De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 27 september pagina 4

27 september 1896 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1005 dag in zijn niet groot schilderij! Onherbergzaam is de eindelooze waterplas, waar eenige visschersbooten, die alle zeilen opgedoekt hebben, bij avond wiegelen op het verraderlijke element. Toch ver toont zich op de gedeeltelijke inktzwarte zee op den voorgrond van het doek een zwakke lichtschijn, die door de zware wolkengroep met moeite heenbrak. Niet minder gevoeld dan Israels binnen huis is dit zeestuk. Wat voor mij Mesdag altijd tot een zoo buitengemeen kunstenaar stempelt, is het feit, dat hij de gave van opvatting en uitvoe ring in ruime mate bezit voor de veelvuldige ak koorden, waarin de zee tot ons spreekt. Men bezie zijn groot schilderij, dat in dit jaar ontstond, en alhier te Berlijn op de kunsttentoonstelling prijkt: Zomeravond te Sclieveningen, van inhoud zoo ge heel tegengesteld, met het doek te München. Hier in het Berlijnsche stuk, alles liefelijkheid, bekoor lijkheid en welluidendheid, en wat hoofdzaak is, in gezonde en ware opvatting. Wie zal in Europa zijn opvolger worden, vraagt men zich bij het genieten van dit meesterstuk, waarin de kunstenaar in schoone techniek, groot gezien, de noordzee weergeeft op eene van die stille, zoele zomeravonden, als lucht en water het heele firmament in harmonie zich vertoonen met het vroolijke ruischen van den langzaam stijgenden vloed? Maar nu genoeg van de Hollanders. Als een poedel te water gaat, schudt hij met macht zich af op den drooge. Zoo doen ook wij. Het hollandsche kleed glijdt ons van 't lijf en wij hullen ons in duitschen dos. Want ter juiste lieoordeelinr/ der kunst van hier moet d,e eerlijke mensch niet het standpunt blijven innemen, van waaruit hij de nederlandsche creaties bezag. Droog is het echter op het gebied der beeldende kunst in Duitschland niet meer, en vooral niet op de tentoonstelling der secession, die in 't geheel 620 werken vertoout en waar meestal het beste verschijnt. Daar katalogussen vervelende boeken zijn om te doorbladeren, zij van de schoone verzameling het voornaamste slechts in het oog gehouden. Voornamelijk pakt Fritz von Ulide ons dit jaar; de meester treedt wederom met jeugdige kracht op, en geeft niet minder dan vier nieuwe doeken. Twee daarvan zijn belangrijke schatten. Het grootste schilderij Ude beweegt zich in allen op bijbelsch gebied geeft het liefelijk tafereel van eene der toespraken van Jezus aan het volk weer. Veel sentiment eu sympathieke opvatting stralen u uit dit werk tegemoet. Aan den oever van een blauw meer, zien wij den Heiland in een vaartuig gezeten, met opgehevene hand een vijf tiental mannen, vrouwen en kinderen vertellende. De meesten kijken Curistus vragend aan, eenigcn, in gedachten verzonken, slaan de oogen neer. De groepeering is goed gelukt, alles is geheel afgewerkt en zorgzaam gemodeleerd. Niet minder is het koloriet; eene goede keus van kleuren en eene degelijke techniek verhoogen de harmonische werking van het geheel. De heilige stemming spreidt zich ook over het landschap uit en vindt tevens hare uitdrukking in de tinten van het vreedzame meer, dat in de verte in violette nuauceeringen glinstert. Een blauwe hemel, die met eenige lichte wolken getooid is, overwelft dit be koorlijk land. Vooral geeft de sympathieke ver schijning van den Christus, wiens lange blonde haren op zijn rood gewaad rusten, aan Uhde's schilderij groote waarde. (Slot volgt). J. H. ScuoKEii. lUUIIMIIIIIIimMIIIMIIIIIIIIMMIIIIHUIIIIIIimi en eenigszins bedrukte stem zei: »Wat is 'n mensch toch soms dom!" En vrouw Morvaud antwoordde, om niet alles op de vrouwen te laten zitten : »Onze mannen zijn dommer dan wij. Die hebben den muur gebouwd. Wij niet!7' »En als we nu even een praatje willen houden, moeten we dien heelen omweg daar beneden omheen maken," zei vrouw Gagnard en ofschoon »daar beneden" een deur nog geen drie passen van haar af was, wees zij met uitgestrekten a m naar den verren horizon. »Alsof 't eeuwig en altijd zoo bleef!" be gon vrouw Morvaud weer. »Men twist, om dat men elkaar graag mag lijden, voor de afwisseling, tot tijdverdrijf. Waarom zijn we eigenlijk boos op elkaar geworden ? Weet jij het ? Ik weet het waarachtig niet. Neen, vriendin, dat gaat boven mijn begrip: ver leden Zondag was hier geen muur, en nu is er een, een hooge muur tusschen ons beiden.''' »Een mooie muur, waarachtig!" antwoordde vrouw Gagnard. »Zoo'n muurtje schop ik met mijn voet ondersteboven!" »Schat!" zei vrouw Morvaud op eens en breidde de armen uit, »geef me een zoen, en laten we dan onze bloempotten weer omlaag halen, 'k Heb een idee !" Nog een! Dat was het derde, het idee dat de kroon spande. VI. Philip en Theodule keerden uit de herberg terug. Zij hadden genoeg gedronken om hun afspraak te vergeten en arm in arm te gaan, op het gevaar af, hun vrouwen boos te maken. »Ik bedenk daar,'' zei Philip, «misschien laten ze ons nu met rust!" »Dat zit nog!" antwoordde Theodule. »Hoe ?" vroeg Philip ongerust. B\j de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van W. Witsen, landschap. tTtNSCHAP uit het Staatsarchief van (Maten, In het Nyldal, ongeveer 80 kilometers ten zui den van de stad Minieh, bevindt zich eene vlakte met uitgestrekte puinhoopen, die klaar blijkelijk van eene oud-Egyptische stad afkom stig zyn en die, in verband met de talrijke, in de naburige rotsen uitgehouwen grotten, reeds lang de belangstellende aandacht der Egyptologen hebben getrokken. Tegen het einde van het jaar 1887 zijn daar door fellah's uit den omtrek, die naar mergel zochten, een aantal steenen ta felen of platen ontdekt, die met Babylonisch spijkerschift waren volgekrast. Gelukkig is die vondst voor de wetenschap behouden gebleven : een deel daarvan kwam terecht te Berlijn, een ander deel te Londen, een zestigtal tafelen wor den in het museum te Boelak bewaard en de overigen kwamen in het bezit van particulieren. Alles is thans onderzocht en ontcyferd, en de inhoud zal weldra, met eene Duitsche en Engelsche vertaling, door Dr. Winckler te Berlijn worden gepubliceerd. Over de resultaten van dit onder zoek vindt men in het Weener weekblad Die /.eit een vrij uitvoerig bericht van de hand van Carl Niebuhr. Wij ontleenen aan dit bericht het volgende : De tafelen maken een deel uit van het archief van Choetaten, de Egyptische residentie van koning Amenophis IV. die naar deze plaats een deel van het staatsarchief uit Thebe overbrachtZooals uit de tafelen blijkt, was in dien tijd (1400 voor Christus) het Semitische Babylonisch de taal der diplomatie, even als tegenwoordig het Fransch. Verschillende brieven uit de ver zameling, die van buitenlandsche vorsten of van Syrische beambten in Egypdschen dienst af komstig zijn, waren nog aan koning Amenophis III gericht. De beide Egyptische koningen worden gewoonlijk met hun voornaam aangesproken: Amenophis III heet Nimmoeria (Neb-mat-Ra) in de brieven, die door bevriende monarchen tot hem zijn gericht. Van deze laatsten zijn ver tegenwoordigd koning ICalimma Sin en zijn opvolger Boernaboerias van Babylonië, Assoeroeballit van Assyrië, Toeschratta van Mitania, benevens de koningen van Alasja, van Arszapi en van Hatti (het rijk der in den Bijbel genoemda Hethiten). Voorts wordt melding gemaakt van eenige schatplichtige vorsten, en eene enkele maal schrijft »de dochter des konings" aan haren »heer". Meer dan vier vijfden der correspondentie worden ingenomen door de rapporten van stadhouders uit Syriëen Palestina. Rib-Addi, de stadsprefect van Gebal (Byblos), is in de verzameling door een aantal brieven ver tegenwoordigd, maar nog talrijker zijn de «memo ries", door zijn tegenstanders Abd-Aschera en Aziroe tot den souverein in Thebe en Choetaten gericht. Ook van de stadsprefecten in Tyrus, Sidon, Beiroet, Akkalon en Gaza zijn brieven aanwezig ; verder zijn de gemeenten van Toenip en Irkata elk met een rekest vertegenwoordigd ; »0, dat zit nog!" herhaalde Theodule en schudde zijn twijfelend hoofd. »Z.oudeu we nu maar niet liever van elkaar gaan ?" »We hebben den tijd !" zei Philip. «Er is geen maan en geen ster aan de lucht, /e kunnen ons niet zien." De duisternis en elkaar's gezelschap ge voegd bij de wetenschap dat, hun vrouwen ergens anders waren, maakten hen kordaat. »Diiar kun je in elk geval opaan," dreigde Philip, »als mijn wijf 't mij lastig maakt, zal ik haar behoorlijk de les lezen !" »Stil!" iluisterde Theodule en oogenblikkelijk bukten zij zich en slopen als een paar jachthonden die het spoor volgen, voorzichtig en langzaam nader. »Wat voeren ze eigenlijk uit ? vroeg Philip. «Dat zit nog!" antwoordde Theodule en beiden bleven staan om het werk hunner vrouwen gade te slaan. Droomden zij ? \Vas het een tooverspcl van het nachtelijk duister of de werking van den wijn, dien zij hadden gedronken ? Roerloos stonden zij gebukt en prevelden onsamenhangende woorden : »Dat is een vrouw !" ; Daar is 't eind va» weg!" »Wat een ding!'' Maar inplaats van overeind te springen en als een paar flinke echt.genooten dreigend uit de duisternis op twee vrouwen die klap pen verdienen toe te schieten, lieten zij zich, overweldigd van verbazing op den grond vallen. Vlak voor hen stonden vrouw Morvaud en vrouw Gagnard, de eene met een trolfel, de andere met een breekijzer, hijgend van inspanning als een steen te vast zat of als een stuk kalk hen in 't gezicht vloog, sorns neus aan neus, en hart aan hart bij het schijnsel van een kleine lantaren den muur aftebreken. eindelijk wordt ook melding gemaakt van Jerusalera, dat naar de Babylonische schrüfwyze, welke ziek eeuwen lang heeft staande gehouden, Oersalimma wordt genoemd. Over Jerusalem wordt in de stukken het vol gende medegedeeld. Jerusalem staat onder een koninklijk com missaris (Oewéoe), die Abdicheba heet. Een naburig prefect, Schoewierdata, beklaagt zich over hem en beweert, dat hij met zekeren Labawi gemeene zaak maakt. Abdicheba beklaagt zich zynerzijds over eene algemeene vijandige stem ming in zijne omgeving, en heeft het in 't bijzon der gemunt op twee hoofden, Milki-El en diens schoonvader Tagi, die in het gebied der Philistijnen, in den omtrek van Gad, heer en meester zijn. Zij werven daar manschappen aan onder de Ilabiri's, teneinde Abdicheba van alle zijden in te sluiten, en hem te noodzaken het veld te ruimen. Klaarblijkelijk denkt Abdicheba, dat voor hem geen andere uitkomst overblijft. Hij schryft: «Schandelijke dingen heeft men tegen mij gedaan! Kon iemand dit zien, dan zouden tranen stroomen uit des konings oogen, zoo zwaar bedreigen mij mijne vijanden. Moeten de Ilabiri's zich meester maken van de stad des konings ? Zoo de boogschutters nog niet dit j aar verschijnen, moge de koning mij door zijne zendboden met al mijne broeders laten afhalen, opdat wij sterven bij den Koning, onzen Heer." De »Habiri's" zijn stellig de Hebraeërs, die zich dus destijds reeds in het »beloofde land" moeten hebben bevonden, maar zich daar blijk baar nog niet blijvend gevestigd hadden. Zij zwierven toen nog rond in den omtrek van den Libanon, waar Xamjauza een aantal van hen officieel in zijn dienst had genomen; daarentegen hadden zij reeds vaste woonplaatsen in Sichem en in het gebergte Ephraïm. Uit die streken althans vindt men in de gansche verzameling geen enkelen brief aan den koning gericht. De feitelijk oudste gedeelten der oudtestamen tische veroveringsgeschiedenis (in het boek Josua) zijn met deze gegevens vrijwel in overeenstemming te brengen; mér nog enkele zeer interessante fragmenten in het eerste hoofdstuk van het Boek der Richteren. Een astronomisch juliilaeiiiii, Op den ->3sten September konden de sterrekundigen het vijftigjarig jubilaeum vieren van de ontdekking der planeet Xeptunus, die zich aan de uiterste grenzen van ons planetenstelsel be weegt. Die ontdekking mag met liet volste recht een triomf der wetenschap worden genoemd. /estig jaren vroeger had William Ilerschell de planeet Uranus ontdekt, en zestig jaren lang heeft die planeet der astronomen heel wat hoofdbrekens gekost. Uranus gedroeg zich op zeer onbehoorlijke wijze. Men had de elementen zijner loopbaan bepaald, en meende dus met zekerheid te kunnen voorspellen, waar hij op een gegeven oogenblik aan den hemel te vinden zou zijn. Maar teeds in 17'.C>, negen jaar na de ontdek king, begon de planeet zich sneller te bewegen, dan haar volgens de berekening veroorloofd was. De onbehoorlijke afwijking hield aan tot 1822 maar toen werd de loop der planeet voortdurend langzamer, en in 1S)!0 was Uranus weer precies op de plek, waar hij volgens de berekeningen der astronomen moest. De vreugde was echter van korten duur, want Uranus bleef zich steeds langzamer bewegen, en kwam zon haast even veel achter, als hij vroeger voor was geweest. Bewijzen dergelijke storingen, dat do astrono mische wetenschap in hooge mate feilbaar is ? liet tegendeel is waar, want uit dezelfde hoogsteenvoudige wetten, die de bewegingen van alle hemellichamen behcerschen, heei't men ook deze storingen kunnen atleiden. Eenvoudig en ge makkelijk was die afleiding echter niet. Het is duidelijk, dat men hij do beweging der planeten om de zon ook met de onderlinge aan trekking dier lichamen moet rekening houden. Dat deed men trouwens reeds in 17N>. Maar de invloeden der bekende planeten konden de excentriciteiten van Uranus niet voldoende ver klaren. De Fransche astronoom Houvard sprak daarom het vermoeden uit, dat een r.og onbe kende planeet, verder dan Uranus van de zon verwijderd, de oorzaak der nog onverklaarde af wijkingen moest wezon. Stel dat zulk een planeet werkelijk bestond, dan zou zij, zich naar Uranus toe bewegend, diens beweging moeten versnellen; zooclra echter I ranus de lijn had gepasseerd, die de planeet met de zon verbindt on zich dus van die planeet verwijderde, zou de aantrekkings kracht van de onbekende den loop van Uranus moeten vertragen. De redeneering was uiterst waarschijnlijk, maar do onbekende bleef zich schuil houden. >\u zetten zich twee geleerden, Urbain Leverrier to Parijs eu John Coucli Adams te Cambridge, aan het rekenen. De onbekende, door twee mathe matische genieën benaderd, moest zijn incognito opgeven. liet is niet mogelijk, hier zelfs een oppervlakkig denkbeeld te geven van de hoogst ingewikkelde, moeielijke en tijdroovende berekeningen, welke do twee astronomen, geheel onafhankelijk van elkander, verrichtten. Wij willen er slechts op wijzen, dat zij van een groot aantal geheel wille keurige onderstellingen moesten uitgaan, welker juistheid eerst in den loop der berekening kon blyken. Intusschen, beiden bereikten hun doel, en wel byna gelijktijdig, en hunne uitkomsten waren zoo goed als gelijkluidend. Leverrier maakte zijn berekeningen het eerst openbaar, en gaf zelfs de schijnbare middellijn der langgezochte planeet op. Den 23sten Sep tember kwam zijn brief te Berlijn, en reeds den volgenden dag had Dr. Galle een tot dusver onbekende ster gevonden op de door Leverrier aangewezen plaats. De waarnemingen van de volgende dagen toonden duidelijk aan, dat men met een planeet te doen had, en bevestigden in alle opzichten Leverrier's voorspellingen. Leverrier heeft van zijn schitterenden arbeid dadelijk een schitterend succes gehad ; aan John Couch Adams is eerst later volkomen gerechtig heid wedervaren. Beider namen zullen op 23 September, overal waar de astronomische weten schap in eere wordt gehouden, met eerbied en bewondering zijn herdacht. Een redevoering van Sir Joseph Lister. Sir Joseph Lister, aan wien de lijdende menschheid de onschatbare uitvinding der aseptische wondbehandeling te danken heeft, heeft dezer dagen de te Liverpool gehouden jaarvergadering van de liritish Associdtion geopend met eene rede over het verband tusschen wetenschap en heelkunde. Hij besprak de groote, vorderingen der wetenschap, die in de laatste eeuw aan de geneeskunde zijn ten goede gekomen, van de ont dekking van Jenner tot die van Röntgen. Terecht stond hij ook stil bij zijn eigen wetenschappelijken arbeid,maar hij deed dit op de bescheiden wijze die, in strijd met het veel misbruikte woord van Goethe: »nur die Lumpen sind bescheiden" alle waarlijk groote mannen kenmerkt. Hij wees er op, dat de hoofdverdienste van zijne zoo zegenrijke me thode was toe te schrijven aan Pasteur, die het eerst aantoonde, dat de rottingsprocessen bij wonden niet, zooals Liebig had beweerd, het ge volg waren van de toetreding der zuurstof van de lucht, maar dat zij eene door mikroben ver oorzaakte gisting waren. Lister schilderde op tref fende wijze zijne innige vreugde, toen hem uit waarnemingen was gebleken, dat de toepassing van carbolzuur ook bij de ergste en gevaarlijkste verwondingen eene ongestoorde genezing ver zekerde, vele operaties, die vroeger bijna geregeld een noodlottigen ailoop hadden, bijna ongevaarlijk maakte, en de sterfte in hospitalen en ambulances zeer had doen afnemen. In verband met Pasteur's verstrekkende ont dekking sprak Lister ook over de inenting tegen de pokken, voor welke methode de Fransche geleerde den wetenschappelijken grondslag had geleverd. Hij sprak daarbij zijn leedvvezeu uit over het feit, dat zoovelen van zijne landgenooten tegenovea de koepokinenting eene zeer sceptische houding- aannamen, en wees op de schitterende resultaten, die men daarmede verkregen had in Duitschland, waar, sedert de verplichte revaccinatio van ieder in het leger opgenomen soldaat, in de militaire hopitalen geen gevallen van pokken meer voorkwamen. Met groot vertrouwen sprak Lister over Pasteur's methode van inenting tegen hondsdolheid. Ook over Robert Koch liet bij zich zeer waardeerend uit; hij merkte terecht op, dat, al waren de ver wachtingen omtrent de geneeskracht van het antituberculin niet verwezenlijkt, Koch's weten schappelijke arbeid toch eene zeer hooge waarde had. Terwijl Lister te Liverpool zijne rede hield, werd te Frankfort a/M., ter gelegenheid van de GSste jaarlijksche bijeenkomst van Duitsche na tuuronderzoekers en artsen, eene Jennertentoonstelling gehouden. Zeer trok daar de aandacht een inentingsmesje, vervaardigd uit eene legee ring van platina en iriilium ; dit instrumentje kan binnen ."> seconden boven eene spiritus-vlarn tot roodglosihitte worden verhit, zonder iets van zijn scherpte te verliezen, en kan dus uiterst gemak kelijk aseptisch worden gemaakt. Reclames. .,KEI/EKSHOF", Men wen dij k 196. Zrjdënstoffen. Grootste sorteering zwarte en gekleurde, etfen, gewerkte en gedamasseerde Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des sins en kleuren steeds voorhanden. SCHADE & O L DE N KOT T. Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime kenze ia Huurpiano's.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl