De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 1 november pagina 3

1 november 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1010 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zij op Don José's vlaamschen uitval: Oh! Caarmen! iek 'au zoveel vaan je! tot, verrassing vaii het publiek: Dat wil ik wel geloocen. ; Mevr. Aruoldson nu, blijft, er hoogst ernstig bij en dat is ook maar goed, want het publiek vindt die veeltalige opera niets storend. Deze dame bezit veel charme, als tooneelspeelster en als zangeres ; met dit woord is eigenlijk hare geheele persoonlijkheid en hare kunst geschetst. Ouder de grootste zangeressen rangschik ik haar ; niet, evenmin is zij eene ster. (lioewel ik die be- i naming zetr onjuist vind want eene ster brengt al heel weinig tot de algcmecne verlichting bij, behalve in de opera wanneer wij zulk eene colos- ; sale lichtgevende ster zien als verleden jaar de i Avondster in de derde acte van Tatniliduser.') \ Wat de opera betreft zullen wij dus wachten tot wij nieuwe daden zien. VAN MlLLIGEN. liiiiiunmimiiimiiiiHiimiMiiiiiiMimiiiiiiimmiinMmiiiiiiMniiiiiiimniM Een M over kunstgeschiedenis. Geschiedenis der Beeldende Kunst, door AKTON SI-RINGEK. Voor Nederl. bewerkt door A. W. WEISSMAN, ??Leiden A. W. Sythoff. Onze Nederlandsche boeken over de geschie denis der Kunst, in al haar phasen van de vroegste tijden tot nu, zijn niet veel in getal, en de weinigen die er zijn kunnen reeds min of meer als verouderd, niet meer op de hoogte van hun tyd gerekend worden. En dit op de hoogte van den tijd zijn is toch juist bij dit zoo hoogst belangrijk deel van het kunst-onderwijs in 't algemeen van zoo allereerste noodzakelijkheid, dubbel in onze dagen, nu de meeningen zoo ver schillen, de uitingen zoo weinig op elkaar gelykend zijn. Want tot recht verstand van het vele bijna onontwarbare van deze dagen dient de eerstbeginnende niet alleen, maar ook de meer Typere, een juist begrip te hebben, hoe en waarom in die tijden zoo en zoo gewerkt is, kortom van oorzaak en gevolg ook in kunst. De heer Weissman tracht door deze nieuwe uitgave eenigsins in deze leemte te voorzien, en dit is groote verdienste; ik moet er evenwel dadelijk aan toevoegen dat hij zijn doel niet zal bereiken. Want juist werken, op een leest geschoeid als dat van den heer W. hebben wij in Nederland wel; wij hebben juist iets beters noodig. Niet dat deze uitgave niet eenigszins beter is dan de voorgaande (Gugel en anderen) want hij heeft de plaatjes uit al deze werken gecompileerd, maar het fond is daarmee niet veranderd. Ik meen dat een nieuwe weg moet worden in geslagen in het onderricht van de geschiedenis der kunsten, die ik als de basis beschouw van het toekomstige kunstonderwijs. In de aller-allereerste plaats dient den leerling een juist begrip te worden gegeven van oorzaken, die de veran deringen in de kunst teweegbrachten, de verande ringen in uiterlijken schijn, terwijl de ware grond voor altijd gelijk bleef en blijven zal. Zoo is het, komt het mij voor, niet voldoende op te sommen hoeveel pyrarniden er in Egypte gebouwd zijn, onder welke dynastieën; hoeveel tempels, hoeveel rotsgraven, maar men dient dui delijk te maken waarom in Egypte pyramiden gebouwd werden en waarom in Athene niet. Dan ten aller eerste, de invloed van godsdienstige en sociale verhoudingen op de kunst, of liever en «??miitiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiii uiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiin niiniHiiiiiiii ZIJN TROUWDAG, (Slot). In een oogwenk was meneer Taupin door gangen en langs de machinerieën onder het tooneel door geduwd en voor een aparte les senaar op een verhooging als solist geïnstal leerd. De muzikanten omringden hem om hem te bedanken en te verwelkomen. Tot zijn bevreemding hoorde hij zich bij zijn naam noemen, maar hij had geen tijd er verder over te denken, omdat het schelletje ging en hij zich van dat oogenblik af met lichaam en ziel aan de partituur overgaf. Men was gespannen op de aangekondigde solo. Hij kweet er zich van met onovertroffen meesterschap. »Ik dacht aan Leonie," vertelde hij mij later. Hij werd overweldigd met bijvalsbetuigingen. De violen ? sloegen met hun strijkstokken op de lessenaars. Het publiek schreeuwde on stuimig: bis ! en Taupin liet zich niet bidden. »Ach als u wilde, mijnheer Taupin," zei de directeur, die al een contract gereed had om hem op staanden voet te engageeren. Maar die woorden brachten hem plotseling in de werkelijkheid terug en deden al zijn wanhoop herleven. »De drie agenten, die ik er op uit, beter, hoe de kunst ontstaan is uit den godsdienst, die een volk beleed. Denk niet dat dit te ver zal voeren, want een kritische beschouwing van die eerediensten zal absoluut overbodig zijn; het is voldoende het algemeen karakter aan te geven, en daaruit het karakter der kunst af te leiden, in vergelijking met andere kunstperioden. Dat vergelijken zij een tweede punt van bui tengemeen belang. De overeenkomst van hiërar chische kunstperioden als de Egyptische en de Eomaansche aan te toonen is tot verduidelijking van het begrip van geen geringe waarde. Maar dit alles, juist dit begrip en dat verge lijken, kan niet anders met vrucht geschieden dan met behulp van, zoo ver als dit nu mogelijk is, volmaakte afbeeldingen. En hierin schiet dit werkje van den heer Weissman jammerlijk te kort, juist door dat al de clichés van bestaande, op die oude leest geschoeide werken zijn overgenomen. Toen, voor die oudere boeken, was het vol doende dat men de afbeelding van een prachtig Egyptisch beeldhouwwerk meende te hebben in een slechte houtsnee, want en dit karakte riseert de uitgave van den heer W. geheel en al zijn allereerste zin luidt niet minder dan : »De beeldende kunst in den eigenlijken zin des woords is pas bij de Grieken en Komeinen te vinden." Dit nu is zoo overtuigd van neerschrijven, dat het alleen mogelijk is met evenveel overtuiging daartegen in te brengen dat dit niet waar is Maar juist deze zin bepaalt het geheele werk. Vandaar de zeer onvoldoende prentjes, die, of schoon en dit is weer iets goeds in grooten getale aanwezig, onmogelijk een juist begrip kunnen geven. Want de oppervlakkigheid en onjuistheid van deze afbeeldingen geeft een ver keerd oordeel, en dit weder een verkeerd inzicht in heel de evolutie, die de kunst onder den invloed der kuituur gehad heeft. Een rechte geschiedenis der kunst behoord een kultuurgeschiedenis te zijn, zooals bijv. Otto Ilenne Am Ilhein die voor het Duitsche volk heeft opgesteld, en al weet ik dat voor een leerboek voor de in de kunst studeerende jon gelui dit misschien te ver zou voeren, voor en kelen, wier verlangen en kunnen, verder gaat, en die zich zonderling voelen heen en weer ge schud door de veel bewogen ideeën-wisselin gen van onze dagen, kan een dieper blik in hetgeen uit vroeger beschavingsperioden ons over bleef slechts een beter inzicht in de komende periode geven. En zelfs bij 't meest beknopte onderricht, bij 't aller elementairste begin, kan ook dat in het oog gehouden worden. Wel! ik stel me voor dat een kunstgeschiedenis allén een album met plaatjes zou kunnen zijn, zonder text, indien met groot oordeel, onberispelijke afbeeldingen in de juiste volgorde waren gerangschikt. En ik weet dat er zulke boeken zelfs reeds bestaan, maar ook dat die geen van allen zoo zijn uitgevoerd als ik wenschelijk vind, en in een tijd en land waar een van reproductie bijna volmaakt tijdschrift als dat van den heer lïoersma uitkomt, mag toch zeker voor ds jongeren heel wat meer gezorgd worden. De plaatjes no. 44 en no. 55 zijn allén zooals men ze verlangen kan. Het juiste begrip van een kunstwerk wordt alleen verkregen van een afbeelding die zoo goed mogelijk de kunstwaarde te aanschouwen geeft dat zij de nieuwe richting in het onder wijs in de kunstgeschiedenis. TH. Mou Tentoonstelling Henriette Ronner. Bij Bufïa duurt de belangrijke tentoonstelling heb gezonden, hebben niets ontdekt," zei de heer Dauphin. «Probeer vau nacht wat te slapen en kom morgenochtend om zeven uur aan mijn bureau, 'lis dan nog wel niet open, maar ik zal er wezen om u bij uw vrouw te brengen." Hij moest een buitensporigen prijs betalen voor een zolderkamertje in een groot hotel. 