De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 25 oktober pagina 8

25 oktober 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1009 verschynen zou; de Koninklijke Vereeniging moest bfl <9en koninklijk feest wel koninklijk zich ge dragen en alleszins gepast is dus haar pogen met een koninklyk tooneelstuk, het te vieren feest luister bij te zetten. Ik vernam echter een paar opmerkingen, die het nuttig kan zyn mede te deelen. De eerste was, dat nu ter eere van Wilhelmina's kroning, een oorspronkelijk stuk zal worden vertoond, het misschien overweging zou verdiend hebben, Wiihelmina's voorvaderen van moedersz(jde evengoed als die van vaderszyde de eer te gunnen om tot onderwerp van zulk een tooneelstuk te verstrekken. Het kon immers zijn, bij de eigenaardige eischen aan dramatischen arbeid gesteld, dat de geschiedenis van Waldeck-Pyrmont en zijn vorstenhuis, een nog geschikter stoffe voor een treur- of blijspel aanbood, dan die van .Nederland of Oranje. De tweede opmerking betrof de samenstelling van de jury, waaruit men meende te moeten afleiden, dat er uitsluitend naar een treurspel werd gevraagd, daar de heeren juryleden, hoe zeer door hun letterkundigen arbeid aangewezen als keurbende, tot het doen van een keuze uit de te verwachten handschriften, zich allen meer in de richting van het tragische, dan van die van het komische bewegen. Mocht deze gevolgtrekking, waarvoor ik beken het gaarne iets te zeggen is, juist zyn, dan zouden al onze blyspeldichters, zooals Gram, v. Eeden, v. Maurik, Reyding, wien men niet minder eere mag geven dan onzen treurspeldichters, van den wedstryd uitgesloten z\jn en deze dus niet algemeen kunnen heeten, terwjjl het zeer wel mogelijk, zoo niet waarschjjnlijk is, dat onze jeugdige Koningin meer van een blijspel dan van een treurspel zal houden. Zou de Kon. Ver. niet ten opzichte van dit punt nog eenige verklaring afleggen vóór het te laat is ? Hoogachtend, ' Amsterdam, l'W dw. dr. 15 Oct. 1806. J. D. Vu. T/. _4<w den WelEd. Heer Clt. M, van Decenter. WelEd. Heer, Een enkel woord Het is mijn bedoeling niet tegenkritiek te leveren op uw beschouwing over Een Visioen. Ik heb dat nooit met andere be schouwingen gedaan, en wensch dat ook nu niet te doen. Maar iets zou ik toch heel graag willen zeggen. Ik moet protesteeren tegen uw bewering, dat ik op een enkele plaats in het werkje pogingen zou hebben aangewend om den indruk te ver zachten. Juist het tegendeel is waar, ook al reageert de persoonlijkheid van het meisje, dat op de door u bedoelde plaats op den voorgrond treedt, op geen bepaald antipathieke wijze. Ik heb met al de kracht die in mij is, den vinger willen leggen op een rotte plek in het zedelijk Jeven van zeer velen om ons heen, op een ziekte die in verschillende nuanceeringen, van onbe duidend af tot gevaarlijk toe, steeds sterker en sterker verwoestingen aanricht, en verraderlijker om zich heen grijpt; tevens met een enkel, voor veel hardhoorigen misschien te discreet woord, de oorzaak van de ziekte willen aaugeven. Dat te doen, en medelijden willen opwekken, zou zyn als een poging om tegelijk voor- en achteruit te willen loopen. Dat heb ik niet gewild; ik heb den vinger zoo sterk mogelijk aangedrukt, zeker niet ten genoege van hen die duisternis verkiezen boven licht, opdat de toeschouwer het uitschreeuwe van pijn en ergernis, van walging tevens, opdat hjj het mes neme, en zonder zie kelijk gevoel uitsnijde, wat ik zonder ik zonder medelijden aanwees, opdat hij ook tot zichzelf inkeere, en bij zichzelf en bij anderen het woekerkwaad keere, waar dit nog te keeren is. Dat was het doel van mijn schrijven, en voor iemand die met medegevoel gewend is om zich heen te zien, komt het my voor, duidelijk genoeg te zijn aangegeven. Ik heb dat niet gedaan als man van wetenschap; geloof me op mijn woord, geachte heer, ik ben in de wetenschap thuis als een boer in een ballet. Maar ik heb een stuk leven gegeven, iets, dat ik zag; en het feit, dat wat ik zag, overeenkomt met de wetenschap, levert toch dunkt me, het hechtst bewys, dat ik goed zag, en dat ik waar heid, in-droevige waarheid schreef. In verdere details zal ik niet treden. Aan Maeterlinck. die, zoover ik weet, zich nooit ten doel stelde den vinger te leggen op zulk een rotte plek, heb ik niet gedacht. Een Visioen heeft met zijn werken toch ook niets essentieels gemeen. En poëzie in de taal zou, dunkt me, al heel misplaatst zyn in een brok levensvuil, dat walging moet verwekken, en dat zijn doel mist als het dit niet doet. Ik heb getracht te schrijven, zooals gesproken werd ; hoe meer ik de natuurlijke spreektaal ben nagekomen, hoe beter toch is mijn werk geschreven. Dat is mijn meening omtrent tooneeltaal, en blijft ze. Ik stel het zeer op prijs, dat u me eerlijk vindt, en hoop van harte dat uw goede meening door dit schrijven geen wijziging onderga. Geloof me, met verschuldigde gevoelens van hoogachting, Amsterdam, Uw dn. 16 Oct. '06. J. HORA ADEMA. 20 October 1896. Geaclite Redactie ! Naar aanleiding van het in het laatste nummer van uw blad voorkomend stuk getiteld : Baren" verzoek ik beleefd plaatsing vooreen paar opmer kingen. Het is geenszins mijn doel mij te men gen in een polemiek over het al of niet goede van die gewoonte, evenmin ze te critiseeren. Ik weet, hoe onaangenaam het is mensehen, die ge heel buiten een zaak staan, daarover een oordeel te hooren uiten met een autoriteit als kenden ze haar bij ervaring. Ik zal mij daarom van alle mogelijke critiek onthouden, maar wil alleen opkomen tegen eene vergelijking tusschen het baren" aan militaire instituten en het groenloopen aan inrichtingen van Hooger Onderwijs. Niets hebben deze twee zaken gemeen dan, zoo als de inzender der X. Ilott. ('t. zeer terecht zegt, dat de baar is de nieuwe aangekomen adelborst, zooals de groen de jonge student is". Iii de MrtoeMclitiiig der Berlijiisclie Bijyerös-teiitooiistelliiii (Lttstiye Bliiiter.) De Verpleegster: »Lieve hemel, waarom moest nu juist dit ongelukskind zich zoo krachtig ontwikkelen !'' De eeiiwiiöurenile Oosterse pestie, t Lu Jlaiiti.) (De Engelschman aan de linkerzijde van de prent stelt volgens het Italiaansche blad =>Lord Gladstone" voor. De muizen, die aan de poolen van het houten onderstel knagen, verbeelden Creta, Griekenland en Armenië.) Engeland en Mije, (.lugend.) Verschillen evenwel doen ze zeer veel, voor namelijk in de manieren van uitvoeren. Zie hier eenige punten : 1. Een jongen, die op het instituut komt is «verplicht" zich aan het baren te onderwerpen,, niet aldus aan onze hoogescholen, alwaar men door of geen corpslid te worden, <>f daarmee te wachten tot zijn 23ste jaar, den groentijd ver mijden kan. . Zijn de jonge studenten minstens 18 a l!l jaar oud en niet soms 15 gelijk de baren. 3. Is de groentijd gereglementeerd d. w. z. ieder corpslid moet zich tegenover de groenen houden aan bepaalde voorschriften, vastgesteld door het corpsbestuur en waaraan streng de hand wordt gehouden. Bij een dergelijk systeem ziet ieder toch in dat er geen misbruiken, laat staan mishandelingen kunnen plaats hebben ; temeer wanneer men nog in aanmerking neemt dar er tusschen het corpsbestuur en het jongste studiejaar (dat voorname lijk outgroent) een andere ook als het ware, toe ziende macht is n.l. de oudere studiejaren, die door hun zedelijk overwicht kalmeerend werkend kunnen optreden. 4. Duurt een groentyd slechts 3 ii 4 weken en geen 8 maanden, zooals het baren. U dankzeggend voor de plaatsing dezer regelen teeken ik mij hoogachtend : H. '. DE GKACW, jur. cand. In Arti, In tegenstelling met andere jaren, is ditmaal de tentoonstelling in Arti veel belangrijker dan gewone tentoonstellingen soms zijn, en dit niet omdat er zooveel nieuws te zien is, want dat is erg schaarseh in deze tijden, en het nieuwe wordt altijd niet even goed ontvangen en begrepen, maar juist omdat er van het oude zooveel goeds is. Van het oude, kan ik gerust zeggen, daarmee doelend op de werken van Breitner en van Bauer. Niet alsof die nu verouderd zouden zijn, want in de oogen van velen is dit nog altijd het meest moderne wat gemaakt wordt, maar meer omdat deze twee sterken in kunnen mijns bedunkens de traditie der ware kunst op deze tentoonstelling staande houden, en in zooverre het altijd-zoo-geweest-zijnde, het oude princiep van kunst voorstaan. En met welk een kracht, met welk een kunnen vooral ! En al zijn Jacob Maris of Josef Israëls niet aanwezig met hun werken om deze twee te steunen, toch kan ook bij hun werk herhaald warden wat ik vroeger reeds eenmaal naar aanleiding van Breitners werk zeide: Hoe ook de toekomstige kunst wezen moge, door velen verlangd, door enkelen slechts met nauwgezetheid gezocht, of zij sociologisch, architectonisch, wetenschappelijk, philosophisch of symbolisch moge wezen, van hen, Bauer en Breitner zal zij dat fond van waarachtige schoon heidsverlangen, van kunnen en emotie overnemen, zonder welke geen kunst wezen kan. Op hen is het dat door lateren zal voortgebouwd moeten worden; zij zullen de hoeksteen blijken van het fun dament, dat grooteren nog dan zij begonnen en dat eenmaal het monument zal dragen van wat tot nog toe nog toe als een vaag voorgevoelen in de hoofden van enkelen leeft. En wee hun, die in te groote zucht naar nieuwheid of cijferend ver kregen detailkennis zich willen vergrijpen hun werk naast en zonder dit begin te doen, het zal maakwerk blijken, wetenschappelijk gedoe, zonder de liefde die bindt, die het fundament is als in alles, en geen kunst. TH. Moi.isuxnoK.ii. iniifiiniMilMiliiiiMtiiiillllliiiMiiiinnilliiDDHliil imiimiimiiiiiiiimiiiiiii» SNUIFJES. Binnen! De wereld wordt hoe langer hoe yol-handiger. Voor eenigen tijd las ik in mijn krant, dat iemand aan de hand van de millioenenrede (iets) had" uitgerekend, en dezer dagen vertelde mij hetzelfde blad weder, dat de heer Gerritsen aan de hand van een in de zaal verspreid strooibiljet (iets) had besproken. Zoo komen er met den dag meer handen in dit ondermaansche en dat is een geluk, want veel handen maken licht werk. Maar voor die handen zelf is dat niet altijd een voor deel, want een paar weken geleden moest_ ik nog hooren ,van de onzalige ondervinding door de geschiedenis aan de hand gedaan", alsmede van een kwaad, dat »in de hand ge werkt werd'', en zoo vrees ik, dat er onder al die handen niet alleen een groot aantal lamme handjes, maar ook eenige zeere handen zullen voorkomen. Wat nu dat rekenen en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl