De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 25 oktober pagina 3

25 oktober 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1009 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. van zyn taak liet hem onverschillig, wat dan ook het gevolg had dat, toen hij in 1894 van zijn stichting afscheid nam en de directie van het Théatre Libre aan den heer Larochel Ie overdroeg, hy een persoonlyke schuld meenam van 8000 francs. Maar hij had bereikt wat hij zich als doel van zyn werk had voorgesteld, zelfs meer dan dat, want zy'n reizen door Europa, in 1895 begonnen, eerst België, Nederland en Duitschland bezoekend en daarna Italiëen Oostenrijk, had zyn revolutioneerenden invloed ook op het tooneel dier landen doen gelden. Ik behoef hier het resultaat dat Antoines werk had op de dramatische kunst in geheel haar omvang niet te omschrijven. Hoe groot het was moge alleen daaruit blijken dat, toen hij zijn taak met het Théatre Libre als geëindigd be schouwde, hy' nagenoeg eenstemmig werd aange wezen als de toekomstige directeur van het Théatre de l'Odéon, het tweede Tltéatre francais. Dat ook Antoine zich zelf daartoe aangewezen achtte, zeide hy mij zelf toen ik een paar maan den geleden hem in zyn eenvoudig smaakvol ingerichte woning op den Boulevard de Clichy een bezoek bracht. »Maar ik moet nog een paar jaren blyven werken zooals ik nu doe om mijn schulden af te betalen. Ben ik dan vry, tegen dat het kontrakt van de heeren Marck en Desbeaux afloopt, dan is het ty'd van het Odéon te maken wat het zijn moet." Antoine was toen aan de Renaissance verbon den waar hy' in in La Jfigiirante van Frano,o°s de Curel speelde, na te voren in het (hjmnase in L'age difficile van Jules LemaJtre (1894) en in Les demi Viert/es van Marcel Prevost (1895) te zyn opgetreden; in welke beide eerste stukken (in het laatste was zijn rol betrekkelijk onbe duidend) hij weer een krachtig bewijs gaf van zjjn groot talent als acteur. Dat zoo onverwacht in Juni van dit jaar, door het om ernstige ziekte aftreden van den heer Marck, de directie reeds toen aan de heeren Antoine en Ginisty is toegevallen, komt wel het Odéon ten goede, maar maakt Antoines materieele positie niet gunstig, te meer omdat hij zich onlangs zijn verzoek om betaling van zijn schuld in termynen door de rechtbank heeft zien ont zeggen. Het Odéon de plaats te verzekeren die deze schouwburg is aangewezen door den geest zijner stichting, dat is te zijn het officieele Théatre Libre, waar zich | de jonge auteurs en de jonge acteurs doen kennen, in die richting ligt het streven van Antoine, waarmede zijn mede-directeur de heer Paul Ginisty volkomen eensgezind is. Zij zullen daarvoor hun krachten vereenigen en hun bemoeiingen mengen, al heet het ook officieel dat de eerste het gedeelte, de regie en mise-enscène betreffend, de tweede de litteraire zijde voor hun rekening nemen. De groote verwachtingen omtrent Antoines beheer van het tweede Tliéatre francais berusten op goede gronden, en het vertrouwen in zijn arbeid vindt reeds bevestiging in de wijze waarop hij deze voorbereid. **) Hij heeft zich vijanden en vrienden gemaakt, want van niets is hij meer afkeerig dan van onzydigheid. Zijn kunst is hem alles, en voor het aangezicht van deze ont ziet hy niets en niemand; zonder terughouding spreekt hij zijn lof en zijn blaam uit, loyaal aan vaardt hij het oordeel van anderen. Dat hij, in een gesprek, dat ik nog een dezer dagen met hem had, in zijn lof en met welk 63n hartelyke bewondering deed hij het onze twee kunstenaars begreep die, broeder en zuster, bij hun geboorte den voor den Xederlandsche kinst onsterfelijken naam van Bouwmeester ont vingen en door hun intiemen Louis en Theo (eigenlijk moest ik zeggen Doortje) worden genoemd, was my' een innige verheugenis, het streelde ook mijn eigenliefde, want het is altijd aangenaam door een man, wiens oordeel men IIIIIIIIIIIIIMMIIIIIlllllllll IIIIIIIIIIIH1IIHIIIIIIIIIIIHU IHHHHtlllllHlllllffltlflItlillflIflIllftllfflIIIIHlU ZIJN TROUWDAG, 2) Het gevoel van verruiming dat die aanblik hem schonk, verdween echter weer onmid dellijk bij de pijnlijke gedachte, dat hij noch den naam van zijn logement, noch dien van de straat waar het uithing, wist. Het idee, dat iemand 's avonds in een groote stad kan verdwalen was heel niet in hem opgekomen. Wacht! misschien heeft de logementhouder, toen hij aan 't station zijn etablissement aan prees, hem een adreskaartje in den zak ge smokkeld. Met koortsige haast keert hij zijn zakken om. Niets. Een beursje, met 40 francs (hij had 80 francs, maar uit wijzen voorzorg tegen dieven, heeft hij er de helft van aan L/eonie gegeven); het cahier waarin hij zijn aanteekeningen van de klas schrijft, een reisgids; het Petit Journal. Dat is alles. Wat te doen ? Hij kijkt de menschen aan, die hem voorbijloopen, uitziend naar een vriendelijk gezicht, van iemand die hem zou kunnen zeer hoog stelt, er een te hooren uitspreken dat met eigen oordeel overeenstemt. Laat ik om het geestelyk portret (het materieele portret dat hierbij gaat stelt Antoine voor in de rol van den ouden Hilse in Les Tisserancls, en is naar een teekening van zy'n vriend H. G. Ibels) te besluiten hier nog bijvoegen dat Sarah Bernai dt een der esrsten is geweest om Antoines streven krachtig te steunen en dit voortdurend is blijven doen. Zij toont hier, zooals zij dit heel haar loopbaan door gedaan heeft, voor alles de kunst lief te hebben. Ik las haar waardeering in een brief dien zij aan Antoine heeft geschreven, waarin zij hem met zijn pogen en aanvankelyk slagen geluk wenscht (toen zij dit schreef kenden zij elkaar nog niet) en hem krachtig aanspoort op den ingeslagen weg voort te gaan. Hij heeft dien raad niet veronachtzaamd en hij heeft er haar vriendschap door gewonnen, dat zegt veel) zeer veel. Parijs, Oktober '00, BCLÉE. *) Dat ik in mijn »silhouet" H. G. Ibels Mévisto ainénoemde Antoines medeoprichter van het Théfttre libre is een vergissing, die ik hier herstel. Tevens moet ik hier opmerken dat de beide laatstgenoemden dezer dames, Barny en Colas, door Antoine voor het Odéon zijn geën gageerd, terwijl Janvier daar reeds was en na tuurlijk door de nieuwe directeuren gehandhaafd wordt. Ook Gemier, een goede bekende van de tournees van het Théatre Libre, heeft bet A >nbi</u verlaten om zich onder Antoines vlag te scharen, schoon hem dit een belangrijke materieele schade veroorzaakt. **) De opvoering van Le. Capitaine Fracassc, in verzen, door Emile Bergerat, naar den be kenden roman van Théophile Gautier, als entree de campagne der nieuwe Odéon-directie, heeft niet algemeen instemming ondervonden. Het zou verkeerd zijn om deze reden zich nu reeds een minder gunstig oordeel over deze directie te vormen. Om te mogen oordeelen moeten moeten wij de heeren Antoine en Ginisty langer aan het werk gezien hebben. iiMimmuutnimiiiiiiiiiiliiniiiiiiMiiiiimtiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinminuii Muziek in de Hoofdstad. Toen voor zes jaar Lamoui'eux voor het eerst met zijn orkest ons land bezocht was de belang stelling zeer groot en uit verschillende plaatsen maakten de kuustmiuuaars zich op om dit beroemde orkest te hooren. Ik had verwacht dat ook voor Colonne's orkest zeer groote belangstelling zou zijn, doch hoewel de zaal niet onbezet was, kan men toch niet zeg gen dat het bezoek groot was. En toch al is Coloane's naam minder naar buiten gedrongen dan die van Lamoureux heeft dit orkest voor de Frausche muziek grooter ver diensten dan dat van Lamoureux. Lamoureux toch heeft zijne landgenooten voor namelijk bekend gemaakt met de Duitsche muziek, waarbij hij wel eeus een werk van een Franschmau wilde opnemen, doch Colonne heeft, zich in i hoofdzaak tot taak gesteld Frausche muziek uit te voeren. i Lamoureux heeft zoolang César Franck leefde, voor zoover ik weet, nooit een werk van hem doen uitvoeren, doch liet andereu die toch Franck's leer lingen waren voorgaan. Terwijl men terecht ' klaagde over groote eenvormigheid en veel te weinig afwisseling in Lamoureux' programma's bood Colonne bijna lederen Zondag noviteiten. ! Waar Lamoureux' orkest meer uitmunt door preciesheid en verfijning gaat er door Colonne's vertolking meer warmte die vooral uitkomt bij de vertolking van de werken van Berlioz. En hier kom ik op een groote verdienste van Colonne, want hij is het die BerLoz voor zijne laudgenooteu heefi doen herleven. Na Berlioz' dood was de belangstelling voor zijne werken, die reeds bij zijn leven even spoedig ver dween als zij ontstond onder den suggestie ven invloed van den grooten componist, bijna geheel verflauwd. Colonne beschouwde tiet als zijn roeping die wer- j keu weer onder de aandacht te brengen. Het Parijsche publiek als altijd demonstratief gaf zeer duidelijk zijne afkeuring over die handeling te kennen en aan fluiten was er nooit gebrek. De jongeren die later overtuigde Waguerianen werden besloten echter Colonne te helpen. Wan neer er een stuk van Berlioz op het programma kwam raden. Verscheidene malen is hij op liet punt iemand aan te spreken, maar op het laatste oogenblik houdt een gebaar, een blik, die hem niet veel goeds voorspelt, zijn tong ge boeid. Eindelijk schept hij moed : «Mijnheer," begint hij tegen een grijsaard met een in nemend uiterlijk ; maar de grijsaard met het innemende uiterlijk kijkt eensklaps zuur en werpt hem minachtend een sou toe. »Ik vraag u geen aalmoes, mijnheer! Ik ben geen be delaar! Ik ben onderwijzer!..." Verloren moeite; de andere, wellicht min of meer verlegen over zijn vergissing, versnelt den pas en verdwijnt. aupin, totaal versuft en doodmoe van het gejaagde loopen, gaat op een hoek der balus trade zitten en probeert geregeld te denken. Zijn logement terug te vinden, zonder den naam te weten, is een onmogelijkheid. Hoe kan hij dien naam te weten komen ? Kan hij niet ergens een adresboek krijgen, waar de namen van alle logementen instaan ? Als hij die wist, was hij al een eind op streek, was hij klaar. Hij zou een kruier nemen en zich van het eene naar het andere laten brengeij, net zoo lang, totdat hij er was; hij zou den kruier vorstelijk beloonen. Zuinigheid komt niet meer te pas. Lejnie mag niet langer in onzekerheid verkeeren ; zij mag den gingen zij in grooten getale op het Ie amphithéatre zitten (daar waren de plaatsen van 3 francs, waar men veel echte muziekliefhebbers en musici aan trof) en wanneer er gefloten werd hieven zij een oorverdoovend applaus aan en riepen uit alle macht bravo. Zij brachten vrienden met sterke ontwik kelde handen mede en maakten een geweld a tout rompre. Eerst wist men niet wie de overwinning zou behalen, doch enfin pa a pris." En tegenwoordig mo';t Colonne ieder jaar eenige malen de Damniition de Fau.it en Romeo et Juliette in zijn geheel uitvoeren, en wanneer de Miirche Hoi,groi$e gespeeld is, breekt een applaus l is zoo geweldig als men anders nooit hoort. Zonder bisseeren kan dit nummer niet voorbijgaan. Doch de jongeren die Wagnerieus" geworden zijn, hebben zich van Colonne afgekeerd en zweren al reeds lang bij Lamoureux die hen \\"agner en nog eeus Waguer geeft, al blijkt ook iedereu keer dat die fragmenten in de concertzaal alles behalve het ware geven. Zij geven zooals het in Frankrijk altijd gaat nu op Colonne af, alsof er niets schoons meer aan is. De geestigste kritikus van die richting, Willy (Henri Gauthier Villars) vooral is onuitputtelijk om met Colonne den draak te steken, doch nu wij dit orkest weer gehoord hebben weten wij dat wanneer hij zegt dat het orkest van Colonne op hem den indruk maakt van eeue anarchisten-ver gadering //ou personne n'est d'accord," hij hem groot onrecht aandoet. Dit orkest is werkelijk beter dan zijne reputatie bij die richting te Parijs. Voorzeker zijn er op dit orkest gegronde aan merkingen te maken, doch de wijse waarop gister avond de verschillende werken vertolkt zijn, was in zeer veel opzichten voortreffelijk. Het strijkkwintet is bij Lamoureux ontegenzeg gelijk schooner, doch ook bij die groep was hier veel dat mij genot gaf, o. a. cl; echt frissche klank van de eerste violen en de scliooue kleur van de tremolo's, bij violoncellen en alten. Wat dt, koperen blaasinstrumenten betreft, die klank was voortreffelijk. lederen keer wanneer men ren fraiisch orkest hoort, wordt men {retroiïeu door het timbre van die instrumenten. Het ver wondert mij dan ook altijd, dat mtiu bij ons (wat trompetten en bazuinen betreft) er niet rneer naar streeft die effecten te verkrijgen. Ook de klank van den houten blaasinstrumenten muntte uit door gelijkheid. De clarmetten hebbeu ec'iter niet die beschaafde klank die men bij andere orcliesteu opmerkt, Dat is voorzeker ecu nadeel en toch is er iets voor te zeggen. In Frankrijk verliezen de ciarinetteu door te groote verlijuiug wel wat veel hun persoonlijk karakter. L)aar de zilveren Bohmlluiten zooveel krachtiger van toon zijn dan de houten, is er meestal weinig onderscheid meer tusschen (luiten en clatinetten te bespeuren, de klarinetten klinken te veel als fluiten en de fluiten als clarinetten. In onze orchesten is dat verschil grooter en daarom viel het mij gister ivond minder op dat de clarinetten meer op zieluelf staan, dan vroeger het geval was toen ik slechts Parijsche orkesten hoorde. De kwestie of het orkest, volledig was of niet doet weinig ter zake. (Ik telde o.a. hier zeven contrabassen en in Parijs telde ik er altijd negen.) Doch alleen vond ik den harpist niet altijd even gelukkig. De beste harpist schijnt dus te zijn te huis gebleven. De slaginstrumenten waren nu en dan wel wat, heel sterk, doch daar op het tooneel in den C iUelet te Parijs de klank veel meer gedempt is, kan men besluiten dat de heer Colonne in dit opzicht ver zuimd heeft rekening te houden met de akoustiek in het Concertgebouw. De Sij/!//iAo//in /////itix/ifj/te vau Berlku (vooral de drie laatste deelen) werden schitterend vertolkt, evenals de Balletmuziek van Massenet uit Lc Ci'l, Zoo gespeeld, valt er een nieuw licht op. De heerlijke aetherische muziek uit l'xychévan Ct'sar Franck scheen mij hier niet op de rechte plaats. Ten eerste moet men het werk in zijn ge heel hooren en ten andere is deze muziek als liet ware voor een kleinen intiemen kring geschapen ; die muziek is te teeder voor eene groote ruimte en eeu groot publiek. Zeldzaam schoon klonken de fragmenten uit La D:t'Hlltfii<>rf (Ie Fl'llxt. Het was meer dan jammer dat, de fragmenten van Rameau, door Guvaert geïnstrumenteerd, werden weggelaten, omdat het programma wel wat lang was. De heer Loeveusohn uit Brussel speelde het concert in a. kl. t. voor violoncel van Saint-Saëns. Ik breng alle hulde aan dezen begaafden virtuoos, doch bij zulk een programma en bij een concert waar men komt om een onbekend orkest vau dit gehalte te hooren is een solonummcr niet zoo recht eersten nacht van haar huwelijk niet vol angst en in eenzaamheid doorbrengen. Hij voelt zich verlicht, nu zijn besluit vast staat en hij zich reeds zeker waant, van te zullen slagen. Hij vraagt zich af, of hij daar straks iiiet krankzinnig is geweest. Men ver dwaalt niet in een stad als Ivouaan. Er is toch een politie, die alle hotels kent. Het allereerst nu de politie opgezocht. Toevallig verschijnt er juist een agent, die het plein surveilleert. Beleefd groetend, begint hij: «Mijnheer.. ." maar eensklaps blijft hij steken, als hij denzelfden agent herkent, die hem bij den kapper heeft gebracht. Kan het ook toevalliger! De agent van zijn kaiit herkent hem ook. »Ben je daar weer?'' vraagt hij op alles behalve weiwillenden toon. »Ja, daar ben ik weer, en u kunt mij een heel grooten dienst bewijzen." Hij begint zijn wedervaren te vertellen, maar gedurende zijn verhaal maakt hij zelf twee opmerkingen, eer stens: dat het tastbaar onwaarschijnlijk klinkt en tweedens: dat hij het op een erbarmelijke manier uitbrengt. Hij brabbelt, hij raakt in de war; er is geen wijs uit te worden. »'t Lijkt wel, of ik dronken ben," zegt hij ein delijk, juist als de politieagent van zijn kant tot dezelfde conclusie is gekomen. »Vertel de op zijn plaats. Dat kan echter de solist niet helpen die toonde het op eene groote technische hoogte gebracht te hebben en met warmen toon zonder te veel effectbejag speelde; doch in dezen lijst ware het beter geweest de fragmenten van Rameau te geven. Twee solisten : de altist in de sere.nailc van Charpentier en de fluitist in nummer 7 van de bal letmuziek van A-ïcanio van Saint-Saëus hadden ge legenheid uit te munten. lint gekozen balletuummer is anders niet het belangrijkste uit die muziek waarin zeer partij is getrokken van oude dansen (o. a. het ballet de la Royne (15S2) en du airs de bnsse i/inise voorkomende in rOrché^ngrujiIae: Jouissi/ure rotii i/onncrui ook door Rabflais in het vijfde boek van Puntagrtti'l geciteerd. Deze dansen zijn door Saint-Saëus bijna getrouw gevolgd.) Uit een muzikaal oogpunt zouden die dus belangrijker ge weest zijn. Het doet mij leed dat dit concert het eenige is, want ,/les abseuts avaient bien tort." Mcj. Jo Kempees gaat naar B:iyreuth, daarom wilde zij voor haar vertrek nog afscheid vau ons publiek nemen. In vereeniging met M-;vr. S. Bosnuns?Beuedicts en den heer Ctir. Timmner toonde zij dat hare stem (die m. i. gewonnen heeft) en haar talent alle recht geven tot de verwachting dat zij eene dramatische zangeres van beteekenis kan worden. De voor ons onbekende liedereu van ttveke, van den componist P. Heise, zonz Mej. Kempees met veel dramatische expressie; zij wist met hare schoone stem te woekeren. Als compo sitie was de indruk gemengd, soms vond ik de expres'ie te zwaar eu de declamatie niet altijd even gelukkig. (Ook het aaneenschakelen vau twee zin nen en sommige herhalingen vond ik niet altijd gemotiveerd.) Wat de expressie betreft is echter de vertolking van zeer grooten invloed op den indruk van een werk, en dus laat ik in deze eers'e kennismaking in het midden in hoeverre de vertolking daarop van invloed is geweest. I u een prachtig liedje van Bizet, het bekende Mtuli-igiil van Cliaminacle, en Priitleni/j» vau Tschaikowski (de Alllanue Friiiii-n-Rtixse is dus tot stand gekomen!) voldeed Mrj. Kempees mij nog beter en niet minder in twee liederen (Jniiijn Li-J'iJe eu Geisli'.srlnnig') van Gottfried Manu en Dan. de Lange. Hoewel de zangeres in het laatste liedje wat te veel wilde geven, miakten deze beide liedereneen uitstekenden indruk. Mevr. S. Bosmans?Benedicts heeft in de Kon (i te van Iraiick (met den heer Timinuer) en niet minder in hare soli, waarvan ik bijzonder releveer de Suite vau Grieg en de eerste Prélude vau Cliopin, weer ge toond welk eeue uitstekende jredistingueerde pianiste zij is. Waar zij ecu poëtisch karakter heeft weer te geven, schijnt zij mij het grootst tOJ. Het, heeft mij zeer verheugd deze pianiste weer te hooren; ik hoop dat zulks nog dikwerf het geval zal zijn. De heer Timmner deed weer zijn prachtigen toon eu muzikale voordracht bewonderen in de Soimfe en niet, minder in de beide Rnan/ice* van Beet hoven, waarover ik reeds meermalen in de gelegen heid was mijne ingenomenheid uit te spreken. Ten slotte zij vc.rmelu, dat de heer Mimi de zangsoli op zeer muzikale wijze begeleidde en met zijn lied (voor korten tijd in dit blad besproken) veel succes had. VAX MIU.IGEX. Weingartner over Siegfried Wagner. De Ilofkapelmeester te Berlijn heeft in de Xeue Deutsche Rundschau een lang artikel geschreven waarin hij de Festspiele te Bayreuth aan een gestrenge kritiek onderwerpt, doch waarin hij met warmte pleit voor een herhaling van de voorstellingen. 0/er Siegfried Wagner zegt hij o. a.: In Me vrouw Wagner's geest moest de gedachte wel opdoemen dat een man aan het hoofd van Bayreuth moet staan, en tevens moot zij wel vol zorg zijn wie de leiding zal overnemen van haar dood. De omstandigheden hielpen haar. Er was toch een zoon, de stoffelijke erfgenaam van den meester. Waarom zou hij ook geen geestelijken erfgenaam kunnen worden 'l Wel is waar moesten gewichtige bezwaren erkend worden. De jonge Heer Wagner was in zijn jeugd onmuzikaal bevonden en had daarom geen muziek geleerd. Dat heeft noch hij, noch zijne moeder ooit verzwegen. Maar dat was ten slotte toch geen overwegend bezwaar. Daar menschen met individueele begaafdheid in Bayreuth niet gewild zijn en zelfs voor de leiding van de Festspiele als »ruinirt' worden betiteld, behoefde rest maar op 't bureau," zegt de agent, hem bij den kraag vattend. Op 't bureau, als een landlooper of een misdadiger! Een leeraar van 't college Stanislas op 't bureau! De agent wil hem meenemen. Hij verweert zich, de arme man. »TJ hebt niet het recht mij te arresteeren," zegt hij. »Ik heb niets kwaads gedaan. Ik bedel niet. Ik bekleed een fat soenlijke betrekking. Ik kan het bewijzen. Ik heb geld genoeg bij mij. Mijn eenige on geluk is, dat ik het logement niet terug kan vinden, waar ik mijn intrek heb genomen. U moest het mij helpen opzoeken, als u je plicht, deed, in plaats mij te beleedigen." Zijn welsprekend betoog scheen indruk te maken, vertelde hij mij later. De agent liet zich vermurwen. De enkele voorbijgangers, die waren blijven staan, begonnen te zeggen: «Breng hem bij meneer Dauphin! Misschien weet meneer Dauphin raad." »Ja," zei hij, »breng me bij meneer Dauphin. Wie zou dat wezen?" voegde hij er in zich zelf bij. «Be paald de commissaris." Men voerde hem er heen. 't Was inderdaad de commissaris, maar van den schouwburg. Taupin, die zijn ge dachten had bijeen verzameld, zette hem bedaard en helder de zaak uiteen. Hij werd aandachtig aangehoord en zag zich reeds aan 't eind van zijn verlegenheid.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl