De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 4 oktober pagina 4

4 oktober 1896 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1006 deren achteruit. Zij geeft meer illustratie; deze vindt men vooral op de Berlijnsche tentoonstelling. Hier in de Secession hebbeu zulke zwakke zaken geen toegang, en zoo geniet men. een paar werken van Trans Courfens e. a., welke echter niet de hoogte van de Nederlandsche creatie bereiken. Uit Frankrijk zijn een paar portretten van AJexander en van den bekenden Carrière ingezon den. Het laatste is met veel talent uitgevoerd, maar zeer nevelachtig in zijne verschijning. Hierop zijn de woorden van Adolf Meuzel van toepassing, die bij de bezichtiging van een groot doek van Carrière op de Berlijnsche tentoonstelling in 1S95, uitte : die man moet veel gerookt hebben toen hij aan 't werk was." Van eroote bekoorlijkheid is een klein schilderij van Jeau Vrancois Raffaé'lli, die een meisje laat zien, dat, op den rund van haar bed gezeten, op het punt is zich er van ivf te laten glijden. Bloemen liggen naast haar. Ongekun steld naïef is de opvatting, en als schilderwerk een klein meesterstuk, daar het Baiïaëlli gelukt is het vele wit, het behangsel der kamer alleen is licht geelbruin , toch eene juiste en fijne ver houding der tinten onderling uitte drukken. Maar altijd zoude men dit doek niet kunnen genieten, daar het meer de bevallige cadence van een heerlijken wals evenaart, dan de diepere akkoorden die Israels, Mesdag, Jacob Maris en Uhde doen hooren. De verzameling in het Glaspakst (het oude gebouw) is iets grooter, deze bevat 1200 werken. Dit jaar zijn van de Hollanders alleen Apol en Dake met etsen vertegenwoordigd. Even zooals in de Secession den kunstvriend onze school het sterktst aantrekt, doet dit h'u r l'ranz von Lenbaeh, die met een collectie van 22 portretten uitsteekt. Men scheidt moeielijk dit jaar van hem,daar Lenbaeh twee maal Bismarck geeft. Het eene portret is van groote beteekenis, waarin de meester den ouden man van Friedrich>ruhe zittend in eenen leunstoel geeft. Welk een karaktcrkop en welk een kunstenaar! Wij zien Bismirck in ceue zijner rijkste gemoedsstemmingen, echter niet als diplomaat of alleenhrerscher, maar als mensch. Duistere gedachten houden liem bezig, het schijnt, dat hij de vele beelden van zijn verleden, die zijn hart aan grepen, voor zijnen geest voorbij laat varen. Wel heeft hij na lang peinzen rust en kalmte gevonden, maar niet dan na langen strijd. Daarvan spreken de op elkaar geklemde lippen en de vochtige oogen, waarin tranen terug geperst zijn. Het hoofd is niet bedekt, de klecding zwart, de ge bogen linkerarm laat de hand rusten op de borst, dicht onder de witte das. Het groote lichaam in den stoel leunend, ziet Bismarck met zijn zwaarwegenden blik met ijzeren wil voor zich uit. Ook het schilderwerk is overschoen; het verloopen van den donkeren achtergrond naar rechts in goudbruinen toon, waarin ook het tafeltje gehuld is, bewijst hoe Lenbaeh schilderen kan, als hij ernstig wil werken. De kop van Bismarck is, zooals altijd, tot in alle details lijn bespied. Het tweede portret van den vorst, dat de keizer voor het Reichskanzler-Palast te Berlijn heeft doet schilderen, toont ons Bismarck te voeten uit in kurassiersuniform. Ook nieuw is het portret van vorst Hohenlohe, den opvolger van Caprivi. In 't algemeen is de collectie in het Ulaspalast minder gedistingeerd dan in de Secession, hoewel Italiaansche, Schotsche, Engelsche en Spaausche ncbilders en beeldhouwers vele werken inzenden. In het volgend jaar wordt te München de groote vierjaarlijksche tentoonstelling gehouden. De Seces sion, is 1893 opgericht, zal