't Spreekt van zelf', dat hij geen oog kon sluiten. Tegen zes uren dwaalde hij reeds om i het commissariaat van politie heen. Zoodra hij den heer Dauphin in de verte zag aan komen, vloog hij hem tegemoet. «Een weinig geduld," zei de politie com missaris, toen zij het bureau binnentraden. »Ik heb naar het hoofdbureau gezonden, wij moeten wachten tot de uitslag daar vandaan wordt medegedeeld." Tegen ach t uren verscheen een agent. «Wel ?" vroeg meneer Taupin angstig. »U is," zei de commissaris het rap- i port raadplegend, «afgestapt in de herberg »De rijpe appel'' in de Kue des Verderettes. Dat is een heel eind hier vandaan. Wilt u soms een rijtuig nemen ?" «Natuurlijk !" »Ik zal met u meegaan." Zij reden door een doolhof van straten en stegen, dat mijn : armen vriend eindeloos scheen. Onderweg ' riep de commissaris een krantenjongen aan, : kocht Ie l'etit lïouentiais, liep het blad even j door en gaf het aan Taupin met de woorden : j »Lees dat eens." »Mijn hoofd staat niet naar krantenlezen." »Kom ! wat gekheid . . . u hebt haar immers dadelijk weerom ! Lees dat voor de aardigheid even, zeg ik." van mevr. Henriette Bonners werken nog tot half November, 't Is merkwaardig dat werk van de reeds meer dan zeventigjarige te zien, zoo frisch zoo flink, zoo in alle opzichten elegant als zij haar penseel weet te gebruiken. Want menig jongere zou hier van kunnen leeren, ware het niet dat over 't algemeen wij Hollanders meer stijf, meer burgerlijk-bedaard in ons verlangen en uiten zijn. Want een talent als dat van mevr. Konner zou kwalijk in een echten Hollander kunnen zijn. Zija mindere aanleg in het vlug en geestig verwerken van opgedane plotselinge indrukken zou hem misschien beletten met zooveel elegance, met zooveel bevallige vlugheid de mollig heid en liefelijkheid in die jonge katjes waar te nemen en op te teekenen. Wij zouden, als Matigt, een statiger indruk van een zoo prachtig dier als een kat is, krijgen. Wij zijn meestallen bedaarder, duidelijker, minder met die niet te grijpen luchtigheid, altij l charmeerende légance en echt-vrouwelijke uitgezochtheid. Tii. M. Deze week exposeerde Buft'a voor het raam een prachtige Jacob Maris, die deed denken aan dat kleine maar ongeëevenaarde meesterstukje van dezen groote in het Suasso Museum. Op de verkooping in de Brakke Grond brachten de schilderijen de volgende prijzen op: J. Israëls »Door de velden" /' 8050, Jacob Maris ? 1024 en /' 2400, Willem Maris /' 725, Henriette Konr.er /' 2050 en f 4(50, Bakker Kolft'/'750, Roelofs/'600, Wijsmuller / 700 en anderen. Het bestuur van de maatschappij »Arti et Amicitia" ontviug dezer dagen een brief van de heeren J. II. van Eeghen, Jac. Ankersmit, B. L. Gompertz, Jules \i. N. de Gijselaar, J. II. Langerhuizen, P. A. L. van Ogtrop, II. J. MareoOyens, C. Schutter, Mr. J. A. Sillem, l'. II. D. Sweip on A. C. Wertheim, waarin werd mede gedeeld dat voornoemde heeren bezwaren hadden langer lid van de maatschappij te blijven, zoolang de statuten, die aan kunstlievende leden geen recht van toezicht gaven op het beheer der Maatschappij, niet werden veranderd. De boogleeraar-directenr der Rijks-Academie van Beeldende Kunsten brengt ter kennis dat de beelden en basrelief vervaardigd voor den Prixde-Rome in het Academiegebouw zullen te zien zijn van Zondag l tot en met Zondag 8 Xov. e. k. van 10?4 uur. 's Zondags van l 4 uur De prijs is behaald door den heer Wortman. In de vereeniging »Voor de Kunst" te Utrecht komt een tentoonstelling van bouwkundige ont werpen. i>r. Cuypers, Berlage, van Straalen, Lokhorst, l'eters en anderen hebben hun mede werking toegezegd. Bij de firma Preyer (Kalverstraat .'55) is nog, niettegenstaande de tentoonstelling van deze lïrma in den Haag, het grootsche doek »Door velden en wegen" van Joseph Israëls te zien. Ook is een nieuw en minder omvangrijk werk van den zelfden meester sinds kort in het bezit van dezen kunstkooper. Georp en Dr, Paiello. Een der belangrijkste jaren in het leven van George Sand was 18;! i, het jaar waarin zij niet Alfred de Musset naar Venetiëvluchtte. Over dat jaar is een geheele litteratuur, en in den laatsten tijd is de episode weer herhaaldelijk behandeld. Madame Arvèdc Barine in haar onlangs verschenen boek over Alfred de Musset, de vicomte Spoelberch de Lovenjoul in het tijd schrift ('o*ii/opalis van dit jaar (Mei en Juni), Dr. Cabanès in de Jii'.cnc llcluloinnilaire van l Augustus 18!)(>, Maurice Clouard in de /»'«/?<«? <lc l'itris van 15 Augustus 18!llj, hebben er bij zonderheden over gegeven, en een aantal chroniques, interviews, berichtjes, in alle bladen, hebben het geval weer opgehaald. Madame George Sand en AlfreJ de Musset, die Taupin sloeg onverschillig een oog in de courant en las op de eerste pagina in vette sprekende letters : D e heer Taupin i n h e t G r a n d T h 6 a t r e van K o u a a n. »Welk een schandaal!" dacht hij,en oogenblikkelijk daarop: «maar er zijn een massa Taupiii's op de wereld.'' De inhoud van het artikel leerde hem echter dat hij wel degelijk de bedoelde was. «Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk," mompelde hij, »hoe zijn ze aan mijn naam gekomen, rn'n beste mijnheer '?" »I)e direc teur heeft een annonce gedaan, terwijl u naar het orkest werd gebracht. Hij heeft zelfs medegedeeld, dat u leeraar waart aan een groot gymnasium te Parijs, wat ik ten stel ligste afkeur.'' Taupin liet moedeloos het hoofd zinken. »lk ben verloren," prevelde hij, »ik krijg mijn ontslag."' Het rijtuig had voor de deur van »De rijpe appel" stilgehouden . .. »Mijn vrouw ? Waar is mijn vrouw ?'' ??»Die is weg, mijnbeer," antwoordde de herbergierster, »en gelukkig ook, dat ze heen is gegaan, nu is haar ten minste de schande bespaard, om u onder politie-geleide boven water te zien komen." Maar de arme Taupin verstond niet eens meer wat zij zei. De goede zacht aardige kerel werd overmeesterd door een ontzettenden toorn, de eenige die ooit van zijn leven in hem was opgekomen. »Wat ? ! Durf jij te zeggen, dat mijn vrouw me ver laten heeft! Wat heb je tegen haar gezegd? Wat heb je haar gedaan ?'' De commissaris had de grootste moeite om elkaar in de bureaux der Jlertte des deux Mondes hadden leeren kennen, waren in Januari 1834 tezamen naar Venetiëgereisd en hadden er in een gemeubeld huis, Hotel Daniëii op de Riva degli Schiavoni, hun intrek genomen. Terstond gingen ze aan het werk om de kosten van het uitstapje te verdienen. De poëet liep door alle steegjes der oude stad en ging varen op de la gunen om aanteekeningen te maken; de roman cière zat halve nachten te schrijven om drie of viermaal 's weeks aan den heer Buloz eene bezending copie te kunnen sturen. Maar weldra werden beiden ziek, eu op raad van den herbergier werd Dr. l'agello geh aald, die laudanum en laurierkerswater voorschreef. George Sand was gauw beter, maar Alfred de Musset bleef ziek. Volgens den dokter was het een lichte typhus met alcoholisch delirium gepaard. Hij werd uitmuntend verzorgd door zijn gezellin en den Italiaanschen dokter, maar al spoedig had hij reden om de intimiteit van deze twee wantrouwend aan te zien. De ontdekking leidde hem tot de prachtige Xnit de Mai en de Nitit d' Odobre, en in zijn brieven vindt men details die geen twijfel overlaten. Dit alles is twee en zestig jaar geleden, en George Sand is al twiiitig jaar dood en de Musset al veertig jaar, maar Dr. l'agello leeft nog en is dezer dagen geïnterviewd door Dr. Cabanès. De interview heeft een curieuse tint, vooral om dat des dokters familie zich er in mengde; voor de Fransche letterkundigen, die het een groote eer voor den Italiaanschen dokter vinden, dat zijn naam in de levei.sgeschiedenis van George Sand genoemd wordt, is de wijs waarop de dokter zelf er over spreekt, wel wat kwetsend. Dr. l'agello woont te Bclluno, en leeft er te midden van zijn kinderen en kindskinderen, die hij, met kiesche attentie, Fransch heeft laten leeren uit de werken van George Sand. Hij is nu geen dokter en obstetricus meer, maar doet aan vischteelt en schelpenleer. Dr. Cabanès vond hem in een grooten stoel zitten, stokdoof en tegenover de familie een beetje beschaamd over zijn oude zonden. Hij gaf aan dr. Cabanès een kopje cadeau : »Ik heb dikwijls met Goorge Sand uit dit servies thee gedronken," zei hij; »er zijn nog maar vier stuks van over." Dr. Cabanès vroeg naar brieven. De oude Italiaan had er nog een viertal, de overige had hij verbrand. De eerste van de vier, George Sand's declaratie, een magnifiek stuk proza, zoo mooi als er iets in ('ontitclo of ?,<'/<« voor komt, is in de Jlerne Jlcljdomuditirc afgedrukt; men zegt dat de familie van George Sand zich tegen het publiceeren der overige verzetten zal. Toen hij de brieven had, praatte dr. Cabanès nog wa.t verder met de familie en met den ouden dokter zelf. Deze vertelde hem dat Alfred de Musset tegen zijn raad naar Parijs teruggekeerd was,maar dat hij toch terstond daarna met Gaorge Sand het pension verlaten had en een huishoudentje had opgericht te San Fantino, in het midden van Venetië. »Mijn broeder Kobert, die in 18'JO gestorven is. woonde onder hetzelfde dak met ons. Hij kon maar niet begrijpen hoe ik verliefd had kunnen worden op »La Sand", die hij heel weinig verleidelijk vond; zij was toen heel mager. Mijn oom haalde, zoodra hij ervan hoorde, Kobert uit ons huis. Toch maakten wij niet enkel pleizier. George Sand werkte verbazend. Zij deed niets dan rooken en werken; zij rolde maar cigaretten voor mij en voor zichzelf. Ik geloof dat het rooken haar bij de inspiratie hielp, want als zij zat te staren, volgde zij met haar oogen de rookwolkjes". Wat zij toen schreef waren de 'Lettres d'un royayuiir en de roman Jaeqncs. /ij werkte wel zes a acht uren achtereen, liefst 's avonds; zij haalde bijna nooit iets door. l'agello vond de hem tot bedaren te brengen. De herbergierster van baar kant viel even verwoed uit. »Van zijn vrouw vvegloopen om naar de komedie te gaan ! Op zijn trouwdag nog wel ! Wie haar geraden heeft heen te gaan ? Ik zelf, hoor; maar 't had niet gehoefd, ze was zelf wel zoo wijs geweest; en elke vrouw zou haar schoon gelijk hebben gegeven !" En alle mannen gaven haar blijkbaar ook schoon gelijk, want alle ochteiidklanten van het kroegje waren in de vochtige, onzindelijke gelagkamer sainengestroonid, waar zij Taupin een leelijke kool zouden hebben gestoofd, als de commissaris er niet bij was geweest. Het kostte den heer Dauphin heel wat moeite om de kalmte te herstellen. Het ge lukte hem eindelijk aan het woord te komen, terwijl Taupin versuft en ontmoedigd op een bank tegen de dreigende voorboden van een bezwijming kampte. Zijn verklaringen wek ten eerst de algemeene hilariteit op; vervol gens werd de herbergierster week en liet zich verteederen, terwijl de halfdronken bezoekers haar voorbeeld volgden. Zij eindigde met Taupin als een romanheld te beschouwen. »Kom, kom, 't Zal wel los loopen! Zoodra ze de waarachtige waarheid hoort, komt alles terecht! Arm lief' vrouwtje! Arme, goeie kerel !" Taupin wilde absoluut den eersten den besten trein nemen, niettegenstaande de com missaris, mijnheer Dauphin en de herber gierster het hem alle drie ten sterkste af raadden, uit vrees, dat hij, in zijn overspannen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl