De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 18 oktober pagina 3

18 oktober 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1003 DE AMSTERDAM M Ktl WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. keft, want niet iedereen apprecieert die welwillend heid of oordeelt er verschoonend over. De heer Poons, hoewel zelfs Verdi uit die periode te gevoelig, zong de parlij van den schoonvader in spe van de heldin, met veel toewijding. VAN MILLIGES. Anton Bruckner. ??? Te Weenen is de bekende componist Anton Bruckner overleden, Hjj is ook ten onzent bekend geworden door een zijner symphonieën en zijn pompeus Te Deum. In hem verliest Duitschland een der grootste symphonisten, die nog steeds (hoewel reeds 73 jaar oud) voorwaarts streefde en blijkbaar nog lang niet alles had gezegd wat hij te zeggen had. Hij heeft geen gemakkelijk streven gehad, zijn eerste z s symphonieën hebben geen blijvenden plaats in de concertzaal kunnen veroveren. Met zyn 7e symphonie in E. verkreeg hij zijn eerste en laatste groote succes op dit gebied. Hij was toen reeds 61 jaar oud. Bruckner had een sprekende kop en bezat een sprekend karakter. HU gaf niets om den bijval der menigte en was bijna koppig wat zy'ne kunst beschouwingen betrof. Geen enkele concessie wilde hu ooit doen. Hij geloofde dat de kenners hem toch wel eindelijk getrouw zouden blijven en in die overtuiging componeerde hij symphonieën, oratoria, missen en wereldlijke koorwerken. In zijne nalatenschap hoopt men nog menig schoon werk te vinden. Hij stierf in de woning van het oude lustslot Belvédère, hem door den keizer Franz Joseph toegestaan. Prjjsvraag. Nederl. Tooneel. De koninklijke vereeniging: »HetNederlandsch Tooneel" looft een prjjs van duizend gulden uit voor een oorspronkelijk in de nederlandsche taal geschreven tooneelstuk, in drie bedrijven, dat: a. nog nimmer door druk of opvoering het licht heeft gezien; l>. een onderwerp behandelt uit de Nederland sche historie, de geschiedenis van het Oranje huis of h<?t Nederlandsche volksleven; c. geschikt blijkt te zijn, niet alleen om voor H. M. de Koningin ter gelegenheid der kronings feesten opgevoerd te worden, maar ook om later eene plaats te behouden op het repertoire der Vereeniging; en d. haar door eene jury, daartoe door den raad van beheer uitgenoodigd, en die zich welwillend met deze taak belast, ter bekroning zal worden voorgedragen. -De mededingende schrijvers moeten hunne stukken inzenden vóór of den eersten September 1897, ten huize van Mr. M. G. L. van Loghem, Parkweg 74 te Amsterdam, secretaris der Jury. De stukken moeten duidelijk geschreven zijn, met een andere hand dan die van den auteur, wiens naam niet te lezen mag zijn op het etuk zelf, maar opgegeven moet worden in een geslo ten briefje, van buiten voorzien van een motto of spreuk, waarmede ook het stuk gemerkt moet zijn. Het bekroonde stuk wordt het eigendom der Vereeniging en zal opgevoerd worden door hare artisten. Het zal niet in druk mogen verschijnen voor een jaar na de eerste opvoering. De inzenders der niet bekroonde stukken ver klaren zich bereid, ze aan de Vereening, wanneer deze het verlangt, in uitsluitend eigendom af te staan tegen eene som van n honderd gulden in eens en n percent per bedrijf van de bruto recette. Wat het bekroonde stuk betreft, wordt de uit geloofde som van duizend gulden beschouwd als nilHIIIIIIIIIIlHU '"" iiiiiuiiiimiiHiiii niiiii iiiiiiiniin HIIHII ZIJN TROUWDAG, «Meneer Taupin" noemden wij hem en zeifs «ij, die gemeenzaam met hem omgingen, spra ken hem nooit anders aan. Hoe vaart u, meneer Taupin ? O, uitstekend! klonk steevast zijn antwoord, omdat hij een krachtig gestel en een nog krachtiger optimisme bezat. Hij was gezet, frisch en blozend, altijd levendig en opgeruimd. De blijgeestigheid in persoon ! En toch gaf hij dagelijks vijf uur les in het college Stanislas. Hij verdiende daarmee lüO francs 00 centimes per maand. Ziedaar de positie die een driejarig verblijf aan de normaalschool en zijn acte hem hadden verschaft. Sinds een heele week was het mij al opge vallen, dat meneer Taupin veranderd scheen. Hij was afgetrokken en verstrooid. Op zekeren dag verklaarde hij, den volgenden middag niet als gewoonlijk samen met mij te kunnen diceeren, omdat hij ten huize van een zijner leerlingen ten eten was gevraagd. Dat was iets nieuws! Ik vroeg bij wien, maar hij sprak er overheen. Ik maakte een paar grappen, die erg koel werden opgenomen. Den dag na die groote gebeurtenis, verscheen hij bij Flicoteaux met handschoenen van 20 sous, schitterend wit overhemd en glimmend ge poetste bottines. Hij zag, dat ik hem met verbazing aankeek. »Xu ja/' zei hij en kreeg een kleur tot achter de ooren, »ik zal 't je straks onderweg wel vertellen." Hij sprak aan tafel geen woord en ik vond ook niets te zeggen. »Hij gaat zeker trouwen/' dacht ik. »Maar hoe is dat kunnen komen?" Meneer Taupin een vrouw aansprekend, die niet de moeder van een leerling was, kon ik mij onmogelijk voorstellen! minimum van het droit d'auteur, berekend a n percent per bedrijf der bruto recette. De jury is samengesteld uit de heeren H. L. F. Pisuisse en A. L. H. Ising te 's Gravenhage, F. Smit Kleine te Haarlem, L. J. Veltman, Taco H. de Beer, M. B. Mendes de Costa en Mr. M. G. L. van Loghem te Amsterdam. Restauratie Tan jnunrscMMeriien in fle Kathedraal yan St. Jan te 's Bosch Al is het soms noodig, dat de bouwwerken, die ons uit vroeger eeuwen bleven, voor algeheelen ten ondergang dienen gevrijwaard door hen te restaureeren, door enkele oude brokken weg te nemen en daarvoor nieuwe in de plaats te stellen niet altijd is dit voor de schilderingen waar, die thans nog getuigen van het kunnen onzer voorvaderen. Als van een Rembrandt de vernis een al te dikke laag geworden is, dient ze schoon gemaakt. Als de verf afvalt, of het doek is ver gaan, dient het kunstwerk te worden verdoekt, soms is een nieuwe lijst noodig, maar wie denkt er aan om zoo'n schilderij een beetje te gaan «opfrisschen'1 door het over te gaan schilderen? Dat doet niemand, of 't is tot nog toe maar weinig vertoond in onze musea van zeventiende eeuw sche kunst, maar 't schijnt een gewoonte voor schilderingen, die van nog vroegeren datum da teeren en die 't ongeluk hebben van niet op doek en onder een kalklaag verborgen te zijn. Maar waarom, zou men willen vragen, dient een andere behandeling voor deze twee kunst werken ? Als een Ilembrandt gerestaureerd moet worden haalt men er de te dikke laag vernis af, waarom is een vijftiende eeuwsche muurschildering niet voldoende gerestaureerd, d. w. z. in haar oorspronkelijken staat hersteld, als zij van die witte kalklaag ontdaan is, en zich vertoond zooals ze na eeuwen nog gebleven is. In de St Jan van Den Bosch zijn, komt 't mij voor, zeer belangrijke muurschilderingen onder de witte kalklaag, waarmee 't geheele inwendige van den majestueusen bouw besmeerd is (o gruwel!) ontdekt. Ik zag die voor en na de restauratie, d w. z. voor en na de algeheele oververving en verdelging. Reeds voor langen tijd had men bij het zuider transept aan een van de breede pijlers der rij banken, op ongeveer vier meter van den grond een tafreel van ongeveer anderhalve vierkante meter bloot gelegd. Ik vond het voor drie maanden bijzonder goed geconserveerd en 't was een werkelijk mooi kunstwerk. Een Christus aan het kruis, Maria en Johannes daaronder, kleinere figuren aan hun voeten, en een inscriptie. Ofschoon het zeer licht van kleur was, manqueerde er niets aan Leerlingen hebben echter behalve moeders, soms ook zusters. Hij gaf les bij de Guibouret's, alleen uit vriendschap, heusoh .' .Mevrouw Guibouret leefde uiterst bescheiden met haar twee kinderen van een klein pensioen, dat haar was toegestaan door het kerkbestuur van de kerk van Saint. Sulpice, waar haar man kapelmeester was geweest. De twee vrouwen waren hem innig dankbaar. Op den duur werden zij aan hem gehecht, omdat het onmogelijk was, niet van dien goeden jongen te houden, als men een poosje met hem omging. Hij had geen bloedverwanten. Zijn moeder had hij nooit gekend. Zijn vader stierf, terwijl bij aan het college Stanislas s tudeerde, waar bij als kind in huis was en waar hij zijn geheele leven had gesleten. Toen hij op de norinaalschool kwam. bracht hij zijn vrije dagen nog in het college door, at met de leeraren en ging mee op de middagwandeling. Na zijn aanstelling was hem een betrekking aan de vijfde klasse te Kouaan aangeboden, maar hij had liever als hulponderwijzer aan het college Slanislas willen gaan. Daar was hij langzamerhand tot dien post, van leeraar vijfde klasse opgeklommen, dien hij als zijn maarschalkstaf beschouwde. Het denkbeeld, om werk van overplaatsing in een rijkscollege te maken, zou nooit in hem zijn opgekomen ; zulk een promotie zou zijn tractement heb ben verdubbeld; maar Stanislas verlaten, stond gelijk met het ouderlijk huis vaarwel zeggen. De portier, de pedel waren vrienden van hem. Den directeur beschouwde hij als zijn vader. Groot en klein bleef op straat even staan, om meneer aupin goeden dag te zeggen en een handdruk of een tikje op de wang te ontvangen, naar gelang van leef tijd. Xiets ontbrak hem dan een eigen huis en haard. Ik zou haast durven zweren dat juffrouw Guibouret de allereerste stappen heeft gedaan, want hij was veel te bloode om zelfs de oogen naar haar op te slaan, eer hij er verlof toe had. Eenmaal op zijn gemak gezet, ratelde hij er ongedwongen genoeg op los, daar twijfel en men zag met genoegen dat werkelijk zeer mooie staaltje van vijftiende eeuwsche muurschil derkunst. Men heeft voor een paar weken ge meend de duidelijkheid van deze voorstelling te bevorderen door een overschildering, die, volgens het zeggen van den man die 't gedaan heeft zelf, zoo getrouw mogeljjk is geschied. De lijnen waren een voor een met olieverf (sic) overgehaald en 't geheel was er belangrijk duidelijker, frisscher, helderder en leelijker door geworden, men kan gerust zeggen dat het geheel vernieuwd is, en de schilder heeft niet zonder eenige zelfvol doening zijn handteekening met een mondain «restaurépar" er onder geplaatst. En in het koor, in de middenste kapel aan de absis zijn er muurschilderingen ontdekt van ongemeene afmetingen. In de paneelen, die .de traceeringen van een blind raam op den hoogen muur gemaakt hebben, zijn zes schilderingen blootgelegd. En heel merkwaardige zijn het. Drie apostelen aan den eenen, en drie aan den anderen kant, boven ieder een groote visch, daar boven inscripties, onder de apostelen tafreelen. Die aan den epistelkant zijn het eerst gerestau reerd. In het midden staan dan Paulus, St. Jan en Andreas. In groote mantels met sterke kleuren aangelegd, en als in nissen afgebeeld; de restau rateur meende een sprekend relief hier niet ondienstig. Boven Paulus is de inscriptie : »Ihs die hync aent heylch Kruys dry uur aez de lef u scroei by de vyer." en dan die visch, een groote kabeljauw, met zwart alleen op den witten muur geteekend, en niet zonder een groote mate van begaafdheid. Onder den apostel een tafreel van zijn prediking. Boven St. Jan, die dan komt: »Ihs die van vyshen gebecken spyse naemt Ihs gekcryst óck vys is genaeint", daarboven de visch en daaronder een voorstelling van St. Jan, waar hij in de olie wordt gekookt. Dan St. Andreas, en boven hem »Ihs Wijens zij niet de lancy gewont ons evel mensch maakt u bloet gesont", en daarbeneden een voorstelling van de roeping van den heilige. Er verdient te worden opgemerkt, dat in het middenste tafereel, op de plaats waar die afbeelding van St. Jan in de olie is, een oude schildering werd ontdet, voor stellende een vrouw met een visch in haar hand waarschijnlijk een iragment van een veel grootere voorstelling, maar die was te onduidelijk, men heelt die maar geheel weggenomen en er dat andere tafereel voor in de plaats gesteld. De incripties zijn letterlijk gecopieerd. Dit is zoo aan den epistelkant, die is klaar, en aan de Evangeliekant zijn nog drie apostelen ontdekt, ook weer drie visschen boven hen, en zeer, zeer mooie visschen zijn het (ik heb ze ongerataureerd van dicht bij gezien). Een ervan is zelfs iets kleiner dan de anderen en heeft een kroontje boven de kop. Wat beteekend dat 'i Van die heiligen is weing over, en men kon weinig herkennen wie of ze voorstellen: De middenste is misschien Jacobus, maar veel is er niet van over. Van de onderste tafereelen is niets gered, men zal daar nu wapens maken. Boven de heiligen staat, of zal komen te staan, boven de eerste: »JofVrou Cathelyn heerEduard ik geen oogenblik aan. Hij bracht juffrouw Guibouret trouw op de hoogte van alle gebeur tenissen in zijn klasse. Zij was als dochter van een kapelmeester, een vrij goede musi cienne, en hij, verwonderlijk genoeg voor een onderwijzer in de spraakkunst, was een talent vol vioioricellist. Ik veronderstel dat zij duos hebben gespeeld en liet eind was, dat zij samen trouwden. Hij was een brave kerel, mijn vriend Leon Tuupin. Daar stond hij, zonder slag of stoot, aan het hoofd van een huishouding, dus met een groote verantwoordelijkheid op zich. 't Zou een heele toer zijn om vo:>r zoovelen met de honderd zes en ze.-tig francs rond te komen. Cluules Guibouret was sterk in het stellen, zeker; maar hij was nog pas in de vijfde klasse. Vandaar tot aan het leeraarschap aan het collego .Stanislas, waar hij op zijn beurt na'r streefde, lag nog een lange weg. De gelieven beraamden, dat Leon laiijnsche avondlessen zou zoeken en Loonie zang- of pianoles. Zij zagen de toekomst zoo roos ? kleurig in,dat zij er van spraken een huwelijksreisje te maken. Daar kwam mama tegen op! Met een dwaasheid beginnen ? Meneer Taupin vacantie nemen:' Zij hadden overal een antwoord op klaar. Zij zouden niet ver gaan. Hij zou maar drie dagen verlof vragen. Zij zouden in het goedkoopste hotel logeeren, 't Zou hun eerste en laatste dwaasheid zijn. Kortom, er werd besloten, dat zij drie dagen in Kouaan zouden doorbrengen. Ge kunt u voorstellen, hoe zij op de heenreis genoten. Zij waren nog nooit zoo lang samen alleen geweest. Geen van beiden had ooit nog zoo ver gereisd. Zij kwamen tegen donker aan en volgden een kleinen Normandiër, die hen door een doolhof van straatjes naar een onaanzienlijk logement voerde. Zij hadden in Parijs stevig koffie gedronken orn een middagmaal uit te sparen, 't Was pas acht uur. Zij wilden eerst de stad eens zien. Waar waren de mooie gebouwen, de mooie winkels ? Men raadde hen, de qua! Dicbier ruddes huysvrouw overleed". Boven de tweede: Jouvrou Corneliken Vlade racken huysvrouw heer Hendrick Dicbier, ge storven lichtmisdag" en boven de derde »Joufr. Godelieve dochter heer Hendrick Dicbier gest. ....". En dan al die visschen, mooie groote kabeljauwen, met dat kleintje met dat kroontje voorop, en dan die vrouw met de visch in haar hand, die men zoo maar weg gemaakt heeft, dit is de getuigenis van den heer restaurateur, of zijn factotum, zelve, dat staat zeker in verband met het vischkopers gild dat in die middenkapel haar altaar had, gewijd aan Peter en Paul, vroeger naar de H. Barbara of soms ook dat van den H. Martinus genaamd wordt. (Zie J. C. A. Hezemans. lo. Jan. blz. 332). Wat zal dat een prachtige kapel geweest zijn met hs.ar hooge ramen, de middelste in de krans om het hooge koor, en wat zijn nu die schil deringen weer frisch en duidelijk, maar leelijk. Til. MoLKEXJiOKR. UlmilUIINMIII! Amstel's iiiewe grenzen", Tentoonstelling van prenten en teekeningen inliet Koninklijk Oti(l/u:i(lkn>ulif/ genootschajt. (Slot.) »Een gantsche buurt is naar de Wetene g gedoopt: straat en dwarsstraten met schans en plantsoen en poort," zegt ter Gouw in zijn Amsterdamsche straatnamen; en de jongeren onder ons halen de schouders op : van een poort is althans nog iets terug te vinden, meenen zij wellicht de tolhuisjes van de voormalige barrière als de overblijfselen van een poort beschou wende?maar van een wetering hebben zij hit r nooit gehoord. Een blik op de kaart zou hui te recht kunnen helpen en doen begrijpen, dat wij wat al te veel toegevende aan de zucht om grachten, kaden en straten te verdoopen naar min of meer beroemde voorouders aan het noordelijkste deel van de boeren-wetering den naam van lïuysdaelkade gaven. Nog slechts een heel klein hoekje herinnert hier aan het voor heen ; 't is daar, waar we nog den typischen overhaal en het Polderhuis aanschouwen, dat Polderhuis, hetwelk wie weet hoe spoedig den weg op zal gaan van de tuin van Clous in het plantsoen bij de llaarlemmerpoort, de Neder landen, Stadlander, de Koomtuintjes en derge lijke zomeruitspanningen. Eens was er een tijd, dat een dichter den lof der Amsterdamsche buitensingel kon berijmen in een octavo boek wel twee vingers dik, doch toen waren die buitensingels ook nog wat fraaier dan onze tegenwoordige grenzen, hier en daar voor altijd verknoeid door den speculatiegeest van «bouwondernemers" en huisjesmelkers, die aan 't werk togen nadat door allerlei omstandigheden de fraaie buitenverblijven der voorname Amster dammers waren verdwenen of ontaard, hofsteden, gelijk zij heetten, waaronder die van bekende mannen als Jan Six en Gillis Valkenier. Zelfs de huize Welna schijnt vergeten; en zij die mochten betreuren, dat hier geen zicht baar teeken de gebeurtenissen van lo'óO levendig Boiëldieu langs te gaan en terug voorbij het paleis van Justitie, dat 's avonds een toover[ achtigen aanblik oplevert. ;'k Moet me eerst even opknappen," zei Leonie. Zij nam uit hun reistascbje wat zij noodig had en gaf'het i daarna aan Leon, met de woorden: »Toe, scheer je eens gauw. Ik kan je niet uitstaan niet dien langen baard.'' Hij begon zijn scheer mes te zoeken, maar eindigde met de over tuiging, dat hij het thuis had gelaten. Hij had erg het land, dat is te begrijpen. >Laat het dan even doen ; gauw maar. l']n dan ben jij hier alleen. 't Zou ook wat' 't Is maar: je kunt de kamer niet eens afsluiten, er zit geen slot op die deur. Dat 's minder, laatje zakmes maar hier, dan steek ik het dwars door de klink heen en niemand kan er in. i Als je maar voortmaakt!" ' Hij gehoorzaamde en ging heen na eerst beneden nog het adres van een barbier te hebben gevraagd. Er werd heel wat gelachen om dien I'arijzenaar, die zich 's avonds om acht uren wilde laten scheren, en op Vrijdag nog wel. Vrijdag is geen scheerdag in Kouaan voor gasten van zulk slag logementen. Dat doet men 's Zondags en, als men rijk is, 's Woensdags nog eens over. Men gaf' hem niettemin de verlangde inlichting. »Sla rechts af, dan weer rechts, en dan links. Een van de eerste huizen aan uw rechterhand." Heel duidelijk was 't niet, maar »ik zal wel een uithangbord zien/'dacht : hij bij zich zelf. Ken uithangbord? Is dat er niet, dan zal er toch zeker een scheerbekken w?zen aan een stang. De afstand was grooter dan hij gedacht had. Eindelijk bemerkt hij het scheerbekken, dat met een piepend geluid aan zijn ringen aan de ijzeren staaf in den wind hangt te schommelen. Hij snelt er heen. De winkel is gesloten. Vervelende boel! Hij zoekt naar de schel, den portier. Geen portier. Er zijn geeii portiers in Rouaan, behalve in de nieuwe wijken. Geen schel ook. Hij klopt; geen ant woord. Hij houdt vol en bonst op de deur. Daar komt een politieagent aan: »Wat voer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl