Historisch Archief 1877-1940
No. 1010
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zij op Don José's vlaamschen uitval: Oh! Caarmen!
iek 'au zoveel vaan je! tot, verrassing vaii het
publiek: Dat wil ik wel geloocen. ;
Mevr. Aruoldson nu, blijft, er hoogst ernstig bij
en dat is ook maar goed, want het publiek vindt
die veeltalige opera niets storend.
Deze dame bezit veel charme, als tooneelspeelster
en als zangeres ; met dit woord is eigenlijk hare
geheele persoonlijkheid en hare kunst geschetst.
Ouder de grootste zangeressen rangschik ik haar ;
niet, evenmin is zij eene ster. (lioewel ik die be- i
naming zetr onjuist vind want eene ster brengt
al heel weinig tot de algcmecne verlichting bij,
behalve in de opera wanneer wij zulk eene colos- ;
sale lichtgevende ster zien als verleden jaar de i
Avondster in de derde acte van Tatniliduser.') \
Wat de opera betreft zullen wij dus wachten
tot wij nieuwe daden zien.
VAN MlLLIGEN.
liiiiiunmimiiimiiiiHiimiMiiiiiiMimiiiiiiimmiinMmiiiiiiMniiiiiiimniM
Een M over kunstgeschiedenis.
Geschiedenis der Beeldende Kunst,
door AKTON SI-RINGEK. Voor
Nederl. bewerkt door A. W.
WEISSMAN, ??Leiden A. W.
Sythoff.
Onze Nederlandsche boeken over de geschie
denis der Kunst, in al haar phasen van de
vroegste tijden tot nu, zijn niet veel in getal, en
de weinigen die er zijn kunnen reeds min of
meer als verouderd, niet meer op de hoogte van
hun tyd gerekend worden. En dit op de hoogte
van den tijd zijn is toch juist bij dit zoo hoogst
belangrijk deel van het kunst-onderwijs in 't
algemeen van zoo allereerste noodzakelijkheid,
dubbel in onze dagen, nu de meeningen zoo ver
schillen, de uitingen zoo weinig op elkaar
gelykend zijn. Want tot recht verstand van het
vele bijna onontwarbare van deze dagen dient de
eerstbeginnende niet alleen, maar ook de meer
Typere, een juist begrip te hebben, hoe en
waarom in die tijden zoo en zoo gewerkt is,
kortom van oorzaak en gevolg ook in kunst.
De heer Weissman tracht door deze nieuwe
uitgave eenigsins in deze leemte te voorzien, en
dit is groote verdienste; ik moet er evenwel
dadelijk aan toevoegen dat hij zijn doel niet zal
bereiken.
Want juist werken, op een leest geschoeid als
dat van den heer W. hebben wij in Nederland
wel; wij hebben juist iets beters noodig. Niet
dat deze uitgave niet eenigszins beter is dan de
voorgaande (Gugel en anderen) want hij heeft
de plaatjes uit al deze werken gecompileerd,
maar het fond is daarmee niet veranderd.
Ik meen dat een nieuwe weg moet worden in
geslagen in het onderricht van de geschiedenis
der kunsten, die ik als de basis beschouw van
het toekomstige kunstonderwijs. In de
aller-allereerste plaats dient den leerling een juist begrip
te worden gegeven van oorzaken, die de veran
deringen in de kunst teweegbrachten, de verande
ringen in uiterlijken schijn, terwijl de ware grond
voor altijd gelijk bleef en blijven zal.
Zoo is het, komt het mij voor, niet voldoende
op te sommen hoeveel pyrarniden er in Egypte
gebouwd zijn, onder welke dynastieën; hoeveel
tempels, hoeveel rotsgraven, maar men dient dui
delijk te maken waarom in Egypte pyramiden
gebouwd werden en waarom in Athene niet. Dan
ten aller eerste, de invloed van godsdienstige en
sociale verhoudingen op de kunst, of liever en
«??miitiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiii uiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiin niiniHiiiiiiii
ZIJN TROUWDAG,
(Slot).
In een oogwenk was meneer Taupin door
gangen en langs de machinerieën onder het
tooneel door geduwd en voor een aparte les
senaar op een verhooging als solist geïnstal
leerd. De muzikanten omringden hem om hem
te bedanken en te verwelkomen. Tot zijn
bevreemding hoorde hij zich bij zijn naam
noemen, maar hij had geen tijd er verder
over te denken, omdat het schelletje ging en
hij zich van dat oogenblik af met lichaam
en ziel aan de partituur overgaf. Men was
gespannen op de aangekondigde solo. Hij kweet
er zich van met onovertroffen meesterschap.
»Ik dacht aan Leonie," vertelde hij mij later.
Hij werd overweldigd met bijvalsbetuigingen.
De violen ? sloegen met hun strijkstokken op
de lessenaars. Het publiek schreeuwde on
stuimig: bis ! en Taupin liet zich niet bidden.
»Ach als u wilde, mijnheer Taupin," zei de
directeur, die al een contract gereed had om
hem op staanden voet te engageeren. Maar
die woorden brachten hem plotseling in de
werkelijkheid terug en deden al zijn wanhoop
herleven. »De drie agenten, die ik er op uit,
beter, hoe de kunst ontstaan is uit den godsdienst,
die een volk beleed.
Denk niet dat dit te ver zal voeren, want een
kritische beschouwing van die eerediensten zal
absoluut overbodig zijn; het is voldoende het
algemeen karakter aan te geven, en daaruit het
karakter der kunst af te leiden, in vergelijking met
andere kunstperioden.
Dat vergelijken zij een tweede punt van bui
tengemeen belang. De overeenkomst van hiërar
chische kunstperioden als de Egyptische en de
Eomaansche aan te toonen is tot verduidelijking
van het begrip van geen geringe waarde.
Maar dit alles, juist dit begrip en dat verge
lijken, kan niet anders met vrucht geschieden
dan met behulp van, zoo ver als dit nu mogelijk
is, volmaakte afbeeldingen. En hierin schiet dit
werkje van den heer Weissman jammerlijk te kort,
juist door dat al de clichés van bestaande, op
die oude leest geschoeide werken zijn overgenomen.
Toen, voor die oudere boeken, was het vol
doende dat men de afbeelding van een prachtig
Egyptisch beeldhouwwerk meende te hebben in
een slechte houtsnee, want en dit karakte
riseert de uitgave van den heer W. geheel en
al zijn allereerste zin luidt niet minder dan :
»De beeldende kunst in den eigenlijken zin des
woords is pas bij de Grieken en Komeinen te
vinden."
Dit nu is zoo overtuigd van neerschrijven, dat
het alleen mogelijk is met evenveel overtuiging
daartegen in te brengen dat dit niet waar is
Maar juist deze zin bepaalt het geheele werk.
Vandaar de zeer onvoldoende prentjes, die, of
schoon en dit is weer iets goeds in grooten
getale aanwezig, onmogelijk een juist begrip
kunnen geven. Want de oppervlakkigheid en
onjuistheid van deze afbeeldingen geeft een ver
keerd oordeel, en dit weder een verkeerd inzicht
in heel de evolutie, die de kunst onder den invloed
der kuituur gehad heeft.
Een rechte geschiedenis der kunst behoord
een kultuurgeschiedenis te zijn, zooals bijv.
Otto Ilenne Am Ilhein die voor het Duitsche
volk heeft opgesteld, en al weet ik dat voor een
leerboek voor de in de kunst studeerende jon
gelui dit misschien te ver zou voeren, voor en
kelen, wier verlangen en kunnen, verder gaat,
en die zich zonderling voelen heen en weer ge
schud door de veel bewogen ideeën-wisselin
gen van onze dagen, kan een dieper blik in
hetgeen uit vroeger beschavingsperioden ons over
bleef slechts een beter inzicht in de komende
periode geven.
En zelfs bij 't meest beknopte onderricht, bij
't aller elementairste begin, kan ook dat in het oog
gehouden worden. Wel! ik stel me voor dat een
kunstgeschiedenis allén een album met plaatjes
zou kunnen zijn, zonder text, indien met groot
oordeel, onberispelijke afbeeldingen in de juiste
volgorde waren gerangschikt.
En ik weet dat er zulke boeken zelfs reeds
bestaan, maar ook dat die geen van allen zoo
zijn uitgevoerd als ik wenschelijk vind, en in
een tijd en land waar een van reproductie bijna
volmaakt tijdschrift als dat van den heer lïoersma
uitkomt, mag toch zeker voor ds jongeren heel
wat meer gezorgd worden.
De plaatjes no. 44 en no. 55 zijn allén zooals
men ze verlangen kan.
Het juiste begrip van een kunstwerk wordt
alleen verkregen van een afbeelding die zoo
goed mogelijk de kunstwaarde te aanschouwen
geeft dat zij de nieuwe richting in het onder
wijs in de kunstgeschiedenis.
TH. Mou
Tentoonstelling Henriette Ronner.
Bij Bufïa duurt de belangrijke tentoonstelling
heb gezonden, hebben niets ontdekt," zei de
heer Dauphin. «Probeer vau nacht wat te
slapen en kom morgenochtend om zeven uur
aan mijn bureau, 'lis dan nog wel niet open,
maar ik zal er wezen om u bij uw vrouw te
brengen."
Hij moest een buitensporigen prijs betalen
voor een zolderkamertje in een groot hotel.
't Spreekt van zelf', dat hij geen oog kon
sluiten. Tegen zes uren dwaalde hij reeds om i
het commissariaat van politie heen. Zoodra
hij den heer Dauphin in de verte zag aan
komen, vloog hij hem tegemoet.
«Een weinig geduld," zei de politie com
missaris, toen zij het bureau binnentraden.
»Ik heb naar het hoofdbureau gezonden, wij
moeten wachten tot de uitslag daar vandaan
wordt medegedeeld." Tegen ach t uren verscheen
een agent. «Wel ?" vroeg meneer Taupin
angstig. »U is," zei de commissaris het rap- i
port raadplegend, «afgestapt in de herberg
»De rijpe appel'' in de Kue des Verderettes.
Dat is een heel eind hier vandaan. Wilt u
soms een rijtuig nemen ?" «Natuurlijk !"
»Ik zal met u meegaan." Zij reden door
een doolhof van straten en stegen, dat mijn :
armen vriend eindeloos scheen. Onderweg '
riep de commissaris een krantenjongen aan, :
kocht Ie l'etit lïouentiais, liep het blad even j
door en gaf het aan Taupin met de woorden : j
»Lees dat eens." »Mijn hoofd staat niet
naar krantenlezen." »Kom ! wat gekheid . . .
u hebt haar immers dadelijk weerom ! Lees
dat voor de aardigheid even, zeg ik."
van mevr. Henriette Bonners werken nog tot half
November, 't Is merkwaardig dat werk van de
reeds meer dan zeventigjarige te zien, zoo frisch
zoo flink, zoo in alle opzichten elegant als zij haar
penseel weet te gebruiken. Want menig jongere
zou hier van kunnen leeren, ware het niet dat
over 't algemeen wij Hollanders meer stijf, meer
burgerlijk-bedaard in ons verlangen en uiten
zijn. Want een talent als dat van mevr. Konner
zou kwalijk in een echten Hollander kunnen
zijn. Zija mindere aanleg in het vlug en geestig
verwerken van opgedane plotselinge indrukken
zou hem misschien beletten met zooveel
elegance, met zooveel bevallige vlugheid de mollig
heid en liefelijkheid in die jonge katjes waar te
nemen en op te teekenen. Wij zouden, als
Matigt, een statiger indruk van een zoo prachtig
dier als een kat is, krijgen. Wij zijn meestallen
bedaarder, duidelijker, minder met die niet te
grijpen luchtigheid, altij l charmeerende légance
en echt-vrouwelijke uitgezochtheid.
Tii. M.
Deze week exposeerde Buft'a voor het raam
een prachtige Jacob Maris, die deed denken aan
dat kleine maar ongeëevenaarde meesterstukje
van dezen groote in het Suasso Museum.
Op de verkooping in de Brakke Grond brachten
de schilderijen de volgende prijzen op: J. Israëls
»Door de velden" /' 8050, Jacob Maris ? 1024 en
/' 2400, Willem Maris /' 725, Henriette Konr.er
/' 2050 en f 4(50, Bakker Kolft'/'750, Roelofs/'600,
Wijsmuller / 700 en anderen.
Het bestuur van de maatschappij »Arti et
Amicitia" ontviug dezer dagen een brief van de
heeren J. II. van Eeghen, Jac. Ankersmit, B. L.
Gompertz, Jules \i. N. de Gijselaar, J. II.
Langerhuizen, P. A. L. van Ogtrop, II. J.
MareoOyens, C. Schutter, Mr. J. A. Sillem, l'. II. D.
Sweip on A. C. Wertheim, waarin werd mede
gedeeld dat voornoemde heeren bezwaren hadden
langer lid van de maatschappij te blijven, zoolang
de statuten, die aan kunstlievende leden geen
recht van toezicht gaven op het beheer der
Maatschappij, niet werden veranderd.
De boogleeraar-directenr der Rijks-Academie
van Beeldende Kunsten brengt ter kennis dat de
beelden en basrelief vervaardigd voor den
Prixde-Rome in het Academiegebouw zullen te zien
zijn van Zondag l tot en met Zondag 8 Xov. e. k.
van 10?4 uur. 's Zondags van l 4 uur
De prijs is behaald door den heer Wortman.
In de vereeniging »Voor de Kunst" te Utrecht
komt een tentoonstelling van bouwkundige ont
werpen. i>r. Cuypers, Berlage, van Straalen,
Lokhorst, l'eters en anderen hebben hun mede
werking toegezegd.
Bij de firma Preyer (Kalverstraat .'55) is nog,
niettegenstaande de tentoonstelling van deze lïrma
in den Haag, het grootsche doek »Door velden
en wegen" van Joseph Israëls te zien. Ook is
een nieuw en minder omvangrijk werk van den
zelfden meester sinds kort in het bezit van dezen
kunstkooper.
Georp
en Dr, Paiello.
Een der belangrijkste jaren in het leven van
George Sand was 18;! i, het jaar waarin zij niet
Alfred de Musset naar Venetiëvluchtte. Over
dat jaar is een geheele litteratuur, en in den
laatsten tijd is de episode weer herhaaldelijk
behandeld. Madame Arvèdc Barine in haar
onlangs verschenen boek over Alfred de Musset,
de vicomte Spoelberch de Lovenjoul in het tijd
schrift ('o*ii/opalis van dit jaar (Mei en Juni),
Dr. Cabanès in de Jii'.cnc llcluloinnilaire van
l Augustus 18!)(>, Maurice Clouard in de /»'«/?<«?
<lc l'itris van 15 Augustus 18!llj, hebben er bij
zonderheden over gegeven, en een aantal
chroniques, interviews, berichtjes, in alle bladen,
hebben het geval weer opgehaald.
Madame George Sand en AlfreJ de Musset, die
Taupin sloeg onverschillig een oog in de
courant en las op de eerste pagina in vette
sprekende letters : D e heer Taupin i n
h e t G r a n d T h 6 a t r e van K o u a a n.
»Welk een schandaal!" dacht hij,en
oogenblikkelijk daarop: «maar er zijn een massa Taupiii's
op de wereld.'' De inhoud van het artikel
leerde hem echter dat hij wel degelijk de
bedoelde was. «Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk,"
mompelde hij, »hoe zijn ze aan mijn naam
gekomen, rn'n beste mijnheer '?" »I)e direc
teur heeft een annonce gedaan, terwijl u naar
het orkest werd gebracht. Hij heeft zelfs
medegedeeld, dat u leeraar waart aan een
groot gymnasium te Parijs, wat ik ten stel
ligste afkeur.'' Taupin liet moedeloos het
hoofd zinken. »lk ben verloren," prevelde
hij, »ik krijg mijn ontslag."'
Het rijtuig had voor de deur van »De
rijpe appel" stilgehouden . .. »Mijn vrouw ?
Waar is mijn vrouw ?'' ??»Die is weg,
mijnbeer," antwoordde de herbergierster,
»en gelukkig ook, dat ze heen is gegaan,
nu is haar ten minste de schande bespaard,
om u onder politie-geleide boven water te
zien komen." Maar de arme Taupin verstond
niet eens meer wat zij zei. De goede zacht
aardige kerel werd overmeesterd door een
ontzettenden toorn, de eenige die ooit van
zijn leven in hem was opgekomen. »Wat ? !
Durf jij te zeggen, dat mijn vrouw me ver
laten heeft! Wat heb je tegen haar gezegd?
Wat heb je haar gedaan ?''
De commissaris had de grootste moeite om
elkaar in de bureaux der Jlertte des deux Mondes
hadden leeren kennen, waren in Januari 1834
tezamen naar Venetiëgereisd en hadden er in
een gemeubeld huis, Hotel Daniëii op de Riva
degli Schiavoni, hun intrek genomen. Terstond
gingen ze aan het werk om de kosten van het
uitstapje te verdienen. De poëet liep door alle
steegjes der oude stad en ging varen op de la
gunen om aanteekeningen te maken; de roman
cière zat halve nachten te schrijven om drie of
viermaal 's weeks aan den heer Buloz eene
bezending copie te kunnen sturen. Maar weldra werden
beiden ziek, eu op raad van den herbergier werd
Dr. l'agello geh aald, die laudanum en
laurierkerswater voorschreef.
George Sand was gauw beter, maar Alfred de
Musset bleef ziek. Volgens den dokter was
het een lichte typhus met alcoholisch delirium
gepaard. Hij werd uitmuntend verzorgd door
zijn gezellin en den Italiaanschen dokter, maar al
spoedig had hij reden om de intimiteit van deze
twee wantrouwend aan te zien. De ontdekking
leidde hem tot de prachtige Xnit de Mai en de
Nitit d' Odobre, en in zijn brieven vindt men
details die geen twijfel overlaten.
Dit alles is twee en zestig jaar geleden, en
George Sand is al twiiitig jaar dood en de Musset
al veertig jaar, maar Dr. l'agello leeft nog en
is dezer dagen geïnterviewd door Dr. Cabanès.
De interview heeft een curieuse tint, vooral om
dat des dokters familie zich er in mengde; voor
de Fransche letterkundigen, die het een groote
eer voor den Italiaanschen dokter vinden, dat zijn
naam in de levei.sgeschiedenis van George Sand
genoemd wordt, is de wijs waarop de dokter
zelf er over spreekt, wel wat kwetsend.
Dr. l'agello woont te Bclluno, en leeft er te
midden van zijn kinderen en kindskinderen, die
hij, met kiesche attentie, Fransch heeft laten
leeren uit de werken van George Sand. Hij is
nu geen dokter en obstetricus meer, maar doet
aan vischteelt en schelpenleer. Dr. Cabanès vond
hem in een grooten stoel zitten, stokdoof en
tegenover de familie een beetje beschaamd over
zijn oude zonden. Hij gaf aan dr. Cabanès een
kopje cadeau : »Ik heb dikwijls met Goorge Sand
uit dit servies thee gedronken," zei hij; »er zijn
nog maar vier stuks van over."
Dr. Cabanès vroeg naar brieven. De oude
Italiaan had er nog een viertal, de overige had
hij verbrand. De eerste van de vier, George
Sand's declaratie, een magnifiek stuk proza,
zoo mooi als er iets in ('ontitclo of ?,<'/<« voor
komt, is in de Jlerne Jlcljdomuditirc afgedrukt;
men zegt dat de familie van George Sand zich
tegen het publiceeren der overige verzetten zal.
Toen hij de brieven had, praatte dr. Cabanès nog
wa.t verder met de familie en met den ouden dokter
zelf. Deze vertelde hem dat Alfred de Musset tegen
zijn raad naar Parijs teruggekeerd was,maar dat hij
toch terstond daarna met Gaorge Sand het pension
verlaten had en een huishoudentje had opgericht te
San Fantino, in het midden van Venetië. »Mijn
broeder Kobert, die in 18'JO gestorven is. woonde
onder hetzelfde dak met ons. Hij kon maar niet
begrijpen hoe ik verliefd had kunnen worden
op »La Sand", die hij heel weinig verleidelijk
vond; zij was toen heel mager. Mijn oom haalde,
zoodra hij ervan hoorde, Kobert uit ons huis.
Toch maakten wij niet enkel pleizier. George
Sand werkte verbazend. Zij deed niets dan rooken
en werken; zij rolde maar cigaretten voor mij
en voor zichzelf. Ik geloof dat het rooken haar
bij de inspiratie hielp, want als zij zat te staren,
volgde zij met haar oogen de rookwolkjes".
Wat zij toen schreef waren de 'Lettres d'un
royayuiir en de roman Jaeqncs. /ij werkte wel
zes a acht uren achtereen, liefst 's avonds; zij
haalde bijna nooit iets door. l'agello vond de
hem tot bedaren te brengen. De herbergierster
van baar kant viel even verwoed uit. »Van
zijn vrouw vvegloopen om naar de komedie
te gaan ! Op zijn trouwdag nog wel ! Wie
haar geraden heeft heen te gaan ? Ik zelf,
hoor; maar 't had niet gehoefd, ze was zelf
wel zoo wijs geweest; en elke vrouw zou
haar schoon gelijk hebben gegeven !" En
alle mannen gaven haar blijkbaar ook schoon
gelijk, want alle ochteiidklanten van het
kroegje waren in de vochtige, onzindelijke
gelagkamer sainengestroonid, waar zij Taupin
een leelijke kool zouden hebben gestoofd,
als de commissaris er niet bij was geweest.
Het kostte den heer Dauphin heel wat
moeite om de kalmte te herstellen. Het ge
lukte hem eindelijk aan het woord te komen,
terwijl Taupin versuft en ontmoedigd op een
bank tegen de dreigende voorboden van een
bezwijming kampte. Zijn verklaringen wek
ten eerst de algemeene hilariteit op; vervol
gens werd de herbergierster week en liet zich
verteederen, terwijl de halfdronken bezoekers
haar voorbeeld volgden. Zij eindigde met
Taupin als een romanheld te beschouwen.
»Kom, kom, 't Zal wel los loopen! Zoodra
ze de waarachtige waarheid hoort, komt alles
terecht! Arm lief' vrouwtje! Arme, goeie
kerel !"
Taupin wilde absoluut den eersten den
besten trein nemen, niettegenstaande de com
missaris, mijnheer Dauphin en de herber
gierster het hem alle drie ten sterkste af
raadden, uit vrees, dat hij, in zijn overspannen