dan wederom ook in het oude gebouw hare expositie houden, doch onder eigene jury. De verlichting van het Glaspalast laat echter veel te wenschen ovtr. Hopen wij, dat in het belang der kunst, men de hand nog dit jaar aan 't werk sla. Ook Holland heeft hierbij groot belang, daar toch jaarlijks vele schoone wer ken van daar naar München worden ingezonden. J. H. SCHOHEB. De koetsier sprong van den bok en zei aan het portier komend: »Ik geloof dat wij verdwaald zijn, mevrouw." »Welnu," vroeg de gravin, »is dat dan een reden om niet door te rijden ? Wij heb ben toch een weg vóór ons, die zal wel ergens heenvoeren." »Jawel, mevrouw de gravin, maar ik vrees... ik vertrouw dien weg niet erg." »Waar zijn we dan ?" *>In het bosch van Szalonta, mevrouw." »\Velnu, dat is toch geen oerwoud! Of wij het in de lengte of in de breedte doortrekken, in elk geval zijn we er in een paar uren uit.'' »Tot uw orders, gravin, maar de koetsier is bang, dat wij zullen worden aangevallen ... U weet toch dat hier roovers zijn ?" »De koetsier is mal, kom vooruit!" Ik oordeelde het geraden mij er mee te bemoeien. »U neemt de zaak te luchtig op, gravin," zei ik. »Ziehier, waaraan we ons kunnen bloot stellen, door in die duisternis te reizen. Wij kunnen genoodzaakt zijn, den nacht midden in het bosch door te brengen;, wij kunnen worden uitgeplunderd; wij kunnen zelfs ver moord worden. Als ik mijn revolver ten minste maar bij mij had." »Om u dien ook te laten afnemen," riep lachend de kleine heks, die het portier opende en op den weg sprong. »O! welk een prachtige nacht! Welk een heerlijke geur vervult de lucht; kijk! hoe die glimwormen in het gras vonkelen." »Ik begrijp niet wat er voor moois is te onderscheiden in een duisternis, die iemand belet drie passen voor zich uit te zien." »U hebt slechte oogen, baron. Ziet u dan Japnaiseries. Zoo gaat het met bijna alle goede dingen, waarvan de superioriteit door raffinés en door hen ; die de gave des onderscheids in ruime mate is j toebedeeld, het groote publiek is bekend ge maakt, zij worden na een tijd mode. En meer is het dan om de uiterlijke vertooning, om den schijn, de namaak helaas al te dikwijls van dit ' goede te doen, dan om de werkelijke waarde, het j ware schoon van het aangeduidde te genieten. En het exotische, het vreemde, het rare en excentrieke blyft dan alleen, ook nog maar in schijn maar tot het juiste begrijpen van dit is h<t groote publiek niet in staat. Door de eerste ontdekkers werd de zeldzame schoonheid gewaardeerd in vorm, kleur, en vindingrijkheid van artisten, die in hun traditioneele werkwijze en door de godsdienst gesuggereerde verbeeldingskracht, dingen hebben gewrocht van uitwendig weinig buitengewonen schijn soms, maar van ongehoord gekund-grandiose uitvoe ring. Want de meest eenvoudige dingen van zulke uitlandige voortbrengselen zijn niet minder in weldoordacht samenstel dan de meest ingewikkebkn, de meest rijke en met goud bezetten. Van de kleinste nel,:nkétot de prachtige bronzen of verguld-houten afgodsbeelden, is overal met evenveel nauwgpzette zorg de wondere be gaafdheid en het ongeloofelijk plastisch vermogen van den artist werkzaam geweest. Zoo is het niet allén met Japansche en Chineesche kunstvoorwerpen die 't eerst voor twintig j fi d< rtig jaar de vorfijnd-geblaseerde aristocratie ! en de artistenwereld in Parijs een aangenatnen j prikkel voor hun reeds te gevoelige zenuwen kwam brengen, maar ook met Perzische, Indische en Turksche kunstnijverheid» werken. In den beginne en misschien nu nog, of bijna zeker, waren of zijn het allén de enkelen, de uiterst fijngevoeligen die voor zulke zeldzaam tot den top gevoerde uitingen van hetmenschelijk-plastisch vermogen ontvankelijk waren en blijven zullen,want dit is de grootste kant, bijna de eenige welke die zoo teergevoelde, angstig nauwgezette, irri teerend juiste mir.iatuur ivooren, bronsjes, en cloisonnés tot zoo ongekende juweeltjes maakt. En evenzeer als er een soort gescherpte, hyper geciviliseerde gemoedstoestand voor noodig is de grillig-woeste, of soms venijnig-scherp-kleine orchideeën boven de rond-bladige, zoet-geurige roos te stellen, zoo mag het een overbeschnafd genoegen heeten van zich met exotische voor werpen van ongekend rafinement in uitvoering omgeven te wenschen, bij het weeten en denken aan de jarenlange oefening, eeuwen oude traditie, die een geel-bruinen Japanner met strak gezicht, tot het maken van zoo'n miniatuur beeldhouwwerkjuweeltje als zoo'n netzuJcézijn kan, in staat kon stellen. Men behoort wel van zuivere gevoelzenuwen, gescherpt en gestemd door veel te zien en veel lief te hebben, voorzien te zijn om met voorliefde een eenvoudig, klein, eenkleurig kruikje van zeldzame pracht in stof en nuance, met enkele metaal reflexen in het glazuur, met fijne lijnen in de teekening van de hals en een mooi model van buik en voet, naast zich op zijn schrijfllllllinillllltlinilllllllllMllllllllllllllllHMHMIIIllllllllllllllMMMIIIIIIIIIIIIIIIII werkelijk niets, daar, tuschen die boomen door?" Het bloed stolde in mijn aderen. Wij waren vlak bij een rooversnest. De koetsier weeklaagde alsof een bandiet hem reeds bij de keel had. »Ach, mevrouw, wie eens den voet in die herberg zet, komt er nooit weer uit." »Dat is ook niet noodig. Maar wij kunnen 't daarom nu wel eens probeeren." Ik was wanhopig. »Om Godswil, gravin, wat gaat u beginnen ? Het is een rooversnest wij zullen allemaal gedood worden; een moordhol is het... de herbergier heult met alle bandieten en alle brandstichters van het land ... Meu zegt, dat verscheidene reizigers . ..'' De gravin schaterde van het lachen. »Dat zijn bakersprookjes, en aangezien er geen andere herberg is, zullen wij ons met deze vergenoegen. Wij zullen vooruit gaan, de koetsier moet ons volgen." Alle tegenwerpingen waren nutteloos; wij moesten haar in dat vervloekte huis volgen, want zij had gedreigd er alleen heen te zullen gaan, als wij aarzelden haar te vergezellen. Wij naderden het huis en hoorden achter de gesloten vensters de lustige tonen van violen klinken. Mijn Hemel! wat moesten er dien nacht een massa bandieten aanwezig zijn! »Kijk!'' zei de gravin, om mij te plagen, »wij treffen juist een bal; niemand kan toch zijn lot ontgaan." En vastberaden liep zij naar de deur, die zij open deed. Ik wilde dapper schijnen, maar mejuffrouw Césarine ontnam mij een goed deel van mijn moed. Zij kneep mij in den arm en 't scheelde tafel te verlangen en te stellen boven de nage maakt moderne dingen, boven het karakterloos machinaal moderne Kozenburgwerk. Want dat is het eigen mooi van dit vreemde werk dat het den werkman, den artist vertoond dat het diens vingerdruk heeft, het cachet van diens persoon lijke opvatting den stempel van diens kennis en uitvoering. Het is een genot voor hem die zijn adellijk vermogen van de gave des onderscheids tusschen goed en kwaad zoo zeer heeft gescherpt tot hij de universeele taal verstaat die alle waarachtige kunst gesproken heeft,de mooie bronzen van nabij te zien, te betasten, er de mooie plekjes aan te ontdekken, de mooie lijnen, de zuiv= re contouren, de geacheveerde bewerking; en er is een groote opwek kingskracht, een suggereerend voluptueuse zenuwprikkeling in de mooiheid te gevoelen van een enkel klein geëmailleerd vaasje, met zijn mooie beteekening in kleuren, het mooie glazuur, bet edelgesteente-achtige, het precieuse van het heelkleine ding soms, het is een genieten in zijn volheid van de stof in al haar pracht, en in deze taal hebben d'e Oosterlingen ongekend mooie dingen gezegd, de fraaiste gedichten gecomponeerd. Maar nu men eenmaal wist dat Japansch mooi is en Chineesch prachtig, kwam dit vreemd soortige goed in de mode en op dit oogenblik worden er in Parijs en Londen bergen cloisonnés gemaakt, blanc-mangékon men het heften, waarvan enkele winkels, tot zelfs de guldensbazars, overvoerd zijn. 't Is opmerkelijk, zoo iets wordt veel verkocht, en de jaarlijksche Japansche veilingen, die wij nu tegen St. Xicolaas weer te wachten staan, gaar,, naar men zegt, lang niet goed. Of zou dit misschien liggen aan het weinige moois wat men daar in de laatste jaren zag ? Voor d of 7 jaar kon een van mijn beste kennissen daar zonder eenig verweer van de andere koopers stapels superbe oud-Chineesch aardewerk en porcelein voor ongeveer geen geld koopen, en nu vecht men om de meest abjecte namaaksels. Ook wel een bewijs dat het volk in't alge meen voor de lijnere uitingen van het menschelijk vermogen ongevoelig blijft on dat in 't bijzonder tle Hollanders niet zoo bijster veel liefde voor werkelijk mooie dingen heben. Laat dan voor wat men noemt het publiek de namaak, voor hen die de onnoodige luxe zoover drijven, dat zij het persoonlijk mooie van die Oostersche dingen begrijpen en liefhebben, die de fijngevoeligheid van hun ondcrscheidings-organen tot zoo hooge aristocratie hebben geratineeril, de werkelijk fraaie en in Nederland eenige collectie die de firma van Veen op het Damrak tentoonstelt en te koop biedt, een steeds toenemende verkwikking zijn. Til. Mol.KEXJloKH. In de maand April van dit jaar werden bij het afbreken van den dorpstoren te oskoop te voorschijn gebracht uit eene kleine, aan de buiten en binnenzijde van den muur onzichtbare ruimte op de derde verdieping, vijf boekjes. Weldra bleek het, dat dit vijftal daar meer dan drie eeuwen had Keiegen, drie toch dragen het jaartal löljt), een is van ir>54 en het vijfde is vermoe delijk omstreeks löGG gedrukt. Een paar van die boekjes hebben geleden door insecten, de andere zijn tamelijk gaaf, het merkwaardigste van het vijftal is gelukkig onaangetast gebleven. Daargelaten de vraag hoe deze boekjes in dien toren op twaalf meter boven den grond daar zijn terecht gekomen, zou deze vondst van weinig beteekenis zijn. ware het niet, dat zij betrekkelijk zeer zeldzaam zijn het eene is vermoedelijk een unicum doch verder eene merkwaardige bijdrage vormen tot de geschiedenis der hervorming ten onzent. weinig of zij was in onmacht gevallen. Ken onbeschrijfelijk lawaai, geschreeuw van luidruchtig vroolijke mannen, laarzengeklapper van forsche dansers, voor niets deinsde de kleine gravin terug. Wij bevonden ons in een lang, somber vertrek met wit gepleisterde muren en in mijn eerste ontsteltenis meende ik wel vijftig springende en joelende mannen te zien. Maar later, toen ik wat bedaard was en tellen ging, zag ik dat er met elkander slechts negen waren, waaronder de eigenaar die zelf niet danste en drie tziganen die speelden. Er waren dus maar vijf roovejs; voor ons intusschen meer dan genoeg. 't Waren vijf pootige kerels; reuzen met baardige gezichten; hun vijf geweren stonden in een hoek. Zocdra zij ons bemerkten braken zij hun dans af en het kwam mij voor alsof zij over onzen moed verbaasd stonden. De gravin nam onmiddellijk het woord en zei met haar onweerstaanbaren glimlach: »U zult ons wel willen excuseeren, dat wij u in uw genoegens komen storen; maar wij zijn verdwaald en konden in het donker den goeden weg niet terug vinden ; wij zijn daarom hierheen gekomen, om u te verzoeken ons gastvrijheid te willen verleenen!" Bij die woorden nam een knappe jonge man van een indrukwekkende gestalte zijn hoed af', draaide de punt van zijn knevel op, maakte een buiging voor de gravin en zei: »Dat derangeert ons volstrekt niet,; integen deel, wij zijn zeer vereerd met uw bezoek. Ik ben de heer des huizes en mijn naam is Fekete Jozsi." Fekete Jozsi! In de dezer dagen verschenen afl. van het Archief voor Nedei'lundsche Kerkgeschiedenis onder redactie van Acquoy en Rogge (nl. de ;>e afl. van het Ge deel) heeft prof. Acquoy die vondst beschreven en toegelicht, een facsimile van het unicum een psalm- en gezangboekje ten gebruike bij de geuzenpreek van 15Güis aan de afl. toegevoegd. De belangstellende zij verder naar het opstel van den Leidschen hoogleeraar verwezen, terwijl wij al dadelijk onze instemming meenen te moeten betuigen met schrijvers wensch, dat de gevonden boekjes een veilige plaats zullen vinden in de Koninklijke Bibliotheek. De heer II. de Jager geeft in diezelfde afle vering eenige aanteekeningen op Molls «Angelus Meruia, de Hervormer en Martelaar des Geloofs (lö.'ÏO?1557)" waartoe het lirielsche archief verschillende bouwstoffen leverde. Aan den heer mr. W. Berens danken wij de mededeeling van eenige feiten uit de crimineele processen tegen de herdoopers te Rotterdam, terwijl de heer dr. J. de IIullu de «statuten van het MeesterGeestehuis te Deventer" publiceert, zooals deze voorkomen in een belangrijk handschrift van het gemeente-archief te Deventer, en waaruit onze kennis omtrent Gerrit Groote op nieuw wordt vermeerderd. miiiimj i iiiiiiininini "' iiiiiiiiiiiiinii mmiii m 40 cents per regel. niiniMiimiiiiiHiiimiHiiiiiHiinMiiiiiliiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiii Hoofcl-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Komaal-WolartibleiL K. F. DEUSCIILE-BENGER, Amsterdam, Kalcerstraat 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Xederland. Magazijn KEI/EKSHOF", Jfieiuvendijk 198. Zijdensto f f en. Grootste sorteering zwarte en gekleurde, etfen, gewerkte en gedamasseerie Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des sins en kleuren steeds voorhanden. SCHADE & O L DE N KOT T. H. RAHR te Utrecht. Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's. Zelfs nu is het mij nog onbegrijpelijk dat ik op dat oogenblik geen beroerte kreeg. Fekete Jozsi stond voor ons, de meest be ruchte bandiet in drie districten. »En mag ik zoo vrij zijn uw naam te weten, mevrouw V vroeg Fekete Jozsi, opnieuw buigend. Eer ik de gravin een teeken had kunnen geven om ons niet te verraden door zich bekend te maken, had zij geantwoord: »Ik ben gravin Répey en kom van mijn slot te Kerekvar." »Kerekvar? Dus ik heb de eer de dochter van graaf Etienne Répey te spreken? O, ik heb hem heel goed gekend. Een uitstekend mensch, de graaf. Hij heeft eens tweemaal op mij geschoten zonder mij te raken. Neem plaats, als 't u blieft, mevrouw de gravin." De gravin ging op een bank zitten en de bandiet zette zich naast haar, zonder mij zelfs een zetel aan te bieden. »En waar voerde de nachtelijke reis heen?" Met een smeekenden blik wenkte ik de gravin ons niet te verraden. »Wij gaan naar Arad, naar het casinobal." Vaarwel, juweelen en diamanten! »Wel, dat treft prachtig!" riep Fekete Jozsi. »Als het alleen om een bal is te doen, behoeft u niet verder te rijden. Wij geven juist een bal en als mevrouw zoo goed wilde zijn onze uitnoodiging niet af te wijzen .. . onze tziganen zijn uitstekende muzikanten en het is een genot hen den czardas te hooren spelen! Speel op, muzikanten!" (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl