Historisch Archief 1877-1940
K°. 1010
DE AMSTEKDAMMER
A°. 1896,
WEEKBLAD YOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORP, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 1 November.
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar B mail,,
1(JAfzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer ...» 0.20
Reclames per regel 0.40
I N H O V D:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Een
RembrandtHnis. De gemeentefinanciën bij de begrooting.
Bismark's onthullingen". MUZIEK in de hoofd
stad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN:
Een boek over kunstgeschiedenis, door Th.
Molkenboer. George Sand en Dr. Pagello, door v. L.
De correspondentie van Victor Hugo, door v. L.
Boekbeoovdeeling. FEUILLETON: Zijn trouwdag.
(Slot). WETENSCHAP: De Fransche nitgravingen
op het eiland Delos. RECLAMES. VOOE DAMES:
Allerlei, door E-e. Een dames-roman, door Cb. M.
van Deventer. INGEZONDEN: Het baren", door
B. W. SCHAAKSPEL. ALLEELEI. Losse
bladen uit mijn reisboek, door Justus van Manrik.
VII. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVER
TENTIËN.
liiiiiiiiiiiiiiiililiiiiiiilliiiMiiiiHimmiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiunm
Het mijns inziens allerlofwaardigste plan
een Kembrandt-Museum te stichten, uit
voerig in het nummer van 9 Aug. 1.1. in dit
weekblad uiteengezet en gemotiveerd, is
het onderwerp geworden van vrij veel discussie.
Zeer algemeen werd dit denkbeeld met
enthousiasme toegejuicht. Belangstelling in
deze zaak bewoog mij er toe, de voornaamste
Rembrandt-kenners en bewonderaars, ar
tiesten en specialisten te vragen hoe zij
omtrent dit plan dachten.
De uitvoering van het plan, het tot stand
brengen van een Eembrandt-Huis is een zaak
va,; later orde, daaromtrent adviezen te geven
het ligt niet op mijn weg. Op dit oogenblik
wensen ik slechts te publiceeren hoe menschen,
die in deze quaestie belang stellen er over
denken, of zij het denkbeeld goed- of af
keuren.
In de allereerste plaats wendde ik mij tot
onze groote hollandsche schilders, en ik zal
zoo trouw mogelijk hunne opinies laten volgen.
Ik vond echter de quaestie van zoo over
wegend belang, dat ik ook eenige bekende
artisten en specialisten van het buitenland
verzocht mij hunne meening mede te deelen,
ten einde hier niet alleen de tolk te zijn
van het intellectuëele Nederland, maar ook
tevens die van etnige mensehen van gezag
van over de grenzen, die in Rembrandt's werk
niet minder belang stellen dan wij.
Even als de schrijver van het artikel in
het No. van 9 Aug., die meent dat
Rembrandt een Huis niet alleen door Nederlanders
maar ook door buitenlanders moet worden
opgericht, wees menigeen reeds op de inter
nationale beteekenis van Rembrandt's kunst.
Rembrandt is niet een Hollander! Hij be
hoort, gelijk Shakespeare, der geheele
menschheid toe; zoo schreef een Franschman, en
nog kort geleden sprak Arsène Alexandre der
gelijke overtuiging uit, toen hij de opmer
kingen maakte:
»De pareus tableaux appartiennent a
l'humanitétout entière.'' Il est a la fois dans
son temps et hors de son temps".?Rembrandt
nous a quittés hier, il est encore avec nous
aujourd' hui: ceux qui viendront aprés nous
croiront, comne nous, vivre avec lui, penser
et s'émouvoir a son unisson." Daarom
moest, meende ik bij een onderzoek als dit,
ook het oordeel van eenige buitenlandsehe
belangstellenden worden gevraagd.
* *
*
Allereerst wendde ik mij tot onzen grooten
Jozef Israëls. dien hartstochtelijken en zui
veren bewonderaar van Rembrandt. Leven
dig, opgewekt, als altijd, vond ik den meester
in zijn voorkamer op een geschikt oogenblik,
waarop hij bezig was de platen van een juist
verschenen werk te bekijken.
Bekend is wat hij reeds zeide en publi
ceerde over de slechte plaatsing en verlich
ting van de Nachtwacht. Daarom zal ik
hiervan niets zeggen, maar uitsluitend
gelijk ik in deze steeds zal doen uitslui
tend stilstaan bij hetgeen mij omtrent het
plan van een Rembrandt-huis werd gezegd.
Toen ik aan Israëls vroeg: »welke zijne
meening was betreffende het plan tot stich
ting van een Rembrandt-museum, dat in
dit Weekblad is uiteengezet" sprak de geestige
en steeds jeugdige artiest onomwonden zijn
enthousiasme uit: »Dat zou hél, hél mooi
zijn, maar 't zou ook wel erg jammer zijn
daarvoor de andere museums te d
garnisseeren. Maar tegen dit laatste moet men in
aanmerking nemen, dat de communicaties
zoo snel en gemakkelijk zijn, dat in 't belang
van de zaak alle schilderijen wél bijeen
zouden kunnen komen.
»Dat nieuwe museum zou dicht bij 't andere
moeten komen," zeide Israëls verder, »en dan,
als daar alles bijeen was, zou 't prachtig
zijn." met een sterken klemtoon op «prachtig."
»Rembrandt is juist een der weinige schil
ders die het zou kunnen verdragen, een
museum voor hem allén te hebben, terwijl
voor anderen dit misschien niet goed zou
blijken. En 't zou zeker prachtig zijn, een
gebouw te hebben, waar Rembrandt allén
t'huis was!
»De zaal van 't Rijksmuseum dient tot
niets zooals nu de zaken staan. Wel zou
't jammer zijn aan andere museums hun Rem
brandt's te ontnemen, maar als ooit een mooi,
geschikt lokaal werd gebouwd, als het
t/ebeurde, dan zou de gekeelc wereld er naar
toe loopcn.
»Zoo iets bestaat nog niet voor een schilder;
er is geen Rafaël- of Michel Angelo-Museum,
als b.v. het horwaldsen-Museum te Kopen
hagen. Ja, natuurlijk, als het kon tot stand
komen, dan zou 't prachtig zijn."
Maar als conclusie, zonder de minste ironie,
voegde Israëls hier nog bij: »Och, meusch,
't zal zoo moeielijk zijn! De gemeente Amster
dam zal niet licht 't Rijk in de wielen rijden;
en dan, alle ambtenaren van den Staat hebben
hun eigen- en andere belangen, die vóórgaan,
en ook nog, wat wij, schilders, ook mogen
zeggen, dat tellen die heeren als NIETÖ!''
Naast Jozef Israëls is voor mij Jacob
Maris de schilder, die in de eerste plaats in
aanmerking komt in deze quaestie.
Een paar malen ging ik te vergeefs bij
hem; hij was op reis in Duitschland.
Eindelijk, dezer dagen, was hij terugge
keerd, en ik had het genoegen hem in zijn
atelier te zien, waar hij, hoewel niet gemak
kelijk te genaken, toch enkelen altijd even
vriendelijk en welwillend ontvangt, zelfs dan
wanneer hij aan 't werk is.
Toen ik hem in enkele woorden het
planRembrandt-Huis had uiteengezet, was zijn
antwoord natuurlijk!?uitstekend! Rem
brandt in z/jn huis is de eenige oplossing.
En ddar moeten kamers zijn, waarin de zon
schijnt, en mooie vergulde lijsten om zijn
schilderijen, en goudleeren of gobelin-behang
sels er achter, zoodat zijn machtige kleur
niet afgesloten, maar gesteund wordt door de
omgeving. Ja, dat plan zou de natuurlijke
oplossing zijn van de Rembrandt-quaestie!
Meer zeide Maris niet, maar dit is vol
doende !
Pu. Z.
Toen wij in ons nr. v. 9 Aug. het denkbeeld
opperden Rembrandt een afzonderlijk Huis te
stichten, durfden wij niet reeds aanstonds reke
nen op zooveel belangstelling. Het bleek ons
echter dat dit denkbeeld, zoo eenvoudig om
het aan te geven, en zoo moeilijk om het te
verwerkelijken, schier aller bijval mocht ver
werven ; althans tot nog toe vernamen wij de
stem van slechts n bestrijder. Mocht de
heer Zilcken hierboven de woorden van de
heeren Israëls Jr. en J. Maris mededeelen,
die voor alle, welke in deze zaak belang
stellen, ongetwijfeld, hooge, misschien mogen
wij zeggen, de hoogste waarde hebben, een
ander schilder, dien men als den woordvoerder
der jongeren heeft te beschouwen, de heer Jan
Veth drukt zich in de Kroniek als volgt uit.
»Met reden doet de heer de Koo hier ge
voelen dat alleen persoonlijkheden als de
door hem genoemden deze koe bij de horens
zouden moeten grijpen. Hoe verleidelijk, hoe
aanbevelenswaard, hoe schijnbaar eenvoudig
het door hem opgeworpen denkbeeld ook
moge zijn, wij behoeven ons niet te ontvein
zen dat er aan de uitvoering zulk een tal
van praktische bezwaren verbonden zijn, dat
hier alleen dan niet van een fraaie utopie
gesproken behoeft te worden, wanneer van
den beginne af aan mannen van bizondere
toewijding, kennis, energie, autoriteit, en re
laties de fundamenten willen leggen. En
dan nog....
Maar laat ons liever in plaats van de
moeielijkheden te gaan uitmeten op een om
standigheid mogen wijden, die in het voor
deel van een verwezenlijking kon komen.
Over tien jaar zal men Rembrandt's drie
honderd jaar verleden geboortedag mogen
vieren, en het spreekt van zelf dat men dan
allerwege zal omzien naar een vorm van een
waardig herinneringsfeest. Welnu is het nu
i niet zoetjesaan gelegen die zaak aan de orde
te stellen, of zou men niet opperbest tien jaar
kunnen gebruiken ter voorbereiding van een
op grootsche wijze te vieren gedenkdag. En,
wat ik meen: zou het niet koninklijk zijn
indien zulk een dag dan iets als de vervul
ling van het door den heer de Koo in hel
wijde aangegeven denkbeeld mocht brengen ?"
Het Handelsblad schreef in zi'n Nr. van
13 Aug. deze welwillende woorden:
»Een schitterend denkbeeld, maar niet
ook een schoone droom, een vrome wensch ?
Wij vreezen het. Maar als het eens moge
lijk was... wat zou het heerlijk zijn de
Rembrandt's te zien in gezellige kamers met
mooi donker warm behang, leer of laken,
met massieve oude meubelen en donkere,
zachte tapijten; door een of meer hooge
ramen schijnt warm, helder licht... en over
al Rembrandt, in teeken ingen etsen of
schilderijen, alles Rembrandt."
»Het zou, zooals de schrijver ook opmerkt,
heel wat moeite kosten al de bezwaren te
overwinnen, die de regeeringslichamen en
personen tegen het plan zouden kunnen
inbrengen. Het zou schatten geld kosten,
zulk een huis, dat met het oog op de ver
lichting wel eerst heelemaal als proef van
hout of wat anders zou mogen worden ge
maakt, op te richten. Maar de schrijver
wenscht ook niet, dat alleen ons land het
tot stand zal brengen. Rembrandt is op
het oogenblik voor de heele beschaafde
wereld de grootste Hollander, maar hij is
tevens voor ongeveer allen, die kunst lief
hebben, of zij in Rusland wonen of in
Amerika, in Spanje of in Noorwegen een
der allergrootste kunstenaars. En dus zou
er misschien wel overal ter deeg geld te
krijgen zijn, wanneer het driemanschap
Bode, Bredius en Michel, zooals Dr Amster
dammer het noemt, zich er voorspant.
De vraag is maar, zooals de schrijver
zegt, of' iedereen voor ns alle kleinzielig
heid kan bannen?"
* *
*
Lc Temps schrijft in zijn Nr. 13 Oct. naar
aanleiding van de vraag van den heer Zilcken
sle délicat aquafortiste" dit plan in Frankrijk
te steunen: Voila qui est fait. Puissiez-vous,
recueillir des milliers d'adhcsions! Votre
tentative est aussi légitime que noble. Tous
ceux qui s'intéressent a l'art vous suivront."
De DuitxcJtf bladen worden bediend door
Amsterdamsche (?) correspondenten, die opti
mistischer zijn dan de personen, welke wij
Nederlanders hier in den regel ontmoeten.
Het Beiiiner Tageblatt weet medetedeelen,
dat vele rijke en kunstlievende Hollandsche
families zich bereid verklaard hebben
»groszartigen" schenkingen aan het
Rembrandtmuseum te doen. »Dat de uitvoering van
dit plan veel geld zal kosten, spreekt van
zelf. Het grootste deel der kosten echter
zal door eenige Hollandsche kunstmaecenen
worden gedragen en voor 't overige rekent
men op een subsidie van de stad Amsterdam,
die door de stichting van een
Rembrandtmuseum hare bezienswaardigheden met een
groote kunstinrichting zou vermeerderd zien."
De ^lunchrnrr-Allg. Zeituii/j, en op haar
gezag ook de Frankfurter, verzekert, dat in de
Nederlandsche, en in 't bijzonder in de Amster
damsche kunstkringen een plan van groot
belang voor de kunst wordt behandeld: de
stichting van een Rembrandt-Museum. Een
comitétot uitvoering van het reeds ontwor
pen plan heeft zich geconstitueerd. Natuur
lijk zullen de beste »dieses schonen
kiinstlerischen Unternehmens" een groote som geld
vorderen. Daar echter het denkbeeld tot
het stichten van een Rembrandt-Museum
overal in Holland groote geestdrift verwekt
en de stad Amsterdam ter eere harer be
roemden medeburger een belangrijke bijdrage
wil verleenen, valt er aan de verwerkelijking
van het plan niet meer ie twijfelen."
Natuurlijk zouden wij deze Duitsche bood
schappers gaarne als profeten beschouwen ; de
gedachte echter, dat zij zelf of hun collegaas
ons Hollanders wel al zesmaal de Zuiderzee
hebben laten droogmalen, spoort ons tot eenige
voorzichtigheid aan.
Over andere getuigenissen en enkele op
merkingen, die gemaakt werden, later.
De Gemeente-financiën
bij de begroeting.
Eindelijk is dan toch in den gemeenteraad
het wetsontwerp betreffende een nieuwe rege
ling der gemeente-financiën ter sprake
gekomen.
Het was bij de Algemeene Beschouwingen,
dat de heer v. Nierop daarover het woord
vroeg, en ondanks de herhaalde interruptie
van den voorzitter de noodzakelijkheid van
een ernstig onderzoek dezer iinancieele wet
betoogde.
Nu was dit betoog, volgens den voorzitter,
volmaakt overbodig. Het ontwerp was in
onderzoek bij B. en W. en aan de
financieelecommissie zou dienaangaande rapport worden
gedaan.
Ook de Heer Den Hertog achtte het
noodig, bij de weinige toeschietelijkheid van het
Dag. Bestuur, te doen uitkomen, dat een
discussie over deze aangelegenheid wel dege
lijk bij de Algemeene Beschouwingen over
de gemeentebegrooting mocht gevoerd worden;
hij vroeg of de commissie, die in 1893 een
adres over de gemeente-financiën ontwierp,
de aanhangige voorstellen niet koude
beoordeelen. De voorzitter vond blijkbaar dit een
minder gepaste opmerking. Meent de Heer
Den Hertog dat B. en W. de wetsontwerpen
niet voldoende kunnen beoordeelen, laat hij
dan voorstellen zulk eene commissie te be
noemen, luidde zijn antwoord. In 't algemeen
had het er allen schijn van, alsof de Voor
zitter, ietwat geprikkeld, te kennen wilde
geven: de Raad heeft zich voorloopig met
deze zaak niet te bemoeien, ze is veilig bij
B. en W.
't Komt ons voor, dat het Dag. Bestuur,
of wil men liever, de Voorzitter en de ge
wezen en de huidige Wethouder van Finan
ciën er niet bijzonder op gesteld konden zijn
juist omtrent dit punt te worden geïnterpel
leerd. Immers een goede regeling van de
gemeentefinantiën is voor een stad als Am
sterdam zeker van het allermeeste gewicht.
(Jeen enkele zaak zoo belangrijk als deze.
En juist deze quaestie, bij welker richtige
oplossing de gemeente zooveel te winnen
heeft, werd op geenerlei wijs door hen, die
daartoe het eerst geroepen schenen, de
aandacht waardig gekeurd. De commissie
van 1893 bestond niet meer. Terwijl nu
reeds twee, drie jaren lang een ontwerp
tot wijziging van den onhoudbaren toe
stand in het vooruitzicht was gesteld of
in de maak was, is zoomin de gewezen als
de tegenwoordige wethouder van financiën
met de regeering in overleg getreden; heeft
noch het Dag. Bestuur, noch de Raad, noch
een commissie uit den Raad n woord ge
sproken, waaruit kon blijken, dat men het
gewicht van de zaak gevoelde. Men zweeg;
men deed niets ; men trachtte geen invloed
uit te oefenen; men gaf geen voorlichting;
men wachtte eenvoudig de wet af om dan ein
delijk, nu het ontwerp is ingediend, kritiek
te gaan oefenen; een kritiek, die natuurlijk
weinig baat belooft.
En hiermee is nog niet alles gezegd. Ter
wijl er, al naar gelangde gemeente-financiën
door de wetgeving billijk of onbillijk geregeld
worden, er jaarlijks tonnen minder of tonnen
meer van de belastingbetalende burgerij ge
vorderd zullen worden, voerde de
Amster