Historisch Archief 1877-1940
No. 1003
DE AMSTERDAM M Ktl WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
keft, want niet iedereen apprecieert die welwillend
heid of oordeelt er verschoonend over.
De heer Poons, hoewel zelfs Verdi uit die periode
te gevoelig, zong de parlij van den schoonvader
in spe van de heldin, met veel toewijding.
VAN MILLIGES.
Anton Bruckner. ???
Te Weenen is de bekende componist Anton
Bruckner overleden, Hjj is ook ten onzent bekend
geworden door een zijner symphonieën en zijn
pompeus Te Deum.
In hem verliest Duitschland een der grootste
symphonisten, die nog steeds (hoewel reeds 73
jaar oud) voorwaarts streefde en blijkbaar nog
lang niet alles had gezegd wat hij te zeggen had.
Hij heeft geen gemakkelijk streven gehad, zijn
eerste z s symphonieën hebben geen blijvenden
plaats in de concertzaal kunnen veroveren. Met
zyn 7e symphonie in E. verkreeg hij zijn eerste
en laatste groote succes op dit gebied. Hij was
toen reeds 61 jaar oud.
Bruckner had een sprekende kop en bezat een
sprekend karakter. HU gaf niets om den bijval
der menigte en was bijna koppig wat zy'ne kunst
beschouwingen betrof. Geen enkele concessie
wilde hu ooit doen. Hij geloofde dat de kenners
hem toch wel eindelijk getrouw zouden blijven
en in die overtuiging componeerde hij symphonieën,
oratoria, missen en wereldlijke koorwerken.
In zijne nalatenschap hoopt men nog menig
schoon werk te vinden. Hij stierf in de woning
van het oude lustslot Belvédère, hem door den
keizer Franz Joseph toegestaan.
Prjjsvraag. Nederl. Tooneel.
De koninklijke vereeniging: »HetNederlandsch
Tooneel" looft een prjjs van duizend gulden uit
voor een oorspronkelijk in de nederlandsche taal
geschreven tooneelstuk, in drie bedrijven, dat:
a. nog nimmer door druk of opvoering het
licht heeft gezien;
l>. een onderwerp behandelt uit de Nederland
sche historie, de geschiedenis van het Oranje
huis of h<?t Nederlandsche volksleven;
c. geschikt blijkt te zijn, niet alleen om voor
H. M. de Koningin ter gelegenheid der kronings
feesten opgevoerd te worden, maar ook om later
eene plaats te behouden op het repertoire der
Vereeniging; en
d. haar door eene jury, daartoe door den raad
van beheer uitgenoodigd, en die zich welwillend
met deze taak belast, ter bekroning zal worden
voorgedragen.
-De mededingende schrijvers moeten hunne
stukken inzenden vóór of den eersten September
1897, ten huize van Mr. M. G. L. van Loghem,
Parkweg 74 te Amsterdam, secretaris der Jury.
De stukken moeten duidelijk geschreven zijn,
met een andere hand dan die van den auteur,
wiens naam niet te lezen mag zijn op het etuk
zelf, maar opgegeven moet worden in een geslo
ten briefje, van buiten voorzien van een motto
of spreuk, waarmede ook het stuk gemerkt moet
zijn.
Het bekroonde stuk wordt het eigendom der
Vereeniging en zal opgevoerd worden door hare
artisten.
Het zal niet in druk mogen verschijnen voor
een jaar na de eerste opvoering.
De inzenders der niet bekroonde stukken ver
klaren zich bereid, ze aan de Vereening, wanneer
deze het verlangt, in uitsluitend eigendom af te
staan tegen eene som van n honderd gulden
in eens en n percent per bedrijf van de bruto
recette.
Wat het bekroonde stuk betreft, wordt de uit
geloofde som van duizend gulden beschouwd als
nilHIIIIIIIIIIlHU
'"" iiiiiuiiiimiiHiiii niiiii iiiiiiiniin HIIHII
ZIJN TROUWDAG,
«Meneer Taupin" noemden wij hem en zeifs
«ij, die gemeenzaam met hem omgingen, spra
ken hem nooit anders aan. Hoe vaart u,
meneer Taupin ? O, uitstekend! klonk steevast
zijn antwoord, omdat hij een krachtig gestel
en een nog krachtiger optimisme bezat. Hij
was gezet, frisch en blozend, altijd levendig
en opgeruimd. De blijgeestigheid in persoon !
En toch gaf hij dagelijks vijf uur les in het
college Stanislas. Hij verdiende daarmee
lüO francs 00 centimes per maand. Ziedaar
de positie die een driejarig verblijf aan de
normaalschool en zijn acte hem hadden
verschaft.
Sinds een heele week was het mij al opge
vallen, dat meneer Taupin veranderd scheen.
Hij was afgetrokken en verstrooid. Op zekeren
dag verklaarde hij, den volgenden middag
niet als gewoonlijk samen met mij te kunnen
diceeren, omdat hij ten huize van een zijner
leerlingen ten eten was gevraagd. Dat was
iets nieuws! Ik vroeg bij wien, maar hij sprak
er overheen. Ik maakte een paar grappen,
die erg koel werden opgenomen. Den dag
na die groote gebeurtenis, verscheen hij bij
Flicoteaux met handschoenen van 20 sous,
schitterend wit overhemd en glimmend ge
poetste bottines. Hij zag, dat ik hem met
verbazing aankeek. »Xu ja/' zei hij en kreeg
een kleur tot achter de ooren, »ik zal 't je
straks onderweg wel vertellen." Hij sprak
aan tafel geen woord en ik vond ook niets
te zeggen. »Hij gaat zeker trouwen/' dacht
ik. »Maar hoe is dat kunnen komen?" Meneer
Taupin een vrouw aansprekend, die niet de
moeder van een leerling was, kon ik mij
onmogelijk voorstellen!
minimum van het droit d'auteur, berekend a n
percent per bedrijf der bruto recette.
De jury is samengesteld uit de heeren H. L. F.
Pisuisse en A. L. H. Ising te 's Gravenhage,
F. Smit Kleine te Haarlem, L. J. Veltman, Taco
H. de Beer, M. B. Mendes de Costa en Mr. M.
G. L. van Loghem te Amsterdam.
Restauratie Tan jnunrscMMeriien in fle
Kathedraal yan St. Jan te 's Bosch
Al is het soms noodig, dat de bouwwerken,
die ons uit vroeger eeuwen bleven, voor algeheelen
ten ondergang dienen gevrijwaard door hen te
restaureeren, door enkele oude brokken weg te
nemen en daarvoor nieuwe in de plaats te stellen
niet altijd is dit voor de schilderingen waar,
die thans nog getuigen van het kunnen onzer
voorvaderen. Als van een Rembrandt de vernis
een al te dikke laag geworden is, dient ze schoon
gemaakt. Als de verf afvalt, of het doek is ver
gaan, dient het kunstwerk te worden verdoekt,
soms is een nieuwe lijst noodig, maar wie denkt
er aan om zoo'n schilderij een beetje te gaan
«opfrisschen'1 door het over te gaan schilderen?
Dat doet niemand, of 't is tot nog toe maar weinig
vertoond in onze musea van zeventiende eeuw
sche kunst, maar 't schijnt een gewoonte voor
schilderingen, die van nog vroegeren datum da
teeren en die 't ongeluk hebben van niet op
doek en onder een kalklaag verborgen te zijn.
Maar waarom, zou men willen vragen, dient
een andere behandeling voor deze twee kunst
werken ?
Als een Ilembrandt gerestaureerd moet worden
haalt men er de te dikke laag vernis af, waarom
is een vijftiende eeuwsche muurschildering niet
voldoende gerestaureerd, d. w. z. in haar
oorspronkelijken staat hersteld, als zij van die witte
kalklaag ontdaan is, en zich vertoond zooals ze
na eeuwen nog gebleven is.
In de St Jan van Den Bosch zijn, komt 't mij
voor, zeer belangrijke muurschilderingen onder
de witte kalklaag, waarmee 't geheele inwendige
van den majestueusen bouw besmeerd is (o gruwel!)
ontdekt. Ik zag die voor en na de restauratie,
d w. z. voor en na de algeheele oververving en
verdelging.
Reeds voor langen tijd had men bij het zuider
transept aan een van de breede pijlers der rij
banken, op ongeveer vier meter van den grond
een tafreel van ongeveer anderhalve vierkante
meter bloot gelegd.
Ik vond het voor drie maanden bijzonder
goed geconserveerd en 't was een werkelijk mooi
kunstwerk. Een Christus aan het kruis, Maria
en Johannes daaronder, kleinere figuren aan hun
voeten, en een inscriptie. Ofschoon het zeer
licht van kleur was, manqueerde er niets aan
Leerlingen hebben echter behalve moeders,
soms ook zusters. Hij gaf les bij de
Guibouret's, alleen uit vriendschap, heusoh .' .Mevrouw
Guibouret leefde uiterst bescheiden met haar
twee kinderen van een klein pensioen, dat
haar was toegestaan door het kerkbestuur
van de kerk van Saint. Sulpice, waar haar
man kapelmeester was geweest. De twee
vrouwen waren hem innig dankbaar. Op den
duur werden zij aan hem gehecht, omdat het
onmogelijk was, niet van dien goeden jongen
te houden, als men een poosje met hem omging.
Hij had geen bloedverwanten. Zijn moeder
had hij nooit gekend. Zijn vader stierf, terwijl
bij aan het college Stanislas s tudeerde, waar
bij als kind in huis was en waar hij zijn
geheele leven had gesleten. Toen hij op de
norinaalschool kwam. bracht hij zijn vrije
dagen nog in het college door, at met de
leeraren en ging mee op de middagwandeling.
Na zijn aanstelling was hem een betrekking
aan de vijfde klasse te Kouaan aangeboden,
maar hij had liever als hulponderwijzer aan
het college Slanislas willen gaan. Daar was
hij langzamerhand tot dien post, van leeraar
vijfde klasse opgeklommen, dien hij als zijn
maarschalkstaf beschouwde. Het denkbeeld,
om werk van overplaatsing in een rijkscollege
te maken, zou nooit in hem zijn opgekomen ;
zulk een promotie zou zijn tractement heb
ben verdubbeld; maar Stanislas verlaten,
stond gelijk met het ouderlijk huis vaarwel
zeggen. De portier, de pedel waren vrienden
van hem. Den directeur beschouwde hij als
zijn vader. Groot en klein bleef op straat
even staan, om meneer aupin goeden dag
te zeggen en een handdruk of een tikje op
de wang te ontvangen, naar gelang van leef
tijd. Xiets ontbrak hem dan een eigen huis
en haard.
Ik zou haast durven zweren dat juffrouw
Guibouret de allereerste stappen heeft gedaan,
want hij was veel te bloode om zelfs de oogen
naar haar op te slaan, eer hij er verlof toe
had. Eenmaal op zijn gemak gezet, ratelde
hij er ongedwongen genoeg op los, daar twijfel
en men zag met genoegen dat werkelijk zeer
mooie staaltje van vijftiende eeuwsche muurschil
derkunst. Men heeft voor een paar weken ge
meend de duidelijkheid van deze voorstelling te
bevorderen door een overschildering, die, volgens
het zeggen van den man die 't gedaan heeft zelf,
zoo getrouw mogeljjk is geschied. De lijnen waren
een voor een met olieverf (sic) overgehaald en
't geheel was er belangrijk duidelijker, frisscher,
helderder en leelijker door geworden, men kan
gerust zeggen dat het geheel vernieuwd is, en
de schilder heeft niet zonder eenige zelfvol
doening zijn handteekening met een mondain
«restaurépar" er onder geplaatst.
En in het koor, in de middenste kapel aan de
absis zijn er muurschilderingen ontdekt van
ongemeene afmetingen. In de paneelen, die .de
traceeringen van een blind raam op den hoogen
muur gemaakt hebben, zijn zes schilderingen
blootgelegd. En heel merkwaardige zijn het.
Drie apostelen aan den eenen, en drie aan den
anderen kant, boven ieder een groote visch, daar
boven inscripties, onder de apostelen tafreelen.
Die aan den epistelkant zijn het eerst gerestau
reerd. In het midden staan dan Paulus, St. Jan
en Andreas. In groote mantels met sterke kleuren
aangelegd, en als in nissen afgebeeld; de restau
rateur meende een sprekend relief hier niet
ondienstig.
Boven Paulus is de inscriptie :
»Ihs die hync aent heylch Kruys dry uur aez
de lef u scroei by de vyer." en dan die
visch, een groote kabeljauw, met zwart alleen op
den witten muur geteekend, en niet zonder een
groote mate van begaafdheid. Onder den apostel
een tafreel van zijn prediking.
Boven St. Jan, die dan komt:
»Ihs die van vyshen gebecken spyse naemt
Ihs gekcryst óck vys is genaeint", daarboven de
visch en daaronder een voorstelling van St. Jan,
waar hij in de olie wordt gekookt.
Dan St. Andreas, en boven hem »Ihs Wijens
zij niet de lancy gewont ons evel mensch maakt
u bloet gesont", en daarbeneden een voorstelling
van de roeping van den heilige. Er verdient te
worden opgemerkt, dat in het middenste tafereel,
op de plaats waar die afbeelding van St. Jan in de
olie is, een oude schildering werd ontdet, voor
stellende een vrouw met een visch in haar hand
waarschijnlijk een iragment van een veel grootere
voorstelling, maar die was te onduidelijk, men
heelt die maar geheel weggenomen en er dat
andere tafereel voor in de plaats gesteld.
De incripties zijn letterlijk gecopieerd.
Dit is zoo aan den epistelkant, die is klaar, en
aan de Evangeliekant zijn nog drie apostelen
ontdekt, ook weer drie visschen boven hen, en
zeer, zeer mooie visschen zijn het (ik heb ze
ongerataureerd van dicht bij gezien). Een ervan
is zelfs iets kleiner dan de anderen en heeft een
kroontje boven de kop. Wat beteekend dat 'i Van
die heiligen is weing over, en men kon weinig
herkennen wie of ze voorstellen: De middenste
is misschien Jacobus, maar veel is er niet van
over. Van de onderste tafereelen is niets gered,
men zal daar nu wapens maken.
Boven de heiligen staat, of zal komen te staan,
boven de eerste: »JofVrou Cathelyn heerEduard
ik geen oogenblik aan. Hij bracht juffrouw
Guibouret trouw op de hoogte van alle gebeur
tenissen in zijn klasse. Zij was als dochter
van een kapelmeester, een vrij goede musi
cienne, en hij, verwonderlijk genoeg voor een
onderwijzer in de spraakkunst, was een talent
vol vioioricellist. Ik veronderstel dat zij duos
hebben gespeeld en liet eind was, dat zij
samen trouwden.
Hij was een brave kerel, mijn vriend Leon
Tuupin. Daar stond hij, zonder slag of stoot,
aan het hoofd van een huishouding, dus met
een groote verantwoordelijkheid op zich. 't Zou
een heele toer zijn om vo:>r zoovelen met de
honderd zes en ze.-tig francs rond te komen.
Cluules Guibouret was sterk in het stellen,
zeker; maar hij was nog pas in de vijfde
klasse. Vandaar tot aan het leeraarschap
aan het collego .Stanislas, waar hij op zijn
beurt na'r streefde, lag nog een lange weg.
De gelieven beraamden, dat Leon laiijnsche
avondlessen zou zoeken en Loonie zang- of
pianoles. Zij zagen de toekomst zoo roos ?
kleurig in,dat zij er van spraken een
huwelijksreisje te maken.
Daar kwam mama tegen op! Met een
dwaasheid beginnen ? Meneer Taupin vacantie
nemen:' Zij hadden overal een antwoord op
klaar. Zij zouden niet ver gaan. Hij zou maar
drie dagen verlof vragen. Zij zouden in het
goedkoopste hotel logeeren, 't Zou hun eerste
en laatste dwaasheid zijn. Kortom, er werd
besloten, dat zij drie dagen in Kouaan zouden
doorbrengen. Ge kunt u voorstellen, hoe zij
op de heenreis genoten. Zij waren nog nooit
zoo lang samen alleen geweest. Geen van
beiden had ooit nog zoo ver gereisd.
Zij kwamen tegen donker aan en volgden
een kleinen Normandiër, die hen door een
doolhof van straatjes naar een onaanzienlijk
logement voerde.
Zij hadden in Parijs stevig koffie gedronken
orn een middagmaal uit te sparen, 't Was
pas acht uur. Zij wilden eerst de stad eens
zien. Waar waren de mooie gebouwen, de
mooie winkels ? Men raadde hen, de qua!
Dicbier ruddes huysvrouw overleed".
Boven de tweede: Jouvrou Corneliken Vlade
racken huysvrouw heer Hendrick Dicbier, ge
storven lichtmisdag" en boven de derde »Joufr.
Godelieve dochter heer Hendrick Dicbier gest.
....". En dan al die visschen, mooie groote
kabeljauwen, met dat kleintje met dat kroontje
voorop, en dan die vrouw met de visch in haar
hand, die men zoo maar weg gemaakt heeft, dit
is de getuigenis van den heer restaurateur, of
zijn factotum, zelve, dat staat zeker in verband
met het vischkopers gild dat in die middenkapel
haar altaar had, gewijd aan Peter en Paul, vroeger
naar de H. Barbara of soms ook dat van den
H. Martinus genaamd wordt. (Zie J. C. A.
Hezemans. lo. Jan. blz. 332).
Wat zal dat een prachtige kapel geweest zijn
met hs.ar hooge ramen, de middelste in de krans
om het hooge koor, en wat zijn nu die schil
deringen weer frisch en duidelijk, maar leelijk.
Til. MoLKEXJiOKR.
UlmilUIINMIII!
Amstel's iiiewe grenzen",
Tentoonstelling van prenten en teekeningen inliet
Koninklijk Oti(l/u:i(lkn>ulif/ genootschajt.
(Slot.)
»Een gantsche buurt is naar de Wetene g
gedoopt: straat en dwarsstraten met schans en
plantsoen en poort," zegt ter Gouw in zijn
Amsterdamsche straatnamen; en de jongeren
onder ons halen de schouders op : van een poort
is althans nog iets terug te vinden, meenen zij
wellicht de tolhuisjes van de voormalige barrière
als de overblijfselen van een poort beschou
wende?maar van een wetering hebben zij hit r
nooit gehoord. Een blik op de kaart zou hui
te recht kunnen helpen en doen begrijpen, dat
wij wat al te veel toegevende aan de zucht om
grachten, kaden en straten te verdoopen naar
min of meer beroemde voorouders aan het
noordelijkste deel van de boeren-wetering den
naam van lïuysdaelkade gaven. Nog slechts een
heel klein hoekje herinnert hier aan het voor
heen ; 't is daar, waar we nog den typischen
overhaal en het Polderhuis aanschouwen, dat
Polderhuis, hetwelk wie weet hoe spoedig
den weg op zal gaan van de tuin van Clous in
het plantsoen bij de llaarlemmerpoort, de Neder
landen, Stadlander, de Koomtuintjes en derge
lijke zomeruitspanningen.
Eens was er een tijd, dat een dichter den lof
der Amsterdamsche buitensingel kon berijmen in
een octavo boek wel twee vingers dik, doch toen
waren die buitensingels ook nog wat fraaier dan
onze tegenwoordige grenzen, hier en daar voor
altijd verknoeid door den speculatiegeest van
«bouwondernemers" en huisjesmelkers, die aan 't
werk togen nadat door allerlei omstandigheden
de fraaie buitenverblijven der voorname Amster
dammers waren verdwenen of ontaard, hofsteden,
gelijk zij heetten, waaronder die van bekende
mannen als Jan Six en Gillis Valkenier.
Zelfs de huize Welna schijnt vergeten; en zij
die mochten betreuren, dat hier geen zicht
baar teeken de gebeurtenissen van lo'óO levendig
Boiëldieu langs te gaan en terug voorbij het
paleis van Justitie, dat 's avonds een
toover[ achtigen aanblik oplevert. ;'k Moet me eerst
even opknappen," zei Leonie. Zij nam uit
hun reistascbje wat zij noodig had en gaf'het
i daarna aan Leon, met de woorden: »Toe,
scheer je eens gauw. Ik kan je niet uitstaan
niet dien langen baard.'' Hij begon zijn scheer
mes te zoeken, maar eindigde met de over
tuiging, dat hij het thuis had gelaten. Hij
had erg het land, dat is te begrijpen. >Laat
het dan even doen ; gauw maar. l']n dan ben
jij hier alleen. 't Zou ook wat' 't Is maar:
je kunt de kamer niet eens afsluiten, er zit
geen slot op die deur. Dat 's minder, laatje
zakmes maar hier, dan steek ik het dwars
door de klink heen en niemand kan er in.
i Als je maar voortmaakt!"
' Hij gehoorzaamde en ging heen na eerst
beneden nog het adres van een barbier te
hebben gevraagd.
Er werd heel wat gelachen om dien
I'arijzenaar, die zich 's avonds om acht uren wilde
laten scheren, en op Vrijdag nog wel. Vrijdag
is geen scheerdag in Kouaan voor gasten van
zulk slag logementen. Dat doet men 's Zondags
en, als men rijk is, 's Woensdags nog eens
over. Men gaf' hem niettemin de verlangde
inlichting. »Sla rechts af, dan weer rechts,
en dan links. Een van de eerste huizen aan
uw rechterhand." Heel duidelijk was 't niet,
maar »ik zal wel een uithangbord zien/'dacht
: hij bij zich zelf.
Ken uithangbord? Is dat er niet, dan zal
er toch zeker een scheerbekken w?zen aan
een stang. De afstand was grooter dan hij
gedacht had. Eindelijk bemerkt hij het
scheerbekken, dat met een piepend geluid aan zijn
ringen aan de ijzeren staaf in den wind hangt
te schommelen. Hij snelt er heen. De winkel
is gesloten. Vervelende boel! Hij zoekt naar
de schel, den portier. Geen portier. Er zijn
geeii portiers in Rouaan, behalve in de nieuwe
wijken. Geen schel ook. Hij klopt; geen ant
woord. Hij houdt vol en bonst op de deur.
Daar komt een politieagent aan: »Wat voer