De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 1 november pagina 8

1 november 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

?te DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1010 weeat zyn, maar het gebeurde uiterst zelden en dan heusch niet zoo ijselijk hard. Dat er nu en dan een trap of een draai om de ooren werd uitgedeeld zal ik evenmin tegen spreken. Maar wat waarschijnlijk geen enkel oud-cadet uit die dagen mij zal betwisten is, dat een sbaar" gewoonlijk verreweg zulke straffen prefereerde boven de wettige straf d. w. z. wanneer de oudere cadet (korporaal of sergeant) rapport maakte en het den »baar" een of meer Zondagen huisarrest kostte. Men heeft veel ophef gemaakt van het ge dwongen schrijven van dictaten voor de ouderen. Dit nu gebeurde bijna uitsluitend voor de oude ren, die door ziekte achter waren geraakt en dit zal men toch wel zoo vreeselijk niet vinden. Er wordt in dien brief van »X" gesproken over straf voor het slechte exerceeren. Dit kwam ook bij ons nog al eens voor, en dan was het ge woonlijk dubbel en dwars verdiend. Men moet hierbij niet vergeten, dat die oudere cadetten, instructeurs, in hun 3-maandelijksche lijsten be oordeeld werden naar de graad van geoefendheid hunner onderhebbenden. Voor hen hing er dus veel van af hoe deze exerceerden en daarom waren ze streng. En allen, die den militairen dienst bij ervaring kennen, zullen my toegeven dat het behoorlijk goed exerceeren in recrutenschool en compagnieschool nu zoo'n heksenwerk niet is. Werd er slecht geexerceerd, dan was dit gewoonlijk moed wil of luiheid. Er waren wel een »baren"enook nog wel anderen, die tot een ander wapen behporende, of daartoe hopende over te gaan, hun diepe verachting voor de Infanterie poogden te kennen te geven door hun geweer zoo slecht mogelyk te dragen en alle bewegingen even lamlendig vergeef mij 't woord uit te voeren. Dat een instructeur tegenover zulke lui woedend werd en zich voornam hen dit eens in te peperen kan men zich toch wel voorstellen. Een cadet van de Infanterie, die van zijn wapen houdt, is toch ook een mensch. Zóó nu bij 't exerceeren. In den gewonen om gang waren er onder de »baren" heertjes, die zich voelden, die de waarde van een kameraad ineenden te mogen schatten naar de positie of de finantieele omstandigheden van diens vader. Welnu voor dergelijke mannetjes was het niet kwaad als zy eens leerden, dat een cadet van 't derde of vierde jaar hun meerdere was, ongeacht de sociale betrekking van diens vader, en dat zij zelf in de oogen van het oudste jaar niets meer beteekenden dan een andere »baar". En zulke heertjes moesten wel op hardhandige wijze worden aangepakt. Anderen moesten nog heel wat manieren leeren, opdat zij het corps bij de buitenwereld niet in discrediet zouden brengen, want als een cadet onhebbelijke manieren manifesteert zegt men niet: Wat heeft die P. of Q. slechte vormen, maar: wat zijn die cadetten ongemanierd. Sommigen moesten leeren flat ffiPB over leeraars of officieren sprekende niet zeggen moet; A. of B., maar kapitein A. of mijnheer B. Ja lezer, dat ligkt u misschien dwaas, maar als ge in uw eigen omgeving eens wilt rondkijken zult ge zien, dat er onder de jongelui van dien leeftijd maar een treurig klein respect voor oudere menschen en superieuren bestaat. Als de ouders het hun zoon niet leeren, hebben zijn kameraden, dunkt me, wel het recht dit te doen. De officieren en leeraars gaan natuurlijk niet zóó gemeenzaam met de cadetten, dat zij dergelijke gebreken altijd en spoedig genoeg zouden kunnen ontdekken en verbeteren. En zoo is er meer. Ik hoop duidelijk genoeg te zijn geweest. Het was volstrekt niet mijn plan het mishandelen In bescherming te nemen, maar er wordt soms schromelijk overdreven. Het praten van slacht offers en beulen is minstens genomen een bewijs van totaal gemis aan persoonlijke ervaring; niet waar, in zulke zaken is het meepraten van lui, die 't van hooren zeggen hebben, zear gevaarlijk en meestal ridicuul. Het «baren" was een corps-zaak, en van het teugelloos botvieren van zijn slecht humeur op een nieuweling, kon voor een ouden cadet geen sprake zijn. Zijn eigen jaargenooten zouden hem dat Fransch praten wel hebben afgeleerd, want inderdaad was een baar nooit geheel zonder beschermers. De een had meer te lijden dan de ander, maar dit is is immers overal zoo hier geschiedde het ten minste om een behoorlijke reden. Dat er op geestige wy'ze gebaard werd, heb ik zelden gezien; maar het gebeurde genoeg, dat de baren zelf er even veel pret mee hadden als de anderen. Verder, buiten het gebouw werden zij als gewone cadetten behandeld. In 't gebouw mochten ze vrij rooken en van de cantine gebruik maken biljarten alleen mochten zij niet. Er waren echter maar 4 biljarten voor 340 cadetten en 't mag dus geen barbaarschheid genoemd worden als men een 80 van de jongsten liet afvallen. Zij kregen toch later ook hun beurt. Onze »baartijd" duurde nog langer dan die der tegenwoordige adelborsten, hoewel de animo er bij de ouderen spoedig uitging. Toch zette men desnoods op 14 Juli nog een »baar" voor etraf in den hoek, als hij meende de allures van een vol mensch te mogen aannemen. Het baren was voor enkelen, hoogst enkelen, verkeerd voor het gros echter niet en voor niet weinigen zeer goed. Of er op het oogenblik aan K. M. A. en Cadettenschool weer gebaard wordt, is mij niet bekend, maar het komt mij onwaarschijnlijk voor. Dat er geplaagd wordt onder jongens van dien leeftijd is zeer goed mogelijk en zelfs begrijpelijk ; hieraan zou men toch nooit een einde kunnen maken. Ik zal natuurlijk niet zoo maar klakkeloos be weren, dat de brief van die heer »X ' geen waar heden kan bevatten. Alles is mogelijk, maar alvorens men gaat spreken van »lafaards" en beulen" onderzoeke men eerst eens van beide kanten en och, hoe dikwijls vindt men niet onder het «slachtoffer" een pedanten kwast verborgen, onder den ^onschuldig mishandelde" een mispunt, dat zich hult in de martelaarspij en zich op zijn weerloosheid beroept om anderen te kunnen garren. Het slaan met laarzen op 't hoofd zal, wanneer dit werkely'k gebeurd is, zeker door ieder ook door de oudere adelborsten worden afge keurd. Men vergete echter niet te onderzoeken of er geen aanleiding toe gegeven was. Zoo iets doet men niet in koelen bloede, hoogstens in drift, en onze toekomstige zeeofficieren hebben genoeg eergevoel om te begrypen, dat men een weerlooze niet. op dergelijke manier behandelt. Ik hoop, dat mijn woorden eenige kalmte mogen brengen in de gemoederen van ouders en verdere belanghebbenden, en dat andere bladen, die het schrijven van den heer »X" opnamen het mijne zullen willen vermelden, zoo al niet overnemen. Met beleefden dank voor de afgestane ruimte, Hoogachtend, Uw dw. : B. W. Waarschijnlijk zullen de gemoederen nog meer gekalmeerd zijn door het bericht, dat »de baren zijn afgezonderd en het baren verboden is." JiE.0. hun drieën maakten züherhaaldelijk uitstapjes naar Triebschen, waar de componist van Lohengrin verblijf hield. Op een morgen, toen zij zich weer inscheepten om den meester een bezoek te brengen, kwam tot hun groote verbazing de hotelhouder naar Catulle Mendès toe, met alle teekenen van den grootsten eerbied, en kuste hem de hand. Op de boot merkte hij verscheiden Engelschen op, die bijzonder veel belang schenen te stellen in zijn persoon ; en toen hij, na een bezoek van eenige uren afscheid nam van den componist, zaten dezelfde Engelschen op eenigen afstand van de villa en keken hem nieuwsgierig aan. In het hotel teruggekeerd, vroeg hij den eigenaar naar de oorzaak hiervan en vernam nu, dat bij werd aangezien voor den koning van Beieren : zijn vriend hield men voor den vorst van Turri-en-Tax:s, en de hen vergezellende dame voor Adelline l'atti (Y). Catulle Mendès deed te vergeefs zijn best den bóte.houder uit dien waan te brengen, al zijn moeite bleef zonder>esiiltaat. Als Uwe Majesteit iïaar incognito wenscht te bewaren", antwoordde de Zwitser, De geflacMezer Uit (Puck.) en Thuis. Mr. KNOW-IT-ALL («j> tic séanec) : »Het nummer van meneers horloge is !)87.432. Die dame heeft een klaverblaadje van vieren in haar schoen, Deze jongeheer is geboren op 8 Augustus 188;!, vinden ! ' enz. enz. Mr. KNOW-IT-AT.L (:.icli tchidx roor <le séance (/t'rei>il>n<il;ni:l) : «Wat drommel, Mary .' 't is hoog tijd om te beginnen, en ik kan mijn hoed niet LLERLEI Kabinetskoeriers. De sneltrein, de telegraaf en de telephoon hebben nog niet alle usantiën van de oude diplomatie verdrongen; de kabinetskoerier is nog steeds, vooral in Engeland, de onmisbare persoon van vertrouwen gebleven. Zijn prestige en waardigheid zijn zelfs toegenomen. In normale tijden vertrekken elke week eenige koeriers van het hof van St. James naar de verschillende hoofdsteden van Europa ; de dienst voor Constantinopel is dezer dagen uitgebreid tot drie vertrekken per week ; men heeft dus alle «zil veren hazewinden" die met verlof waren, moeten oproepen. Deze term is niet alleen te danken aan de toewijding, getrouwheid en vlugheid die van de koeriers geëischt wordt, maar voorna melijk aan hun insigne. De Engelsche koerier moest vroeger, wanneer hij dienst had, om den hals een zilveren medaille dragen, met een koningskroon er boven, en een zilveren hazewind in vollen ren onderaan. Ook droeg hij een uniform en was altijd vergezeld van twee forsch gebouwde mannen, die hem moesten beschermen en bewaken. Deze voorschriften zijn tegen woordig niet meer van kracht. De koerier reist nu als een gewoon mensch, behalve dat het hem verboden is, onderweg te slapen en ook maar een enkel oogenblik zijn dépêches te verlaten, die hij bij zich draagt in een verzegelde leeren tascb, voorzien van de Landteekening van den minister van buitenlandsehe zaken. Deze rondreizende ambtenaar heeft een vast tractement van 400 p. St. en krijgt bovendien n p. St. voor eiken dag, dat hij dienst heeft; hij behoeft, zoodra dit noodig is, geen kosten te ontzien, maar rnoet altijd tot in de kleinste bij zonderheden rekenschap geven van zijn uitgaven. Het leven van deze »hazewinden" is een waar slavenleven; zij moeten altijd gereed zijn, om ieder oogenblik te kunnen vertrekken; sommigen van hen trekken ;!() a 40 maal per jaar geheel Europa door. Ken der meest bekende kabinets koeriers, majoor Byng Hall, had gedurende zijn loopbaan Ijöspoorwegongelukken en 4 schip breuken bijgewoond. Lord Palrnerston zeide eens van een koerier, dat hij »de kunst moest verstaan, in vijf talen te zwijgen". De sollicitanten voor de betrekking van Ka binetskoerier moeten eenige moeilijke examens afleggen, verscheiden vreemde talen spreken, ilink gebouwd, ontwikkeld, moedig en handig zijn ; eigenlijk moeten zij tegelijkertijd geleerden, mannen van de daad, en hovelingen zijn ; dat is misschien de reden, waarom er in geheel Groot-Brittanniüslechts negen «zilveren haze winden" zijn. Catulle Mendès als koning. In een onlangs verschenen werk van H. Kinks over Uichard Wagner wordt meegedeeld, hoe het Wagnerianisme van Catulle Mendès hem eens onverwachte eerbewijzen heeft doen ondervinden. De dichter was afgestapt in een hotel te Luzern, vergezeld van een vriend en een dame. en met »zal ik mij tot taak stellen, dien wensch te eer biedigen". En gedurende het geheele verblijf van den dichter in Luzern, vervolgde hij hem met een kruiperige beleefdheid, die hij te vergeef-i trachtte te verbergen. Dientengevolge kon Ca tulle Mendès eenige dagen lang alle genietingen en alle onaangenaamheden der koninklijke waar digheid ondervinden. De neus oer triple-alliaiitie, (]\:/ït Journal). iiiiiimiminiiMiiiiiiiiiiimiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiMiimHiiniiiiiiiiiiiiimi Losse Bladen uil mijn Keishock, DOOIl JUSTUS VAX M AU JU K. VII. Heerlijk, met rood gouden gloed, gaat de zou schuil achter den altijd groenen Salak. Als een reusachtige, don kei e, begioeide massa steekt de berg eeu der wachters van den I'reanger?at tegen de vurig gloeiende, dan bleeker wordende en langzaam verduiste rende lucht. Boven in 't zwerk is 't nog licht en de met snelheid dieper dalende zon kleurt de enkele, hoog drijvende, pluimige wolkjes met iijnc parelmoerünteii, teer geschakeerd, roud-goud gerand en violet schemerend, tot ze, zich oplossend, vervlieteu in liet diepe blauw van den hemel. Een paar minuten nog vergulde de zon, tusschcu bergen en heuvelklingen haar laatste stralen heenzendend, de boonitoppen en de kruinen der palmen en boomvarens, die. langzaam hun vormen verliezend, schijnbaar samensmelten met de begroeide hellingen en bergruggen in de verte, 't Is avond gewor den in de tropen duurt de schemering slechts kort en de maan ^klimt statig omhoog, om van het luchtgewelf', als een zilveren ampel. vol stil zaclitgeel licht, de allengs donker geworden aarde te bestralen. Als een witte wade valt de dauw over het dal. De toppen der bergen omsluieren zich met wolken, die, wollig en dik, door het kalme maanlicht niet worden verscheurd. De groote prachtige kanarieboomen de poespaas, pisangs en klappers, taruarinden en waringhings, die uit hel diepe ravijn hun kruinen omhoog heffen, of op het terras voor het sierlijk landhuis van Srogol groeien. herkrijgen door dat geheimzinnige licht hun vormen, hun zachte beweging en teekenen zich, zilverig schemerend, af'tegen de duistere verte. In 't witte landhuis, op een klein bergplareau schilderachtig gelegen, nu als droomend onder boomen rustend, brandt vroolijk helder licht. H;.t straalt over da sleenen treden der voortrap en vloeit als eeri goudgele stroom een eind ver over het voorplein, 't Verlicht de talrijke fijne chevelures, de kleine palmen en aloes, die in antieke Japansche vazen aan beide zijden van de groote trap geschaard staan. Een aantal loges zitten in de ruime, elegant gemeubelde voorgalerij; zij zijn door hun vriendelijker! gastheer, den administrateur van het uitgebreide land Fondok Gedeh (ruim 20000 hectaren groot), uitgenoodigd tot een H e d k a T o p e n g. wel ke gehouden za l worden ter eere van een der landheeren, die tijdelijk op Srogol vertoeft. De beminnelijke jonge gastvrouw heeft de geurige thee, eigen produkt van 't land, bereid en geschonken en terwijl de huiejongens die ronddienen, zit zij schommelend in een krossigojang naast haar echtgenoot, den Toewanbesaar der onderneming, naar de toebereidseleii voor het feest te kijken. Aan haar voeten spelen haar kinderen. bewaakt door een baboe en een paar ncderhurkende Javanen. Gong! Gónnngg! Gong' het diepe melodieuse geluid van een metalen gong. dat reeds gedurende ruim een halfuur mannen, vrouwen en kinderen uit de kampongs tot het feest noodde, klinkt nog voortdurend over 't ruime terras. Als een mooie, diepe basstem overheersen! die metaalklank het trillend schrille faussetgeluid van de duizenden krekels, die, zoodra de zon onder is, hun scherpe stemmen ver heffen. Er ligt iets weemoedigs ernstigs in het geluid van den gong; vooral in 't duister klinkt het als een zware, kalme, zacht waar schuwende stem. Eerst als de heldere klokgeluiden der koperen Krörnong, de slagen van (Je doffe tam-tam trom en de tonen vau de tweesnarige biola, van de Gainbang Katja en van liet iluitje (soeling) zich aan die zware stem paren, komt er iets meer liefelijks, iets mooiers in de klanken van den Gamelang. Van uit de verte, gedragen door (ie koele geurende avondlucht, waaien, zwaarmoedig en klagend, die tonen door de donkere ravijnen, zachtkens spelend langs de ranke palmen., zich verdeelend lusschen de sierlijk slanke bladeren der boomvarens, die rustig staan in 't zilverig maanlicht, hun iijne kro:icn nauwlijks bewegend. Hoog in de lucht flonkerende sterren mei weergaloos schoonen glans; 't Zuiderkruis en de Kreeft zijn helder te zien. Xu en dan verschiet plotseling een ster, een oogenblik een flauwe lichtstreep achterlatend. Gong' Gonnng! Gong! nog altijd over stemt het diepe geluid de andere, zachtkens aanzwellende, klanken. liet is alsof die metalen stem dringender noodt: Kom! kom', kom! De maan heeft zich een poosje achter wolken verscholen; enkele vuurvligen, schitterende phosphoresceerende sterretjes, zweven rond. overigens is het donker geworden op 't voor plein van Srogol. Langzaam komen van alle kante.; kleine lichtjes tusschen de boomen te voorschijn. Als dwalende gouden sterren bewegen zij zich op en neer, langzaam vooruit, steeds nader komend, opdagend uit den diepliggenden weg rechts, aanzwevend links tusschen de heesters en de stammen der boomen. 't Zijn de lantaarntjes en kleine fakkels waarmede het kampongvolk zijn schreden verlicht. Zij komen nader, mannen, vrouwen en kinderen in kleurige haadjes en bonte sarongs. 't Kosse licht beschijnt fantastisch hun bruine gezichten en hoofddoeken of' schittert een oogenblik op de versierselen, die de vrouwen op de borst of in de oorea dragen. Onhoorbaar, bijna glijdend over den zandigen grond, nadttx-n nu de inlandeis van alle kanten. De verschillend-j groepen verdeden zich, naar rechts en links, biussclien hun lichten en vormen een grooteii kring voor het landhuis. Op de nappen van de voorgalerij nemen een aantal kleine, diklmikige inlandsche kindertjes plaats, de meesten half naakt, enkele in hel-groene of roode baadjes en methet goudgeboiduurde toppie op de sluike zwarte haren. Zwijgend hurken de Javanen neder; zij joelen niet, zij lachen of' schertsen niet onder elkaar, maar in eerbiedige stilte wachten zij af wat gebeuren zal. Midden in dien wijden kring brandt een petroleumfakkei met drie pitten. De heldere vlammen branden, nauw bewogen door een j zuchtje, dat nu en dan verkwikkend overliet plateau strijkt en verlichten min of meer j spookachtig de gamelangspelers, die achter j en bij hun instrumenten met gekruiste beener | op den grond zitten. l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl