De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 september pagina 9

20 september 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1004 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 De verjongende werking van de kunst. in 188G (als Medea.) MEVKOUW BOUWMEESTER-KUONDGEEST in ]S!')(i (als Eaiif'an.) llimillllMIIMIMIIIlMMIIHI neerzetten, want 't is als of de grond golft en beef l. Men wordt licht in 'thooid en duizelig. De beweging van 't schip zit me nog in <Je beenen, 'n bespot telijke gewaarwording, roept de een. 'k Ben befosl, dronken ! zegt een an der. 'k Heb driemaal ?de reis naar Indiëge maakt, maar telkens ?weer krijg ik ;m om, als ik aan wal kom. ??Je wordt er binoem, verward, van, ja? zegt een Indische dame, die in sarong en kabaja naast mij op den steiger voorttrippelt op geborduurde muiltjes en eensklaps zich naar rechts wendend, roept zij een van haar dochters toe: O, kijk ju,! d;i;lr warong in die verte, kom kind wij vruch ten ghalenja? Meneer Mörik nog niet Indi sche vruchten ghèhêten in Ghollandnietpisang, niet ramboetan, niet jamboe, niet mangga's. Nannas djéroek wél, maar gheel zuur, kom ! wij ghalen Moeder en dochter nemen den trippellooppas aan in de richting van de kleine eetwarenuitstalling, waarvan alleen zij de haar be kende lichtjes hebben opgemerkt. De verschillende koelies, die geen werk hebben gekregen en onverschillig voor zich uit starend hun strootje rooken, of sirihpruimend, hier en daar op kisten en balen liggen of gehurkt op den grond zitten, wenden nauwelijks het hoofd om naar de blanda's" die in troepjes langs de han gars en loodsen wandelen, lachend en pratend, allen even blij dat ze aan wal zijn. In de schaduw van een vooruitspringend dak tegen een donkere deur geleund, staat een lange 'Bengalees, schilderachtig in zijn wit opperkleed gedrapeerd. Zijn donkerbruin, gebaard gezicht, de bijna zwarte bloote beenen, zijn ongeveer n van kleur met de duisternis om en achter hem. Plotseling beweegt hij zich. Zijn groote, witte tulband, schijnt in 't geheimzinnig half duister een kolossaal doodshoofd en het witte .kleed, dat hij met de eene hand opheft, is De Emmahaven te Padang. als een lange lijkwade daaronder. O, God! wat is dat 'n spook? gilt een jonge dame, die erg vertrouwelijk aan den arm van een luitenant vóór ons in den maneschijn op en neer wandelt. NietsI_ niemendal, beef maar niet! ant woordt de jonge man, zijn hoofd tot het hare neigend en met een klein geruststellend drukje op den arm van het meisje, dat zich onwille keurig vaster tegen hem aandringt. Waar of' zoo'n slungel van 'n Bengalees al niet goed voor kan zijn, lacht naast mij, even aan mijn arm stootend, een van de pas sagiers, die me al vroeger in vertrouwen heeft verteld dat die twee allebei de hondenziekte hebben". Een nieuwe, zeker door hem uitge vonden term, voor verliefd te zijn. Van boord klinkt voortdurend een helsch lawaai: het lossen is in vollen gang. Met ontzettend geweld ratelt de donkey en 't spil, die de zware kettingen en talies bewegen, waarmee de stukken ijzerwerk, de kisten, balen en pakken uit het ruim omhoog worden geheschen. Donderend vallen voortdurend de ijzeren staven neer op den steiger. K u en dan antwoordt de echo uit de bergen. De koelies tieren, razen en schreeuwen onophoudelijk, terwijl ze hun werk doen. Uit de verte gezien, fel beschenen door 't blauwig electrische licht en rosachtig getint door de op de plankieren brandende lanta rens, met de bewegende zee en den donkeren horizont, waaraan af en toe het weêrlicht flikkert als achtergrond, maakt het geheel een infernalen indruk. 't Is precies een teekening van Doré, die maakte veel van die bizarre dingen; ik vind het erg mooi om te zien, maar allemachtig vervelend om bij te wonen. Er is geen kwestie dat we vannacht kunnen slapen aan boord,?? en de heer die mij dat plezierig vooruitzicht opent, neemt een versche sigaar uit zijn koker in 1900 (als Bébé.) en zegt, zich resign ee rend : ik ga in vredes naam maar rooken en toddv drinken, zoolang die herrie aanhoudt. Ghier, meneer Mórik! jij proeven, ja? Pisang gorcng, lekker ja? En Mevrouw biedt mij in een stuk pisang-blad, een gebraden vrucht, aan. Haar doch ter offreert mij jamboe en mangga, vriendelijk noodend. Proef ze maar eens, heusch ze zijn lekker. Kind, jij sghillen voor meneer, ja? In Cïholland, meneer niet weet hoe. Mangga gheel sappig. Iii die inidd' sghïlien beide punt vastghouden, an ders veel sap te veel weerloopen, ja ? Een paar andere da mes en lieeren, die een eind verder nog een Warong hebben ontdekt, komen juichend en vol plezier met allerlei indische lek kernijen aan dra gen.?K we kwé(gebak) waarvoor zij in gewone omstandigheden mis schien den neus erg vies zouden hebben opge haald,vruchten van derde of vierde kwaliteit, half' rijp oi' aangestoken, werden nu als fijne, vreemde lekkernijen uit den saamgeknoopten zakdoek aan de mede passagiers allervrijgevigst aangeboden. En tot laat in den nacht zitten op 't half ver lichte achterdek van den stoomer, groepjes vroolijke menschen, die aan wal zijn geweest en nu plotseling tot de ontdekking komen dat 't daar toch altijd oneindig beter is dan aan boord. Langzamerhand komt de ont fermende slaap zijn bedwelmende hand over de fructivoren uitstrekken uün voor n verdwijnen ze langs de kajuitstrap en als de schaduw van den laatsten verdwenen is, beschijnt de enkele electrische gloeilamp, die nog brandt, een hoopje jamboe en manggaschillen, afgebeten vruchten, half' gebruikte kwé-k\vé, vertrapte pisangbladen, en een paar snurkende passagiers, die op lange stoelen. door al de harde geluiden heen slapen, dank zij hun toddy's!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl