De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 4 oktober pagina 9

4 oktober 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1006 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 Gladstone als Peter van Amiens. Jonx Brt.L : ,,Toch eigenlijk geen Engelsman !" meid, ze leek wat op je dochter. Ik had met haar school gegaan en op de leering, ik was gelijk met haar aangenomen, had twee maal een bruiloft gehouden, waarop zij ook was, zij had geen verkeering en ik had geen ver keering, ik hield dan eens kermis met de een dan weer met de aar, nou, ik wil maar zeggen, zij was drie-en-twintig en ik had nog niet op haar gelet, tenminste niet meer dan een spreeuw op een zwaluw'. En wat gebeurt er? Op een goeden dag kom ik haar tegen, dat zij met een heele groote bakkersmand vol met boter en eendeneieren aan haar arm naar de kerkebuurt stapt. Nou, ik zag direct aan haar dat ze meer had dan ze met schik kon dragen, want ze had een hoog roode kleur, en haar lijf', dat anders zoo recht was als een kaars, boog scheef en voorover. Net dat ze bij me is, zet zij die mand neer en zeit tegen me: dag Nelis. Ik zeg: dag Ant, en laat er zoo op volgen: waar ga je heen? Nou, zeit ze, naar den bakker. Dat is een heele vracht Ant, zeg ik weer, wijzend op de mand. Ja Nelis, zeit ze, dat is 't, ik loop ook liever Zondags met mijn kerkboek. Meteen buk ik me, en steek zoo mijn arm onder het hengsel van de mand door, en zeg: ik zal hem een eindje voor je dragen. Nou dat zal je niet meevallen, zeit zij, meer zei ze niet en wij liepen samen naar de kerkebuurt, zooals het een boerenjongen en een boerenmeid past, pratende over koetjes en kalfjes. En hoe dat precies in mekaar zit, weet ik eigen lijk nu nog niet, maar van dat oogenblik hadden wij verkeering. Dat wou ik maar zeg gen, toen ik haar had wou iedereen haar hebben. Als de pan maar eens aan het glij den is ! Daar kwam er een uit de Schermer en een uit de Beemster en uit de Purmer zeit wel een stuk of drie, die me haar wilden ontkapen. Zoo, moet jij nu maar denken, zal het met jou ook nog wel gaan en misschien ben je nog niet eens drie-en-twintig. Pas twintig riep Thérèse uit, alsof het een serieus gesprek was, terwijl ik uit mijn stoel opwipte, me zoo goed en kvyaad het ging, tusschen Thérèse en dien boer in ^plaatste, om haar met mijn oogen en een driftige beweging van mijn wijsvinger te beduiden dat ik niet zou duiden, dat zij dit discours voortzette, maar zij de kamer moest verlaten. Toe Thérèse, zei' ik, breng jij nu gezwind dat kaasje eens naar je moeder! Maar 't mocht wat! Zij had zich ter muiwernood voorover gebogen om het Edatumevtje beet te pakken, of Nelis raakte buiten zich zelf van bewondering. Hij leek wel betooverd. Potdori schreeuwde hij. met zijn beide handen op zijn dijen kletsende dat het door het .heele huis klonk, blijf zoo eens staan, neen, blijf eens staan, kijk, als ze zoo der handen om dat kaasje legt, is het of ik mijn eigen Au l weer voor me zie van voor vijf en twintig jaar. Blond, rijzig, blank, doorschijnend van vel, wit en rood, zoo in en door mekaar; Bi'ommeijer, wil ik je eens wat zeggen, ook jou dochter is een kind van de zeest.ormen ! Ik kreeg nu meer dan genoeg van dien onzin en ant woordde kortaf: wat wou je; dat meisje daar is mijn kind en als er iets i.s dat van de zeestorrnen komt, dan ben jij het! Maar Nelis schudde het hoofd en hernam : neen mijnheer, dan weet jij er niets van. Die lijne zachte kleuren van onze Ilollundsche vrouwen zijn het gevolg van de zuid- en noord-wester buien, zoo heb ik onlangs in de krant gelezen, en dat 's waar geloof ik. Mijn Ant heeft ook zoo'n doorschijnende huid. en toen ik het in het Ilniukldiiul las, dat dit van den regen en wind kwam, zei ik dadelijk : Ant nou heb ik het gevonden! Dat ik indertijd zoo gek geweest ben om die mand met eieren voor je te dragen, dat was omdat je zoo'n hooge roode kleur had ; dat heeft me dat doorzichtige vel van jo gedaan, en weet je waarom ik daar zoo diep doorheen kon kijken, dat was omdat je in een watermolen geboren_ en getogen bent, zoo dat je van je wieg af meer dan een ander in de vochtige lucht en op den tocht heb gestaan. Ik gaf nu zulke duidelijke konteekonen te zien van mijn verlangen om hem kwijt te raken, dat zelfs zoo'n harde kop als de zijne begreep, het wordt tijd om mijn biezen te pakken. Hij draaide het zakje, waarin het kaasje van Charles zich bevond, met een paar slingers rond, nam zijn stoel op, zeüe dien tegen den wand, keek nog eens even naar Thérèse, die hem juist had toegevoegd: als papa mij ook maar eens met zoo'n mandje met eieren uitstuurde, Nelis! om haar te antwoorden, nou, als ?'