Historisch Archief 1877-1940
N°. 1007
DE AMSTERDAMMER
A°. 1896,
WEEKBLAD VOOE NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Zondag 11 October.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mailn 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Ad verten tien van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O C Di
VAN TEBBE EN VAN NABIJ: De opgeloste
quaestie. ? Ontijdige huldigings-plannen. Een
averechtsch plan, door F. W. Drijver. Marianne en
Nicolaas. MUZIEK in de hoofdstad, door S. Van
Milligen. KUNST EN LETTEBEN: Amstels nieuwe
grenzen, door F. A. B. (I.) William Morris, f
FEUILLETON: Een Bandietenbal, door Maurits Jokai
BECLAME8. VOOB DAMES: Emigreeren en
dienstplicht, door Elise Haighton. (I.) Allerlei, door
E-e. Een visioen, door Ch. M. van Deventer.
VAEIA. SCHAAKSPEL. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADTEETENTIEN.
De beursquaestie is geen quaestie meer; we
houden nu nog alleen deDamrakquaestie over!
Met 25 tegen 10 stemmen is de voordracht
der beurscommissie, overgenomen door B. enW.,
goedgekeurd.
Hoe was dat mogelijk, zal men vragen.
Den 4den Mei 1884 schreef het Handels
blad de heer Flines herinnert er aan in zijn
brochure onder den titel: Hoe men ren stad
kan bederven: »Tegen de Damrakplannen is
allerlei te zeggen, maar het voornaamste is o. i.
dat het innemen van zooveel plaats op het
Damrak, lijnrecht strijdt met al wat men van
de toekomst eener snel groeiende stad heeft
te wachten.
»Daarvan zijn wij zoo zeker als men van
cenigc toekomst zeker ivex.cn kan. En men
sticht niet een monumentaal geloutv alleen
om over cenige jaren ivat afbraak te hebben."
En deze zekerheid, althans een soortgelijk
vermoeden, stond ook den Raad op 21) Febr.
1888 op het gelaat te lezen want ofschoon
hij te beschikken had over 200 beursplannen,
en, behalve de kosten der demping, /'70.000
het cijfer is van Mr. van Nierop voor
de voorbereiding tot den bouw reeds had
uitgegeven, hij besloot met 22 tegen 14 stem
men in te trekken het Raadsbesluit van
18 Oct. 1882 »voor zoo ver dit het gedempte
Damrak aanwijst voor den bouw van een
nieuwe beurs." En als later B. en W. toch
nog eens zullen beproeven hefc Damrak voor
beursbouw aan te wijzen, zelfs in dagen, toen
men de financieele zorgen nog meer gevoelde
dan thans met een nieuwe regeling der
gemeentefinanciën voor oogen, werd nogmaals
het Damrak als bouwplek verworpen; met
23 tegen 13 stemmen gaf men de voorkeur
aan het plan-Werker.
De plek, die door de tempelbouwers, dus
tweemaal deze eer ontzegd was, heeft het
dan toch gewonnen...
Een wonder?
Volgens het Handelsblad, hetwelk de ze
kerheid heeft, dat de nieuwe beurs over eenige
jaren weder afgebroken zal worden, moet
men deze oplossing toeschrijven aan den
overgrooten lust, »om met alle geweld een einde
te maken aan de quaestie." En hierover
zullen allen het wel eens zijn. »Nu men na
2(i jaren nog niet verder kwam, zei de heer
van Nierop, nu is het toch de moeite waard
na te gaan, of dit oude plan, feitelijk niet
het beste is. Men heeft 24 jaar over een
beurs gedebatteerd, spreker heeft het 17jaar
gedaan, vóór dien tijd zijn vader. . ."
Nietwaar, iemand met den last van zoo
veel beurs-quaestie-jaren op zijn hoofd, en
die de redevoeringen door hemzelf en zijn
vader gehouden, zich herinnert, moet er op
belust zijn een eind aan de quaestie te maken,
hoe dan ook!
Niet alzoo de heer Muller, die noch de
beurs-quaestie-jaren van de familie-v. Nierop
draagt, noch zooveel beursspeeches had te
verantwoorden. Voor hem was de beurs
quaestie frisch gebleven en in zijn spreken
legde hij daar ten duidelijkste getuigenis van
af. Waarom kwam dan ook hij met dit plan,
zoo hoorde hij vragen. En dan is het
antwoord, »dat er een einde moet komen aan
den toestand."
Bedenkt men nu, dat de commissie, die
een beursplan moest vinden, behalve uit den
Wethouder van Publieke Werken als officieel
lid en voorzitter, bestond uit vier man
nen, die met al de beurs-lichamen overleg
hadden gepleegd en zelf als beursbezoekers
met dezen een nieuwe beurs begeerden zoo
is het waarlijk wel te begrijpen, dat men
eenparig gezegd heeft: ia 's hemels naam...
dan die beurs maar op het Damrak!
Toch, naar onze meening, en wij hebben
reden aan te nemen, naar veler meening, zal
de Beurs daar ter plaatse een Monument van
kortzichtigheid zijn. Niet omdat zij het ver
keer in den weg zou staan. Wij hebben het
reeds gezegd: dat verkeers-argument heeft
voor ons geen zin. Een straat van 30 meter
is breed genoeg, een van 20 zou voldoende
zijn, en waar men langs een gebouw ticec
wegen heeft, een ter linker- en een ter rech
terzijde, is het verkeer zeer wel zóó te leiden,
dat het ruimte genoeg vindt. Misschien zal
men de Beurs op den Dam een zóó hecht
gebouw wel van de beide puisten bevrij
den, maar niet amoveeren, en dan blijft er
aan beide zijden toch slechts een toegangs
weg van 14 meter over waar langs het
verkeer zich zal moeten bewegen.
O
Men heeft deze beurs te beschouwen als
geplaatst midden in den trechter van het
Centraal-Station naar den Dam. Dat het
water, bijgenaamd de eendenkom, zal ge
dempt worden, niemand twijfelt er aan. Zelfs
de heer Fabius, die evenals wij de verwoes
ting van het Damrak betreurt, erkent de
waarschijnlijkheid, misschien reeds (ie
wenschelijkheid, daarvan. En bij dezen beursbouw
zal die wenschelijkheid zeker nog te eer blij
ken. Men denke zich slechts de gevels aan
het water, zooals die thans daar zich weer
spiegelen, omlijst door den monumentalen
gevel van het Station en dien van de nieuwe
beurs. Ons dunkt, B. en W. zullen zich
genoopt zien niet alleen die demping voor te
stellen, maar den bewoners nog een voorschot
aan te bieden, opdat zij toch' dat stukske
Damrak ietwat in overeenstemming kunnen
brengen met de dan ontstane omgeving.
Dat schilderachtige, waarvan in de toelich
ting tot de voordracht werd gesproken: het
effect van het water, door den beursgevel
zóó te verhoogen, zal weldra verdwenen zijn.
Dan echter zal men het voordeel hebben,
dat zij die van de Prins Hcndrikkade komen,
niet langer via de Wester-Damrakstraat naar
den Dam behoeven te gaan, maar langs de
oostzijde hun weg kunnen vervolgen. De
oostzijde kan een levendig verkeer krijgen en
eindelijk, wat toch zeker te wenschen is, een
beter uiterlijk, waarbij niet, gelijk thans
voor een goed deel het geval is, de eene
kant van onze stiulsentrée tegenover den an
deren door zijne armoedigheid afsteekt. Neemt
men de noodzakelijkheid aan van een Beurs
tusschen de rooilijnen van het Damrak te
plaatsen, dan zou men toch meenen, dat aan
de eigenaars van huizen ter weerszijde zoo
veel mogelijk gelijk recht moest geschieden.
Maar wat gebeurt er? Alsof er steeds n
Damrak-weg zal blijven, geeft men dezen :>0
meter en plaatst, over een lengte van 110 me
ter, tegenover de huizen aan de oostzijde, op
13 meters afstands, n doorloopendegevel. liet
spreekt van zelf, dat hiermede niet alleen
de straat over die 140 meter lengte, maar
de geheele oostzijde van het Damrak voor
goed als verkeersweg wordt afgeschreven en
haar alle krachtige ontwikkeling wordt ontzegd,
aangezien de beweging naar de westzijde wordt
gedrongen. Dit is niet verstandig, maar is
het wel geoorloofd bovendien? Zou de bil
lijkheid niet gevorderd hebben aan beide
zijden van de Beurs een straat te ontwerpen
van voldoende breedte, twee parallel toegangs
wegen naar den Dam van + 20 meter, al
moest dan ook de westelijke iets breeder dan
de oostelijke zijn ? Doch al had men reke
ning gehouden met den welstand, met de
billijkheid, met de toekomstige eischen van
het verkeer, een onverdedigbare daad zou
de stichting van de Beurs op dat herhaaldelijk
afgekeurd terrein toch blijven. Onverdedig
baar in die mate, dat dan ook in den Raad de
voorstanders vanonverwijlden beursbouw geen
enkel argument te hare gunste hebben aange
voerd. De eenige poging om iets in het midden te
brengen tot vergoelijking van deze terreinkeus,
deed nog de heer Treub, die met al het gezag
hetwelk zijn woorden, na de oprichting van de
model-telefoonpaal moet worden toegeschre
ven, verzekerde, dat een groote breede vlakte
niet paste in het karakter van onze stad!
Hij haalde de uitspraak van de Sedille aan,
die »destijds'' zeide : »de vlakte is daar
's winters een moeras, zomers een zand woestijn,
die men door eenige boomen heeft veranderd
in eeii ongelukkige oase" alsof dit toon
beeld van een voorloopit/en toestand, getuigende
van evenveel gebrek aan smaak als van
gewilde verwaarloozing een motief mocht
zijn, om een te breeden verkeersweg Ier
lu/lrer/rcge vol te proppen met een gebouw van
140 meter lengte, en dit te doen, terwijl men
den moed niet had, de meening der deskun
digen te vragen of de teekeningen te
publiceeren, waarvan men zelf erkende, dat zij
veel veranderingen zouden moeten ondergaan.
De wijze, waarop hier gehandeld is ter
oplossing der beursvraag, schijnt ten volle
het verleden dier quaeslie waardig. Wij
benijden hun,die daartoe hebben medegewerkt,
hun glorie niet. Want. indien wij al niet met
het llüiiili'jslil'i/l van 1SS4 en van heden het
zeker achten, dat het te stichten monument
/rcldra weder voor afbraak te kijk zal staan,
wij twijfelen er volstrekt niet aan, of, na
luttele jaren zullen landgenoot en vreem
deling beiden, de entree van Amsterdam
aanschouwende, vragen, welk menschenhoofd
nu zulk een zotte bebouwing van een
hoofdtoegangsweg heeft uitgedacht. Het antwoord
zal dan moeten zijn : gelijk de heeren van
Nierop en Hugo Muller het in de zitting
hebben gegeven : we waren ten einde raad ;
het kon geen uitstel lijden ; wij besloten
zelfs tot bouwen zonder te weten, hoe het
gebouw er zou komen uittezien. Wij
wisten niets anders dan dat er een beurs
gevraagd werd, zoo lang, zoo breed, zoo
groot van oppervlak. . . we hadden geen tijd
ons over het overige te bekommeren, noch
over het niet gedempte Damrak, noch over
het reeds toen gedempte Damrak, noch over
de oude Beurs, noch over den Dam... Wij
wisten maar n ding : daar was een Beurs
noodig, broodnoodig . . . welnu daarom staat !
daar en staat daar zoo . : . de Beurs !
Toch, al zijn wij ten opzichte van deze
beursquaeslie ons zelf gelijk gebleven, zoo ]
dat wij de bekeering van anderen betreuren, l
en al mocht het ons niet gelukken bij
de verdediging van de voordracht argumen
ten te ontdekken, die tot overweging
dwin' Do
gen, niet geheel zonder genoegen te smaken
hebben wij de disrussies gevolgd. Tivee kos
telijke kwinkslagen leverden zij op. In de
Kamer van Koophandel riep n.l. de heer
Ilubrecht, toen men hem de opmerking
maakte »wij hebben op de oude beurs zaken
gedaan /.onder nissen," zeer ter snede:
»met hindernissen!" en aan den heer Hugo
Muller danken wij de pikante woordspeling
naar aanleiding van Hubrechts woorden : »de
heer Hubrecht is zijn draad kwijt, want het
denkbeeld der nissen was juist van hem..."
Maar hoe kostelijk deze kwinkslagen ook
mogen wezen, zij zijn wat al te kostbaar.
Als eenige winst, een al te schrale bate te
betalen met zulk een Beurs!
Ontijdige ImldigiDgs-plannen.
Sedert wij ons artikel schreven : »Een hulde
blijk'', in ons Nr. van 20 September, hadden
wij in de dagbladen niets meer vernomen van
de Commissie voor het huldeblijk der Regentes
aan te bieden bij de kroning van Wilhelmina.
Dezer dagen echter maakten wij kennis met
het volgend schrijven van een burgemeester,
opgenomen in de verleden week verschenen
(Jemeenteateni, waaruit blijkt, dat deze
EdelAchtbare zich geheel aansluit bij hetgeen wij
over deze aangelegenheid in het midden
hebben gebracht.
In de dagbladen duiken meer en meer be
richten op uit kleinere gemeenten, omtrent
pogingen die daar nu reeds, op initiatief van
den Burgemeester, in 't werk worden gesteld
tot het vormen eener commissie en het ont
werpen van plannen voor het Kroninggfeest
onzer beminde Koningin. Dat men in Amster
dam bijv. dat teest nu reeds gedachtig isf
dit laat zich denken. Maar dat kleine ge
meenten dit voorbeeld nu reeds volgen
zeker anderhalf jaar te vroeg moet, ook
in 't belang der zaak afgekeurd worden.
Ook meldden de bladen de totstandkoming
eener hoofd-commissie voor het aanbieden van
een huldeblijk aan on ze geëerbiedigde Regentes.
Afgescheiden van de partijdige samenstelling
dezer commissie waarop door de
antirevolutionnaire, de katholieke, en de geheele
yolkspers met kracht en scherpte gewezen
is zij den Burgemeesters aanbevolen (want
op hen zal alles wel neerkomen) met kalmte
en beleid te werk te gaan in deze, door voor
alsnog eene geheel afwachtende houding aan
te nemen, want natuurlijk is nog een ander
hoofdcomitéin aantocht voor een huldeblijk
aan Koningin Wilhelmina en mag de inza
meling voor het eene het andere niet drukken.
In verband hiermede wil het mij voor ;ornen
dat verstandiger gehandeld ware, indien de
commissie voor de hulde aan de Regentes
eerst opgetreden was, nadat Hare Majesteit
Hare taak neergelegd zou hebben. Onver
deeld had zich dan kunnen uiten, wat er
omgaat in den boezem van 't volk en wat
dit (.ver heeft voor een stoffelijk blijk van
hulde aan Hare groote gaven en van dank
voor Hare dan volbrachte gewichtige diensten.
Allereerst echter komen op den voorgrond
het huldeblijk voor Koningin Wilhelmina en
het kroningsfeest In elke gemeente.
Om te voorkomen dat de geestdrift en offer
vaardigheid uitgeput worden door ontijdige
maatregelen en inzamelingen, zullen de Bur
gemeesters wel doen, voorloopig in onthouding
hun krachten te bewaren en hun ingezetenen
te sparen.
'/.. 11. Ken Burgemeester.
Thans verschijnt in de dagbladen het vol
gend communiqué.
Huldeblijken aan de Koninginnen.
II. M. de Regentes heeft aan eene commis
sie, welke zich te Amsterdam had gevormd
tot het aanbieden van een huldeblijk aan H. M.
de Koningin bij Hare meerderjarigheid, doen
berichten, dal 1111. MM. niet groote waar
deering kennis namen van het voornemen der
commissie en op den hoogs ten prijs stelden
de gevoelens van liefde voor de Koningin,
waaraan de commissie en allen, welke zich
bij haar aansloten, op deze wijze uiting wilden
geven, doch dat il. M. ber-list den wensch
had uitgesproken, dat Haar hij <!c aaitraeirdin/j
der gewichtige taak, welke Haar wacht, geen
geschenken mochten worden aangeboden.
11. M. deed aan de commissie mededeelen,
dat, hoewel zij hoopte dat van de
aanbiedingvan geschenken bij die gelegenheid geheel
zoude worden afgezien. H. IM. echter nimmer
zoude vergeten, dat daartoe het voornemen
bij de commissie en bij anderen had bestaan
en zij daarvoor steeds dankbaar zoude blijven.
liet is bekend, dat II. M. de Regentes
slechts toegaf' aan het denkbeeld in hei; jaar
1SDS een huldeblijk te aanvaarden, onder
voorbehoud, dat de Haar te brengen hulde
niet zoude bestaan in de aanbieding van een