Historisch Archief 1877-1940
?te
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1010
weeat zyn, maar het gebeurde uiterst zelden en
dan heusch niet zoo ijselijk hard.
Dat er nu en dan een trap of een draai om
de ooren werd uitgedeeld zal ik evenmin tegen
spreken. Maar wat waarschijnlijk geen enkel
oud-cadet uit die dagen mij zal betwisten is,
dat een sbaar" gewoonlijk verreweg zulke straffen
prefereerde boven de wettige straf d. w. z.
wanneer de oudere cadet (korporaal of sergeant)
rapport maakte en het den »baar" een of meer
Zondagen huisarrest kostte.
Men heeft veel ophef gemaakt van het ge
dwongen schrijven van dictaten voor de ouderen.
Dit nu gebeurde bijna uitsluitend voor de oude
ren, die door ziekte achter waren geraakt en
dit zal men toch wel zoo vreeselijk niet vinden.
Er wordt in dien brief van »X" gesproken over
straf voor het slechte exerceeren. Dit kwam ook
bij ons nog al eens voor, en dan was het ge
woonlijk dubbel en dwars verdiend. Men moet
hierbij niet vergeten, dat die oudere cadetten,
instructeurs, in hun 3-maandelijksche lijsten be
oordeeld werden naar de graad van geoefendheid
hunner onderhebbenden. Voor hen hing er dus
veel van af hoe deze exerceerden en daarom
waren ze streng.
En allen, die den militairen dienst bij ervaring
kennen, zullen my toegeven dat het behoorlijk
goed exerceeren in recrutenschool en
compagnieschool nu zoo'n heksenwerk niet is. Werd er
slecht geexerceerd, dan was dit gewoonlijk moed
wil of luiheid. Er waren wel een »baren"enook
nog wel anderen, die tot een ander wapen
behporende, of daartoe hopende over te gaan, hun
diepe verachting voor de Infanterie poogden te
kennen te geven door hun geweer zoo slecht
mogelyk te dragen en alle bewegingen even
lamlendig vergeef mij 't woord uit te voeren.
Dat een instructeur tegenover zulke lui woedend
werd en zich voornam hen dit eens in te peperen
kan men zich toch wel voorstellen. Een cadet
van de Infanterie, die van zijn wapen houdt, is
toch ook een mensch.
Zóó nu bij 't exerceeren. In den gewonen om
gang waren er onder de »baren" heertjes, die
zich voelden, die de waarde van een kameraad
ineenden te mogen schatten naar de positie of
de finantieele omstandigheden van diens vader.
Welnu voor dergelijke mannetjes was het
niet kwaad als zy eens leerden, dat een cadet
van 't derde of vierde jaar hun meerdere
was, ongeacht de sociale betrekking van diens
vader, en dat zij zelf in de oogen van het
oudste jaar niets meer beteekenden dan een
andere »baar". En zulke heertjes moesten wel
op hardhandige wijze worden aangepakt. Anderen
moesten nog heel wat manieren leeren, opdat zij
het corps bij de buitenwereld niet in discrediet
zouden brengen, want als een cadet onhebbelijke
manieren manifesteert zegt men niet: Wat heeft
die P. of Q. slechte vormen, maar: wat zijn die
cadetten ongemanierd. Sommigen moesten leeren
flat ffiPB over leeraars of officieren sprekende
niet zeggen moet; A. of B., maar kapitein A. of
mijnheer B.
Ja lezer, dat ligkt u misschien dwaas, maar als
ge in uw eigen omgeving eens wilt rondkijken
zult ge zien, dat er onder de jongelui van
dien leeftijd maar een treurig klein respect voor
oudere menschen en superieuren bestaat. Als
de ouders het hun zoon niet leeren, hebben zijn
kameraden, dunkt me, wel het recht dit te doen.
De officieren en leeraars gaan natuurlijk niet zóó
gemeenzaam met de cadetten, dat zij dergelijke
gebreken altijd en spoedig genoeg zouden kunnen
ontdekken en verbeteren.
En zoo is er meer.
Ik hoop duidelijk genoeg te zijn geweest. Het
was volstrekt niet mijn plan het mishandelen In
bescherming te nemen, maar er wordt soms
schromelijk overdreven. Het praten van slacht
offers en beulen is minstens genomen een bewijs
van totaal gemis aan persoonlijke ervaring; niet
waar, in zulke zaken is het meepraten van lui,
die 't van hooren zeggen hebben, zear gevaarlijk
en meestal ridicuul.
Het «baren" was een corps-zaak, en van het
teugelloos botvieren van zijn slecht humeur op
een nieuweling, kon voor een ouden cadet geen
sprake zijn.
Zijn eigen jaargenooten zouden hem dat Fransch
praten wel hebben afgeleerd, want inderdaad was
een baar nooit geheel zonder beschermers. De
een had meer te lijden dan de ander, maar dit
is is immers overal zoo hier geschiedde het ten
minste om een behoorlijke reden. Dat er op geestige
wy'ze gebaard werd, heb ik zelden gezien; maar
het gebeurde genoeg, dat de baren zelf er even
veel pret mee hadden als de anderen. Verder,
buiten het gebouw werden zij als gewone cadetten
behandeld. In 't gebouw mochten ze vrij rooken
en van de cantine gebruik maken biljarten
alleen mochten zij niet. Er waren echter maar 4
biljarten voor 340 cadetten en 't mag dus geen
barbaarschheid genoemd worden als men een 80
van de jongsten liet afvallen. Zij kregen toch
later ook hun beurt.
Onze »baartijd" duurde nog langer dan die der
tegenwoordige adelborsten, hoewel de animo er
bij de ouderen spoedig uitging. Toch zette men
desnoods op 14 Juli nog een »baar" voor etraf
in den hoek, als hij meende de allures van een
vol mensch te mogen aannemen.
Het baren was voor enkelen, hoogst enkelen,
verkeerd voor het gros echter niet en voor
niet weinigen zeer goed.
Of er op het oogenblik aan K. M. A. en
Cadettenschool weer gebaard wordt, is mij niet bekend,
maar het komt mij onwaarschijnlijk voor. Dat
er geplaagd wordt onder jongens van dien leeftijd
is zeer goed mogelijk en zelfs begrijpelijk ; hieraan
zou men toch nooit een einde kunnen maken.
Ik zal natuurlijk niet zoo maar klakkeloos be
weren, dat de brief van die heer »X ' geen waar
heden kan bevatten. Alles is mogelijk, maar
alvorens men gaat spreken van »lafaards" en
beulen" onderzoeke men eerst eens van beide
kanten en och, hoe dikwijls vindt men niet onder het
«slachtoffer" een pedanten kwast verborgen, onder
den ^onschuldig mishandelde" een mispunt, dat
zich hult in de martelaarspij en zich op zijn
weerloosheid beroept om anderen te kunnen
garren.
Het slaan met laarzen op 't hoofd zal, wanneer
dit werkely'k gebeurd is, zeker door ieder
ook door de oudere adelborsten worden afge
keurd. Men vergete echter niet te onderzoeken
of er geen aanleiding toe gegeven was. Zoo iets
doet men niet in koelen bloede, hoogstens in
drift, en onze toekomstige zeeofficieren hebben
genoeg eergevoel om te begrypen, dat men een
weerlooze niet. op dergelijke manier behandelt.
Ik hoop, dat mijn woorden eenige kalmte mogen
brengen in de gemoederen van ouders en verdere
belanghebbenden, en dat andere bladen, die het
schrijven van den heer »X" opnamen het mijne
zullen willen vermelden, zoo al niet overnemen.
Met beleefden dank voor de afgestane ruimte,
Hoogachtend,
Uw dw. :
B. W.
Waarschijnlijk zullen de gemoederen nog meer
gekalmeerd zijn door het bericht, dat »de baren
zijn afgezonderd en het baren verboden is."
JiE.0.
hun drieën maakten züherhaaldelijk uitstapjes
naar Triebschen, waar de componist van
Lohengrin verblijf hield. Op een morgen, toen zij zich
weer inscheepten om den meester een bezoek te
brengen, kwam tot hun groote verbazing de
hotelhouder naar Catulle Mendès toe, met alle
teekenen van den grootsten eerbied, en kuste
hem de hand. Op de boot merkte hij verscheiden
Engelschen op, die bijzonder veel belang schenen
te stellen in zijn persoon ; en toen hij, na een
bezoek van eenige uren afscheid nam van den
componist, zaten dezelfde Engelschen op eenigen
afstand van de villa en keken hem nieuwsgierig
aan. In het hotel teruggekeerd, vroeg hij den
eigenaar naar de oorzaak hiervan en vernam nu,
dat bij werd aangezien voor den koning van
Beieren : zijn vriend hield men voor den vorst
van Turri-en-Tax:s, en de hen vergezellende
dame voor Adelline l'atti (Y). Catulle Mendès
deed te vergeefs zijn best den bóte.houder uit
dien waan te brengen, al zijn moeite bleef
zonder>esiiltaat. Als Uwe Majesteit iïaar incognito
wenscht te bewaren", antwoordde de Zwitser,
De geflacMezer
Uit
(Puck.)
en
Thuis.
Mr. KNOW-IT-ALL («j> tic séanec) : »Het nummer
van meneers horloge is !)87.432. Die dame heeft
een klaverblaadje van vieren in haar schoen,
Deze jongeheer is geboren op 8 Augustus 188;!, vinden ! '
enz. enz.
Mr. KNOW-IT-AT.L (:.icli tchidx roor <le séance
(/t'rei>il>n<il;ni:l) : «Wat drommel, Mary .' 't is hoog
tijd om te beginnen, en ik kan mijn hoed niet
LLERLEI
Kabinetskoeriers.
De sneltrein, de telegraaf en de telephoon
hebben nog niet alle usantiën van de oude
diplomatie verdrongen; de kabinetskoerier is
nog steeds, vooral in Engeland, de onmisbare
persoon van vertrouwen gebleven. Zijn prestige
en waardigheid zijn zelfs toegenomen. In normale
tijden vertrekken elke week eenige koeriers van
het hof van St. James naar de verschillende
hoofdsteden van Europa ; de dienst voor
Constantinopel is dezer dagen uitgebreid tot drie
vertrekken per week ; men heeft dus alle «zil
veren hazewinden" die met verlof waren, moeten
oproepen. Deze term is niet alleen te danken
aan de toewijding, getrouwheid en vlugheid die
van de koeriers geëischt wordt, maar voorna
melijk aan hun insigne. De Engelsche koerier
moest vroeger, wanneer hij dienst had, om den
hals een zilveren medaille dragen, met een
koningskroon er boven, en een zilveren hazewind
in vollen ren onderaan. Ook droeg hij een
uniform en was altijd vergezeld van twee forsch
gebouwde mannen, die hem moesten beschermen
en bewaken. Deze voorschriften zijn tegen
woordig niet meer van kracht. De koerier reist
nu als een gewoon mensch, behalve dat het hem
verboden is, onderweg te slapen en ook maar
een enkel oogenblik zijn dépêches te verlaten,
die hij bij zich draagt in een verzegelde leeren
tascb, voorzien van de Landteekening van den
minister van buitenlandsehe zaken.
Deze rondreizende ambtenaar heeft een vast
tractement van 400 p. St. en krijgt bovendien
n p. St. voor eiken dag, dat hij dienst heeft;
hij behoeft, zoodra dit noodig is, geen kosten te
ontzien, maar rnoet altijd tot in de kleinste bij
zonderheden rekenschap geven van zijn uitgaven.
Het leven van deze »hazewinden" is een waar
slavenleven; zij moeten altijd gereed zijn, om
ieder oogenblik te kunnen vertrekken; sommigen
van hen trekken ;!() a 40 maal per jaar geheel
Europa door. Ken der meest bekende kabinets
koeriers, majoor Byng Hall, had gedurende zijn
loopbaan Ijöspoorwegongelukken en 4 schip
breuken bijgewoond. Lord Palrnerston zeide
eens van een koerier, dat hij »de kunst moest
verstaan, in vijf talen te zwijgen".
De sollicitanten voor de betrekking van Ka
binetskoerier moeten eenige moeilijke examens
afleggen, verscheiden vreemde talen spreken,
ilink gebouwd, ontwikkeld, moedig en handig
zijn ; eigenlijk moeten zij tegelijkertijd geleerden,
mannen van de daad, en hovelingen zijn ; dat
is misschien de reden, waarom er in geheel
Groot-Brittanniüslechts negen «zilveren haze
winden" zijn.
Catulle Mendès als koning.
In een onlangs verschenen werk van H. Kinks
over Uichard Wagner wordt meegedeeld, hoe
het Wagnerianisme van Catulle Mendès hem eens
onverwachte eerbewijzen heeft doen ondervinden.
De dichter was afgestapt in een hotel te Luzern,
vergezeld van een vriend en een dame. en met
»zal ik mij tot taak stellen, dien wensch te eer
biedigen". En gedurende het geheele verblijf van
den dichter in Luzern, vervolgde hij hem met
een kruiperige beleefdheid, die hij te vergeef-i
trachtte te verbergen. Dientengevolge kon Ca
tulle Mendès eenige dagen lang alle genietingen
en alle onaangenaamheden der koninklijke waar
digheid ondervinden.
De neus oer triple-alliaiitie,
(]\:/ït Journal).
iiiiiimiminiiMiiiiiiiiiiimiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiMiimHiiniiiiiiiiiiiiimi
Losse Bladen uil mijn Keishock,
DOOIl
JUSTUS VAX M AU JU K.
VII.
Heerlijk, met rood gouden gloed, gaat de
zou schuil achter den altijd groenen Salak.
Als een reusachtige, don kei e, begioeide
massa steekt de berg eeu der wachters van
den I'reanger?at tegen de vurig gloeiende,
dan bleeker wordende en langzaam verduiste
rende lucht. Boven in 't zwerk is 't nog licht
en de met snelheid dieper dalende zon kleurt
de enkele, hoog drijvende, pluimige wolkjes
met iijnc parelmoerünteii, teer geschakeerd,
roud-goud gerand en violet schemerend, tot
ze, zich oplossend, vervlieteu in liet diepe
blauw van den hemel.
Een paar minuten nog vergulde de zon,
tusschcu bergen en heuvelklingen haar laatste
stralen heenzendend, de boonitoppen en de
kruinen der palmen en boomvarens, die.
langzaam hun vormen verliezend, schijnbaar
samensmelten met de begroeide hellingen en
bergruggen in de verte, 't Is avond gewor
den in de tropen duurt de schemering slechts
kort en de maan ^klimt statig omhoog, om
van het luchtgewelf', als een zilveren ampel.
vol stil zaclitgeel licht, de allengs donker
geworden aarde te bestralen. Als een witte
wade valt de dauw over het dal. De toppen
der bergen omsluieren zich met wolken, die,
wollig en dik, door het kalme maanlicht niet
worden verscheurd.
De groote prachtige kanarieboomen de
poespaas, pisangs en klappers, taruarinden en
waringhings, die uit hel diepe ravijn hun
kruinen omhoog heffen, of op het terras voor
het sierlijk landhuis van Srogol groeien.
herkrijgen door dat geheimzinnige licht hun
vormen, hun zachte beweging en teekenen
zich, zilverig schemerend, af'tegen de duistere
verte. In 't witte landhuis, op een klein
bergplareau schilderachtig gelegen, nu als
droomend onder boomen rustend, brandt
vroolijk helder licht. H;.t straalt over da
sleenen treden der voortrap en vloeit als eeri
goudgele stroom een eind ver over het
voorplein, 't Verlicht de talrijke fijne
chevelures, de kleine palmen en aloes, die in
antieke Japansche vazen aan beide zijden
van de groote trap geschaard staan.
Een aantal loges zitten in de ruime, elegant
gemeubelde voorgalerij; zij zijn door hun
vriendelijker! gastheer, den administrateur van
het uitgebreide land Fondok Gedeh (ruim
20000 hectaren groot), uitgenoodigd tot een
H e d k a T o p e n g. wel ke gehouden za l worden
ter eere van een der landheeren, die tijdelijk
op Srogol vertoeft.
De beminnelijke jonge gastvrouw heeft de
geurige thee, eigen produkt van 't land, bereid
en geschonken en terwijl de huiejongens die
ronddienen, zit zij schommelend in een
krossigojang naast haar echtgenoot, den
Toewanbesaar der onderneming, naar de
toebereidseleii voor het feest te kijken.
Aan haar voeten spelen haar kinderen.
bewaakt door een baboe en een paar
ncderhurkende Javanen.
Gong! Gónnngg! Gong' het diepe
melodieuse geluid van een metalen gong.
dat reeds gedurende ruim een halfuur mannen,
vrouwen en kinderen uit de kampongs tot
het feest noodde, klinkt nog voortdurend over
't ruime terras.
Als een mooie, diepe basstem overheersen!
die metaalklank het trillend schrille
faussetgeluid van de duizenden krekels, die, zoodra
de zon onder is, hun scherpe stemmen ver
heffen. Er ligt iets weemoedigs ernstigs in het
geluid van den gong; vooral in 't duister
klinkt het als een zware, kalme, zacht waar
schuwende stem.
Eerst als de heldere klokgeluiden der
koperen Krörnong, de slagen van (Je doffe
tam-tam trom en de tonen vau de tweesnarige
biola, van de Gainbang Katja en van liet iluitje
(soeling) zich aan die zware stem paren, komt
er iets meer liefelijks, iets mooiers in de
klanken van den Gamelang.
Van uit de verte, gedragen door (ie koele
geurende avondlucht, waaien, zwaarmoedig
en klagend, die tonen door de donkere ravijnen,
zachtkens spelend langs de ranke palmen.,
zich verdeelend lusschen de sierlijk slanke
bladeren der boomvarens, die rustig staan in
't zilverig maanlicht, hun iijne kro:icn
nauwlijks bewegend.
Hoog in de lucht flonkerende sterren mei
weergaloos schoonen glans; 't Zuiderkruis en
de Kreeft zijn helder te zien. Xu en dan
verschiet plotseling een ster, een oogenblik
een flauwe lichtstreep achterlatend.
Gong' Gonnng! Gong! nog altijd over
stemt het diepe geluid de andere, zachtkens
aanzwellende, klanken.
liet is alsof die metalen stem dringender
noodt: Kom! kom', kom!
De maan heeft zich een poosje achter wolken
verscholen; enkele vuurvligen, schitterende
phosphoresceerende sterretjes, zweven rond.
overigens is het donker geworden op 't voor
plein van Srogol. Langzaam komen van
alle kante.; kleine lichtjes tusschen de boomen
te voorschijn.
Als dwalende gouden sterren bewegen zij
zich op en neer, langzaam vooruit, steeds
nader komend, opdagend uit den
diepliggenden weg rechts, aanzwevend links tusschen
de heesters en de stammen der boomen.
't Zijn de lantaarntjes en kleine fakkels
waarmede het kampongvolk zijn schreden
verlicht. Zij komen nader, mannen, vrouwen
en kinderen in kleurige haadjes en bonte
sarongs. 't Kosse licht beschijnt fantastisch
hun bruine gezichten en hoofddoeken of'
schittert een oogenblik op de versierselen, die
de vrouwen op de borst of in de oorea dragen.
Onhoorbaar, bijna glijdend over den zandigen
grond, nadttx-n nu de inlandeis van alle
kanten. De verschillend-j groepen verdeden
zich, naar rechts en links, biussclien hun
lichten en vormen een grooteii kring voor
het landhuis.
Op de nappen van de voorgalerij nemen
een aantal kleine, diklmikige inlandsche
kindertjes plaats, de meesten half naakt,
enkele in hel-groene of roode baadjes en
methet goudgeboiduurde toppie op de sluike
zwarte haren.
Zwijgend hurken de Javanen neder; zij
joelen niet, zij lachen of' schertsen niet onder
elkaar, maar in eerbiedige stilte wachten zij
af wat gebeuren zal.
Midden in dien wijden kring brandt een
petroleumfakkei met drie pitten. De heldere
vlammen branden, nauw bewogen door een
j zuchtje, dat nu en dan verkwikkend overliet
plateau strijkt en verlichten min of meer
j spookachtig de gamelangspelers, die achter
j en bij hun instrumenten met gekruiste beener
| op den grond zitten.
l