/? je dan tegen kwam, lieve meid ! Daarop ging hij naar haar toe, gaf haar een hand en schudde de hare wel twee maal vóór hij de mijne vatte, onder don uitroep: Nou, ISrommeijer. zooals afge sproken in, ik. jij 011 mijnheer Boissevain. wij zullen mot elkaar de pennen nog wol eens over hot papier laten krassen en dan vol gende jaar zomer komen jullie samen in do Purmer bij mij te gast. Ik zal je van Mon nikendam halen mol de bles. Natuurlijk had Tliórè~e nog oen woordje. Als er van uitgaan sprake is. al is hot dan ook maar naar zoo'n boorenkinkol in de Purmer, is zo niet to houden. Meisjesvlee?ch, zout, mijn vrouw altijd, kent goon rust. Dan kom ik moe ! riep zij hom achterna. En je begrijpt dat viel in den smaak van dien rekel. Nou. dat zou ik donken, jull'er! Jij thuis blijven, dat gaal niet! Kom maar, hoor ! Maar dan zal ik jullie afhalen met den boercnwagcn van mijn grootvaar. En weet je waarom ? Dio hooft op hot krot zoo'n mooi versje, dat jij wol van buiten mag loeren , hoor bot maur vast eens, want het kan je te pas komen. Kn Nelis nam zijn bood af alsof hij oon redevoering moest houden : Twee zwarte paarden Is een heerlijk ding op der aarde. -Maar oon vrouw bekleed met ooimoed on onl/.ag, Die al wat hanr man zegt te ('toen plag, En geen stuursohhoid laat blijken, Is met geen wagon mot l wee zwarte paarden t o vergelijken." Zie je, mijn -Vut heeft zoo iets niet moor noodig, maar jij. al heb je nog zoo'n aardig snoetje.... en hiermee trok hij de deur achter zich too. Thérèse stond nog, met het ka?>je in haar handen te glimlachen .... Is dat. dio Nelis, van wion ik wol eens gelezen heb! Zou dit nu de echte Nelis zijn? Ivi hot was aan haar kopje to zien. dat zij hem wel lijden mocht., haar oogjes, die dadelijk teekenen, glinsterden min of moor. Zoo zijn nu de vrouwen, oud on jong, dacht ik bij me zelf. Al kwam er ook een baviaan om hanr complimentjes te maken, zij luisteren on stoken haar handjes uit. Intusfchen, hoezeer ik bet in den beginne aangenaam had gevonden, dat hij tenminste toonde to begrijpen hoeveel er van mijn modej werking afhing, zijn heengaan was mij een l ware verlossing. Ik keek de kamer rond en zag do k lei, d ie van zijn zooien was ge val Ie n, nog op hol, tapijt ligsen, ook den kiezolstoen, dien hij int zijn laars had gewerkt; ik zag hem nog met zijn roodon zakdoek zijn gezicht afvegen en met zijn volte vleozigo vingers het tafelkleed beduimelen; de kaaslucht steeg mij in mijn nous, de atmosfeer look me bedorven ; ik snoof, dacht me, de heele kamer door den geur van dien boer op, zoodat ik, met de brieven in do hand, dio Jaoob me zoo juist gebracht had. naar het raam liep, om dat op te schuiven. Vlak voor het open venster, op een stool neergevallen, haal ik werktuigelijk een brief uit de eerste enveloppe de boste en wat loos ik nu ? Haarlem, 1 l Augustus l^sS. l'n iift ?]. Vrin jli'lxe.n <('' f 'n. I Loodekenskerke. Ik heb op mijne veelvuldige reizen door geheel Europa sinds jaren in de beste maga zijnen hot dogolijksto dat voor gold to krijgen w:is, gekocht, om mijn seheert.oilet to voorzien van do fijnste messen, schoerriemen, enz. Alleen hot bij U gekochte Cirohoè'eth met scheerriem hooft mij zó') voldaan, dat geen ander moor bij mij in aanmerking komt. (!ij kunt dit, in zoodanigen vorm als 17 gepast voorkomt, lor aanbeveling uwer arti kelen bekend maken. Achtend, Mu. Jo.vx Bom,, Advocaat bij hot Oercohtshof te Amsterdam. Dar noem ik nu oons terecht te komen van don boor op don edelman! Ik heb in mijn loven dikwijls ondervonden, dat er oen Voor zienigheid ook in hot kleine bestaat, maar als ik dit nu nog zou willen loochenen, zou ik wel de stompzinnigste aller steiilingen moeten zijn. Wat, wis! Mr. Jt>an Bohl l i Augus tus 1"-^, toen hij dat schroef,?wat wist do, tirma v. B. iv ('o. to Hoedokenskorko, toen zij Bohls brief liet drukken, wat wist de man, die, mij juist mi dit briefje zond, dat mij, einde September l^'.Hi voor een open raam gezeten, ziek van een Purmer-onbeschaafdheid, geen heilzamer tegengift zou kunnen worden aangeboden, dan de gedachte aan het bescha vend zinnebeeld der fijnste hoofd-beschaving: het scheermes van mr. Joan Bohl ? Opmerke lijk, op eens was die boorenluciii, mij uit den nous on nog opmerkelijker een pariuin van de beste schoerzoep stroomde uit do Bocht mijn kamer binnen... Enlin, ik was gered.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl