op
nieuw te voorschijn komend.
De roeiers schreeuwen in onverstaanbare
taal de matrozen toe, die, van't voorschip af,
hen in 't oog houden. Ze komen langs zijde
der boot, de trossen worden uitgebracht en
zachtjes, meer glijdend dan varend, nadert
de Amalia den steiger.
Allerlei geluiden: stemmen, 't gekraak van
karretjes en 't dreunen van lorries, die op den
wal worden heen en weer bewogen, zijn nu
duidelijk hoorbaar. Op de boot worden de
luiken van de laadruimten reeds geopend.
kettingen rammelen en de donkeys beginnen
af en toe te werken.
We gaan dadelijk aan't lossen ! roept me
een officier, die haastig voorbij snelt, toe. We
hebben veel goed voor Padang, zware stukken,
.s'poorwegmaterieel'. Aan boord is alles in
beweging de matrozen zijn aan de loskranen
of de luiken bezig: de bootsman geeft met zijn
fluitje herhaaldelijk aan wat gebeuren moet
en onophoudelijk klinkt het gerammel van
kettingen, ijzeren bouten en blokken. De
electrisehe lichten werpen groote fantasti
sche schaduwen over het dek en op het
woelige en bedrijvige scheepsvolk.
De boot nadert, bijna onmerkbaar voort
glijdend, den s'.eiger. Gestopt is er reeds; 't
gedreun der machine heeft opgehouden, maar
men merkt dat niet door al de andere harde
en vreemde geluiden, die er voor in de plaats
komen. De loi.pplank wordt gelegd en als
een hoop baarlijke duivels stormen (ie koelies
schreeuwend en joelend, elkander op zij drin
gend en duwend, ei'over, aan boord. Maleiers
Klingaleezen, Chineezen verdringen elkaar
om de eerste te zijn.
De stuurlieden, de bootsman en 't; andere
scheepsvolk ontwarren met krachtige hand
dat zonderlinge menschenkluwen, niet zonder
moeite, en niet zonder veel hartige woorden,
die een vroom christen een rilling over 't
lijf' jagen.
In een oogwenk is alles aan 't werk en
intusschen gaan de passagiers, die eerst dien
stormloop kalm hebben afgewacht, aan wal.
Aan wal, vasten grond onder de voeten!
Kon wonderlijk gevoel in de eerste
oogenblikken ; men durft de voeten nauwelijks