Historisch Archief 1877-1940
No. 1009
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
De Amsterdarnsche forensen van Rijkswege beschoten.
Amsterdamsche Stedemaagd (bij het vertrek van den eersten gepantserden trein naar het Gooi, tot den Minister van Oorlog):
geweren. Nu zal van al dat reizen en trekken de aardigheid gauw afgaan !"
»Ik dank u hartelijk, Excellentie, voor die nieuwe
iiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
spreken aan de hand van een rede of van
een strooibiljet betreft, ik zag dat allang
tegemoet, in onzen ver-poëtischen en
symbolischen tijd. Vroeger had men reeds vele
voorbeelden van een leven van de hand in
de tand; dat hierop zou voigen eene geleiding
van de hand naar het verstand, scheen mij
een niet te stoute verwachting.
Van verschillende kanten kwam in de
laatste dagen de vraag tot mij, of ik niet
eigenlijk die Unitariër was, die de liberale
wereld zoo in rep en roer gebracht heett met
zijn artikelen in het Handelsblad. De een
grondde zijn vermoeden op het onloochenbaar
feit, dat ik een helderziend staatsman ben,
de ander op mijn gebleken sympathie voor
een opgewekt godsdienstig leven, een derde
meende 't was inderdaad vleiend genoeg voor
me dat mijn ongewone activiteit mij had
verleid ook anderen aan te sporen, op te
komen tegen elke poging tot ondermijning en
verzwakking van de Staatshoogheid en tege
lijkertijd de oogen te openen eenerzijds voor
de beteekenis van de aanvallen daarop en
anderzijds voor de schoonheid van het Staats
ideaal", en dan daarbij «voortdurend den Staat
weerbaar te maken en den weerplicht af te kon
digen". Vooral dezen derden man kon ik
maar moeilijk aan zijn verstand brengen,
dat ik niet de eenige Nederlander was,
die steeds met opgestroopte mouwen loopt,
gereed voor elk vechtpartij t je dat zich aan
biedt en onverpoosd op den uitkijk of er
niet nog iets te bakkeleien valt. Of hij
daarvan zelfs nu geheel overtuigd is, betwijfel
ik. Dit zou me minder kunnen schelen, als
ik nu maar geen gevaar liep door eenige
kiesdistricten uitgekipt te worden voor het
lidmaatschap der Tweede Kamer. Want aan
gezien ik het met Unitariër geheel eens ben,
dat de Staat een zichzelf-wetgevcnde vrije
Staat is, die alleen zijn eigen belang op het
oog heeft" heb ik in het minst geen lust op
het Binnenhof voor spek en boonen te gaan
zitten, zelfs al kan ik er een paar duizend
gulden 'sjaars mee verdienen. Ter inlichting
dus van alle mogelijke
candidatuur-agentschappen herhaal ik nog eens, dat ik Unitariër
niet ben.
* *
*
Met een soort van verbazing, laat ik zeggen,
zeer ongerechtvaardigde verwondering, deel
den de dagbladen mee, dat er op dit
oogenblik in het geheele corps van broeders nota
rissen, te zamen acht honderd in getal, geen
enkele vacature voorkomt; in vele maanden
dus geen enkel sterfgeval. Indien van eenig
corps zoo iets natuurlijk is te achten, dan
zeker van dat der notarissen, dat algemeen
als het soliedste corps bekend staat. Ik heb
er mij veeleer wel eens over verwonderd, dat
er soms nog een uit dat achthonderdtal uitvalt!
* *
*
't Doet mij genoegen, dat we tegenwoordig
weer wat meer filosofie kunnen genieten dan
in de laatste jaren het geval was. We hebben
Heymans, v. d. Wijck, Spruyt, Bollatid, de
Groot, Woltjer en nu ook Jelgersma die ons
tot-én-gemaakte-kennis komen bijbrengen, en
het is juist die soort van kennis, welke ik zoo
raag me eigen maak, omdat ik er tot recht
egrip van mijn snuifjesmans bestaan zoo'n
behoefte aan gevoel. Het doorwrocht artikel
van N. in het laatste No., dat de redactie
met reden, op de plaats mijner wijsgeerige
beschouwingen heeft doen afdrukken, heb ik
bestudeerd, en mij dunkt, dat zielkundig ver
toog moet er veel toe bijdragen, om de zoo
onmisbare eenheid van denken en besluiten
onder al die diepzinnige heeren te doen ont
staan ; 't eenige wat, geloof ik, vóór het ver
schijnen van dat essay in het weekblad, nog
iets te wenschen overliet.
Ik moet evenwel verklaren, dat er voor mij
nog een professor in de filosofie bestaat, di
ik vooral niet lager dan een der genoemde
heeren stel, n.l. Prof. Kuyper, de redacteur
van de Standaard. En nu heb ik dezer dagen
in zijn blad gelezen, dat in den bodem
deidingen" «beginselen schuilen," en dat dit te
ontkennen puur misverstand" is." Dit wilde
er wel bij me in, want ik dacht, daar een
rnensch altoos nog meer dan een ding is,
zullen er in _ zijn bodem ook wel beginselen
schuilen, en is het met dat sprookje van
beginsellooze individuen nu eindelijk eens voor
goed uit. Maar verder lezende vernam ik :
»de beginselen spreken mee in elke weten
schap".... maar ook al wilde men staande
houden, dat b.v. de wiskunde en de schei
kunde niet door -;idke beginselen beheerscht
worden, die voor den n anders als voor den
ander staan"...?en bij al mijn geneigdheid
om onvoorwaardelijk in zaken van filosofie
op Kuyper af t_e gaan, was het toch juist
alsof de lust mij bekroop nu eens staande
te houden, dat de wiskur.de buiten die begin
selen zich bewoog. Ik begreep echter aan
stonds dat ik voorzichtig moest zijn, en het
liever aan de filosofen van beroep moest over
laten, iets staande te houden wat niet als een
paal boven water staat. Maar toch zou ik
wel eens willen weten, of' Kuyper gelijk heeft
of niet; want heeft hij het inderdaad bij het
rechte eind, dan zou men niet alleen te re
kenen hebben met een orthodoxe algebra,
maar misschien ook met een algebraïsche
orthodoxie.
In deze dagen van algemeene belangstel
ling in een onderzoek naar het mdcrscltap,
wordt het moederschap vaak vergeten of moed
willig _de eer onthouden die haar toekomt.
Zoo zie ik in de llnarleminer dat de .\ictnce
liüitcrd. ('ouraitt aanspraak maakt op het va
derschap" van een berichtje, dat andere bla- i
den uit J/are kolommen hadden overgenomen, l
Vooraf opmerkelijk is dit geval, omdat liet !
hier juist de vrouw is die zichzelf' het vader- j
schap toekent. Dat heeft blijkbaar de Middelb. !
| Ott. uit haar humeur gebracht, die hare zuster j
thans te verstaan geeft, dat deze de gewoonte '
heeft 's nachts de provinciale bladen te plun
deren; alsof ze zeggen wilde: (Jij zij t in den j
regel evenmin vader als moeder, maar een
diefegge, die met de schaar, welke eeuwig en
altijd aan Uw ceintuurketting bengelt, eens i
anders patronen uitknipt. Indien dit nu werke
lijk het geval is, zal de X. ]!. C. waarschijnlijk i
alleen van het vaderschap gesproken hebben,
om door het woord moederschap niet al te l
zeer aan hare andere vrouwelijken eigen
schappen te herinneren. i
Nu dit kunnen wij haar best vergeven.
_ Een ding is zeker: heeft Amsterdam
quaesties, zij lost die tegenwoordig n voor n
heel aardig op. En dat is het gevolg van een
nieuw middel, dat in den laatsten tijd wordt
toegepast. Bij de telephoon, bij de beurs, en.
bij de gasquaestie wordt het uitnemend resul
taat bereikt, door haast, zeer groote haast, '
volgens Sutorius zelfs, koortsachtige haast.
Met de telefoon, ook met het contract met i
den Staat, kwam men zóó laat, natuurlijk
uit tact zóó laat, dat er geen behoorlijk
discussieeren of overleggen en besluiten meer
aan was; de beurs is niet met stoom, men zou
eer zeggen met electriciteit, met bliksemsnel
heid gebracht waar zij wezen moet, en nu
weder de gasvoordracht werd zoolang terug
gehouden, dat zij een week later reeds in be
handeling zou moeten zijn genomen, hadden
de kiezers ons geen herstemming en daardoor
een verlenging van het wethouderlijk leven
van den heer Treub met veertien dagen be
zorgd ; terwijl ook over veertien dagen het
hals over kop zal moeten gaai*, daar, bij
aanneming van gemeentelijke exploitatie reeds
met Augustus aanst. alles kant en klaar zal
dienen te zijn.
Deze manier van handelen heeft veel voor,
eigenlijk alles voor. Ik althans kan geen
enkele schaduwzijde aan haarontdekken, tenzij
dat men zich in der haast soms even verrekent.
Maar dat kan den beste overkomen, ook hem
die zeer langzaam cijfert. Voor de kraamzaal
en de gynaecologische inrichting is men in
een halfjaar tijds van_de 75.000 op de luO.OoO,
van de liiO.OOo'op de 150.01)0 en van de 100.000
op de 217.0()0 gulden gekomen ; maar nu heeft
men dan ook het voordeel, dat men een cijfer
verkreeg, waarvoor de directeur van P. W.
zich persoonlijk borg stelt. Zoo ver hadden
we het tot dusverre nog niet gebracht, aller
minst bij gasthuisbouw. Of de directeur ook
niet zoo'n schriftelijke verklaring zou willen
afgeven ten opzichte van den beursbouw '? In
elk geval hopen wij, dat B. en \V. nu in der
haast niet zullen vergeten alvast voor de
kraaminrichting een behoorlijke borgstelling
van hem te vragen! Toch zou ik dat systeem
van er voor in te staan niet in toepassing
willen gebracht zien bij de gasfabriek-bere
kening. Mij dunkt, dat zou van den wethouder
wat veel gevergd zijn. Ik vond het al wel,
dat hij een heel stuk van zijn becijfering
teruggenomen heeft, dit is, dunkt me, bewijs
genoeg, dat hetgeen hij blijft aanbieden, vol
komen juist is. En als men nu met die vol
strekt zekere gegevens maar haastig genoeg
voortwerkt, zal ook dit atf'airctie terecht
komen ; trouwens voor vóór- en tegenstanders
van gemeentelijke exploitatie is zoo'n
gasfjuaestie wel het eenvoudigste en het helderste
zaakje, dat iemand kan worden voorgezet. Als
ik de eer bad weihouder \.A raadslid te zijn,
ik zou til lang mijn knoopen hebben geteld.
I it het verslag der afdeelingcn van de
Tweede Kamer zie ik, dat er geklaagd is
over de groote toeneming van benoemingen
in de Nederlandsche ridderorden. Ik zou
wel eens willen weten of die klagers zelf al
een ridderorde hadden, als ridders -binnen
waren" of behoorden tot hen, die nog opeen
lintje zitien te wachten. Ik vermoed, dat het
de ridders waren, die bij zichzelf dachten,
als iedereen een ridderorde krijgt, heeft weldra
de onze niet de geringste waarde meer. Het
kan echter ook wezen, dat de nog
niet-geridderden zich ongerust maken, wijl er bij de
onderstelde spilzucht ten slotte moeilijk een
onderscheiding voor henzelf zal overschieten,
terwijl ieder kamerlid, op wiens toewijding
aan de zwaarwichtige taak de Regentes
bij elke troonrede zegt te rekenen, reeds
daarom zoo goed als de meeste ridders buiten
het parlement op een horst-versiering recht
heeft. Toch ineen ik, dat er voor die klacht
geen voldoende reden bestaat. Men moet niet
vergeten, dat wo door van Tie.nhoven een
nieusve Ridderoide rijk zijn geworden, en dat
er dus een groote voorraad van kruisjes ter
beschikking is gekomen, die behoorlijk dienen
geplaatst te worden; en nu zou het (och al
een zeer veroordeelenswaardige vrekkigheid
zijn, een massa lintjes en kruisjes achterbaks
te houden terwijl er duizenden en duizenden
Nederlanders en vreemdelingen leven, verdien
stelijk genoeg om ze te dragen en ze dus aan
hun bestemming te doen beantwoorden. Boyen
dien begrijp ik nietrecht welk lintje onverdiend
is gegeven. Voor zoover ik mij herinneren kan,
is er niet n onderscheiding sedert verleden
jaar Augustus uitgereikt, die teruggehouden
had kunnen worden, zonder den man die haar
ontving te verongelijken. Trouwens het
beste bewijs dat er zeer spaarzaam met deze
j kleinodiën wordt geleefd, is wel, dat ik er zelf
geen heb, ofschoon ik kroon en land reeds
! menigen dienst mocht bewijzen. Het komt
i mij daarom voor, dat iemand, al is hij dan
l ook kamerlid, die op de uitdeeling van ridder
orden ten onzent aanmerkingen wil maken,
' zijn klacht beter behoorde te preciseeren, door
namelijk man en paard te noemen, dien hij
den ridderslag niet waard keurde. Dat gelaster
in een geheime zitting, anoniem overgebriefd
door een «voorloopig verslag", begint mij ijselijk
te vervelen! Maar wij leven in een tijd, dat het
vitten hoe langer hoe meer in de mode komt.
Een dag of wat geleden moest nog een majoor
van de schutterij het ontgelden, die uit
oppassendlieid en militair instinct zich in een
half sleetsch uniform tijdens de feesten te
Parijs had vertoond, het leek wel of al onze
schutterlijke deugden verduisterd konden
worden door n kalen jas; even later hoorde
ik wér iemand afgeven op de gasverlichting
in de Xederlandschespoorwegcoupé's, ofschoon
j die albediller nog al een bril op zijn neus eii
l drie gaspitten boven zijn hoofd had ; en nu
i vandaag lees ik me zelfs, dat Henri Viotta
j aanmerkingen heeft durven maken op de poezy
j der vaderlandsche opera tekstboekjes. Lieve
i hemel als dit zoo moet doorgaan, waar ein
digen wij dan ?
* t
l *
; Ik vind die Xeyt een onmogelijk mensen.
' In de kiesvereeniging Muidci'i/ooi'l heeft hij,
? zóó dat ieder liet hooren kon, gezegd, dat hij
1 huiverig was om zich over onderwijszaken
! uit te spreken .... daar hij er geen verstand van
1 had. Toen ik dat las, dacht ik, wat is dat
| vooreen man? Een candidaat, die niet alleen
geen verstand heeft van onderwijszaken, maar
zelfs niet zooveel verstand als uoodig is, om
; te weten wat hij zeggen of zwijgen moet.
': Mijnheer Xeyt. Mijnheer Neyt, zuchtte ik bij
mezelf, dat zal u opbreken hoor ! Neen dan
is Sutorius een ander man. I5ij de bespreking
van de voordracht betredende de kraam
inrichting hoorde ik hem duidelijk verzekeren,
! dat men in het buitenland, met name in
Duitschland, tot in het bespottelijke weten
schappelijke inrichtingen bouwt. Ik geloof
] ook dat Sutorius evenveel van kraaminrich
tingen en gynaecologische klinieken weet, als
Xeyt van liet lager onderwijs maar Sutorius
houdt ten minste zijn fatsoen. Met Sutorius
zou ik het aandurven een vergadering van
de medische faculteit bij te wonen ; want met
zoo iemand sla je zelfs in een kring van de
uitgelezendste specialiteiten nooit een gek
figuur. Natuurlijk zou ik me dan tot zwijgen
; bepalen en het spreken overlaten aan ons
' raadslid. Want een Sutorius verspreekt zich
i nooit. Als Romein geboren heeft zijn baker
i hem zeker wel al eens toegelachen : ne Sutor
j supra crepidam, ventje! of, op zijn
HolI landsch gezegd, schoenmakerlje houd je bij
i je leest!