De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 25 oktober pagina 9

25 oktober 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1009 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 De Amsterdarnsche forensen van Rijkswege beschoten. Amsterdamsche Stedemaagd (bij het vertrek van den eersten gepantserden trein naar het Gooi, tot den Minister van Oorlog): geweren. Nu zal van al dat reizen en trekken de aardigheid gauw afgaan !" »Ik dank u hartelijk, Excellentie, voor die nieuwe iiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii spreken aan de hand van een rede of van een strooibiljet betreft, ik zag dat allang tegemoet, in onzen ver-poëtischen en symbolischen tijd. Vroeger had men reeds vele voorbeelden van een leven van de hand in de tand; dat hierop zou voigen eene geleiding van de hand naar het verstand, scheen mij een niet te stoute verwachting. Van verschillende kanten kwam in de laatste dagen de vraag tot mij, of ik niet eigenlijk die Unitariër was, die de liberale wereld zoo in rep en roer gebracht heett met zijn artikelen in het Handelsblad. De een grondde zijn vermoeden op het onloochenbaar feit, dat ik een helderziend staatsman ben, de ander op mijn gebleken sympathie voor een opgewekt godsdienstig leven, een derde meende 't was inderdaad vleiend genoeg voor me dat mijn ongewone activiteit mij had verleid ook anderen aan te sporen, op te komen tegen elke poging tot ondermijning en verzwakking van de Staatshoogheid en tege lijkertijd de oogen te openen eenerzijds voor de beteekenis van de aanvallen daarop en anderzijds voor de schoonheid van het Staats ideaal", en dan daarbij «voortdurend den Staat weerbaar te maken en den weerplicht af te kon digen". Vooral dezen derden man kon ik maar moeilijk aan zijn verstand brengen, dat ik niet de eenige Nederlander was, die steeds met opgestroopte mouwen loopt, gereed voor elk vechtpartij t je dat zich aan biedt en onverpoosd op den uitkijk of er niet nog iets te bakkeleien valt. Of hij daarvan zelfs nu geheel overtuigd is, betwijfel ik. Dit zou me minder kunnen schelen, als ik nu maar geen gevaar liep door eenige kiesdistricten uitgekipt te worden voor het lidmaatschap der Tweede Kamer. Want aan gezien ik het met Unitariër geheel eens ben, dat de Staat een zichzelf-wetgevcnde vrije Staat is, die alleen zijn eigen belang op het oog heeft" heb ik in het minst geen lust op het Binnenhof voor spek en boonen te gaan zitten, zelfs al kan ik er een paar duizend gulden 'sjaars mee verdienen. Ter inlichting dus van alle mogelijke candidatuur-agentschappen herhaal ik nog eens, dat ik Unitariër niet ben. * * * Met een soort van verbazing, laat ik zeggen, zeer ongerechtvaardigde verwondering, deel den de dagbladen mee, dat er op dit oogenblik in het geheele corps van broeders nota rissen, te zamen acht honderd in getal, geen enkele vacature voorkomt; in vele maanden dus geen enkel sterfgeval. Indien van eenig corps zoo iets natuurlijk is te achten, dan zeker van dat der notarissen, dat algemeen als het soliedste corps bekend staat. Ik heb er mij veeleer wel eens over verwonderd, dat er soms nog een uit dat achthonderdtal uitvalt! * * * 't Doet mij genoegen, dat we tegenwoordig weer wat meer filosofie kunnen genieten dan in de laatste jaren het geval was. We hebben Heymans, v. d. Wijck, Spruyt, Bollatid, de Groot, Woltjer en nu ook Jelgersma die ons tot-én-gemaakte-kennis komen bijbrengen, en het is juist die soort van kennis, welke ik zoo raag me eigen maak, omdat ik er tot recht egrip van mijn snuifjesmans bestaan zoo'n behoefte aan gevoel. Het doorwrocht artikel van N. in het laatste No., dat de redactie met reden, op de plaats mijner wijsgeerige beschouwingen heeft doen afdrukken, heb ik bestudeerd, en mij dunkt, dat zielkundig ver toog moet er veel toe bijdragen, om de zoo onmisbare eenheid van denken en besluiten onder al die diepzinnige heeren te doen ont staan ; 't eenige wat, geloof ik, vóór het ver schijnen van dat essay in het weekblad, nog iets te wenschen overliet. Ik moet evenwel verklaren, dat er voor mij nog een professor in de filosofie bestaat, di ik vooral niet lager dan een der genoemde heeren stel, n.l. Prof. Kuyper, de redacteur van de Standaard. En nu heb ik dezer dagen in zijn blad gelezen, dat in den bodem deidingen" «beginselen schuilen," en dat dit te ontkennen puur misverstand" is." Dit wilde er wel bij me in, want ik dacht, daar een rnensch altoos nog meer dan een ding is, zullen er in _ zijn bodem ook wel beginselen schuilen, en is het met dat sprookje van beginsellooze individuen nu eindelijk eens voor goed uit. Maar verder lezende vernam ik : »de beginselen spreken mee in elke weten schap".... maar ook al wilde men staande houden, dat b.v. de wiskunde en de schei kunde niet door -;idke beginselen beheerscht worden, die voor den n anders als voor den ander staan"...?en bij al mijn geneigdheid om onvoorwaardelijk in zaken van filosofie op Kuyper af t_e gaan, was het toch juist alsof de lust mij bekroop nu eens staande te houden, dat de wiskur.de buiten die begin selen zich bewoog. Ik begreep echter aan stonds dat ik voorzichtig moest zijn, en het liever aan de filosofen van beroep moest over laten, iets staande te houden wat niet als een paal boven water staat. Maar toch zou ik wel eens willen weten, of' Kuyper gelijk heeft of niet; want heeft hij het inderdaad bij het rechte eind, dan zou men niet alleen te re kenen hebben met een orthodoxe algebra, maar misschien ook met een algebraïsche orthodoxie. In deze dagen van algemeene belangstel ling in een onderzoek naar het mdcrscltap, wordt het moederschap vaak vergeten of moed willig _de eer onthouden die haar toekomt. Zoo zie ik in de llnarleminer dat de .\ictnce liüitcrd. ('ouraitt aanspraak maakt op het va derschap" van een berichtje, dat andere bla- i den uit J/are kolommen hadden overgenomen, l Vooraf opmerkelijk is dit geval, omdat liet ! hier juist de vrouw is die zichzelf' het vader- j schap toekent. Dat heeft blijkbaar de Middelb. ! | Ott. uit haar humeur gebracht, die hare zuster j thans te verstaan geeft, dat deze de gewoonte ' heeft 's nachts de provinciale bladen te plun deren; alsof ze zeggen wilde: (Jij zij t in den j regel evenmin vader als moeder, maar een diefegge, die met de schaar, welke eeuwig en altijd aan Uw ceintuurketting bengelt, eens i anders patronen uitknipt. Indien dit nu werke lijk het geval is, zal de X. ]!. C. waarschijnlijk i alleen van het vaderschap gesproken hebben, om door het woord moederschap niet al te l zeer aan hare andere vrouwelijken eigen schappen te herinneren. i Nu dit kunnen wij haar best vergeven. _ Een ding is zeker: heeft Amsterdam quaesties, zij lost die tegenwoordig n voor n heel aardig op. En dat is het gevolg van een nieuw middel, dat in den laatsten tijd wordt toegepast. Bij de telephoon, bij de beurs, en. bij de gasquaestie wordt het uitnemend resul taat bereikt, door haast, zeer groote haast, ' volgens Sutorius zelfs, koortsachtige haast. Met de telefoon, ook met het contract met i den Staat, kwam men zóó laat, natuurlijk uit tact zóó laat, dat er geen behoorlijk discussieeren of overleggen en besluiten meer aan was; de beurs is niet met stoom, men zou eer zeggen met electriciteit, met bliksemsnel heid gebracht waar zij wezen moet, en nu weder de gasvoordracht werd zoolang terug gehouden, dat zij een week later reeds in be handeling zou moeten zijn genomen, hadden de kiezers ons geen herstemming en daardoor een verlenging van het wethouderlijk leven van den heer Treub met veertien dagen be zorgd ; terwijl ook over veertien dagen het hals over kop zal moeten gaai*, daar, bij aanneming van gemeentelijke exploitatie reeds met Augustus aanst. alles kant en klaar zal dienen te zijn. Deze manier van handelen heeft veel voor, eigenlijk alles voor. Ik althans kan geen enkele schaduwzijde aan haarontdekken, tenzij dat men zich in der haast soms even verrekent. Maar dat kan den beste overkomen, ook hem die zeer langzaam cijfert. Voor de kraamzaal en de gynaecologische inrichting is men in een halfjaar tijds van_de 75.000 op de luO.OoO, van de liiO.OOo'op de 150.01)0 en van de 100.000 op de 217.0()0 gulden gekomen ; maar nu heeft men dan ook het voordeel, dat men een cijfer verkreeg, waarvoor de directeur van P. W. zich persoonlijk borg stelt. Zoo ver hadden we het tot dusverre nog niet gebracht, aller minst bij gasthuisbouw. Of de directeur ook niet zoo'n schriftelijke verklaring zou willen afgeven ten opzichte van den beursbouw '? In elk geval hopen wij, dat B. en \V. nu in der haast niet zullen vergeten alvast voor de kraaminrichting een behoorlijke borgstelling van hem te vragen! Toch zou ik dat systeem van er voor in te staan niet in toepassing willen gebracht zien bij de gasfabriek-bere kening. Mij dunkt, dat zou van den wethouder wat veel gevergd zijn. Ik vond het al wel, dat hij een heel stuk van zijn becijfering teruggenomen heeft, dit is, dunkt me, bewijs genoeg, dat hetgeen hij blijft aanbieden, vol komen juist is. En als men nu met die vol strekt zekere gegevens maar haastig genoeg voortwerkt, zal ook dit atf'airctie terecht komen ; trouwens voor vóór- en tegenstanders van gemeentelijke exploitatie is zoo'n gasfjuaestie wel het eenvoudigste en het helderste zaakje, dat iemand kan worden voorgezet. Als ik de eer bad weihouder \.A raadslid te zijn, ik zou til lang mijn knoopen hebben geteld. I it het verslag der afdeelingcn van de Tweede Kamer zie ik, dat er geklaagd is over de groote toeneming van benoemingen in de Nederlandsche ridderorden. Ik zou wel eens willen weten of die klagers zelf al een ridderorde hadden, als ridders -binnen waren" of behoorden tot hen, die nog opeen lintje zitien te wachten. Ik vermoed, dat het de ridders waren, die bij zichzelf dachten, als iedereen een ridderorde krijgt, heeft weldra de onze niet de geringste waarde meer. Het kan echter ook wezen, dat de nog niet-geridderden zich ongerust maken, wijl er bij de onderstelde spilzucht ten slotte moeilijk een onderscheiding voor henzelf zal overschieten, terwijl ieder kamerlid, op wiens toewijding aan de zwaarwichtige taak de Regentes bij elke troonrede zegt te rekenen, reeds daarom zoo goed als de meeste ridders buiten het parlement op een horst-versiering recht heeft. Toch ineen ik, dat er voor die klacht geen voldoende reden bestaat. Men moet niet vergeten, dat wo door van Tie.nhoven een nieusve Ridderoide rijk zijn geworden, en dat er dus een groote voorraad van kruisjes ter beschikking is gekomen, die behoorlijk dienen geplaatst te worden; en nu zou het (och al een zeer veroordeelenswaardige vrekkigheid zijn, een massa lintjes en kruisjes achterbaks te houden terwijl er duizenden en duizenden Nederlanders en vreemdelingen leven, verdien stelijk genoeg om ze te dragen en ze dus aan hun bestemming te doen beantwoorden. Boyen dien begrijp ik nietrecht welk lintje onverdiend is gegeven. Voor zoover ik mij herinneren kan, is er niet n onderscheiding sedert verleden jaar Augustus uitgereikt, die teruggehouden had kunnen worden, zonder den man die haar ontving te verongelijken. Trouwens het beste bewijs dat er zeer spaarzaam met deze j kleinodiën wordt geleefd, is wel, dat ik er zelf geen heb, ofschoon ik kroon en land reeds ! menigen dienst mocht bewijzen. Het komt i mij daarom voor, dat iemand, al is hij dan l ook kamerlid, die op de uitdeeling van ridder orden ten onzent aanmerkingen wil maken, ' zijn klacht beter behoorde te preciseeren, door namelijk man en paard te noemen, dien hij den ridderslag niet waard keurde. Dat gelaster in een geheime zitting, anoniem overgebriefd door een «voorloopig verslag", begint mij ijselijk te vervelen! Maar wij leven in een tijd, dat het vitten hoe langer hoe meer in de mode komt. Een dag of wat geleden moest nog een majoor van de schutterij het ontgelden, die uit oppassendlieid en militair instinct zich in een half sleetsch uniform tijdens de feesten te Parijs had vertoond, het leek wel of al onze schutterlijke deugden verduisterd konden worden door n kalen jas; even later hoorde ik wér iemand afgeven op de gasverlichting in de Xederlandschespoorwegcoupé's, ofschoon j die albediller nog al een bril op zijn neus eii l drie gaspitten boven zijn hoofd had ; en nu i vandaag lees ik me zelfs, dat Henri Viotta j aanmerkingen heeft durven maken op de poezy j der vaderlandsche opera tekstboekjes. Lieve i hemel als dit zoo moet doorgaan, waar ein digen wij dan ? * t l * ; Ik vind die Xeyt een onmogelijk mensen. ' In de kiesvereeniging Muidci'i/ooi'l heeft hij, ? zóó dat ieder liet hooren kon, gezegd, dat hij 1 huiverig was om zich over onderwijszaken ! uit te spreken .... daar hij er geen verstand van 1 had. Toen ik dat las, dacht ik, wat is dat | vooreen man? Een candidaat, die niet alleen geen verstand heeft van onderwijszaken, maar zelfs niet zooveel verstand als uoodig is, om ; te weten wat hij zeggen of zwijgen moet. ': Mijnheer Xeyt. Mijnheer Neyt, zuchtte ik bij mezelf, dat zal u opbreken hoor ! Neen dan is Sutorius een ander man. I5ij de bespreking van de voordracht betredende de kraam inrichting hoorde ik hem duidelijk verzekeren, ! dat men in het buitenland, met name in Duitschland, tot in het bespottelijke weten schappelijke inrichtingen bouwt. Ik geloof ] ook dat Sutorius evenveel van kraaminrich tingen en gynaecologische klinieken weet, als Xeyt van liet lager onderwijs maar Sutorius houdt ten minste zijn fatsoen. Met Sutorius zou ik het aandurven een vergadering van de medische faculteit bij te wonen ; want met zoo iemand sla je zelfs in een kring van de uitgelezendste specialiteiten nooit een gek figuur. Natuurlijk zou ik me dan tot zwijgen ; bepalen en het spreken overlaten aan ons ' raadslid. Want een Sutorius verspreekt zich i nooit. Als Romein geboren heeft zijn baker i hem zeker wel al eens toegelachen : ne Sutor j supra crepidam, ventje! of, op zijn HolI landsch gezegd, schoenmakerlje houd je bij i je leest!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl