Historisch Archief 1877-1940
No. 1010
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Rongging (danseres) zit in de gebruike
lijke houding, met haar rug naar het publiek.
De fakkel werpt een schel licht op haar
smaragdgroen, met goud geborduurd baadje
en de talrijke bontgekleurde kralen en gouden
loovertjes van haar kroonvormigen hoofdtooi.
Gönn-ng! n luide, lange slag op de
Gong geeft het sein tot den aanvang van
het tandakken.
De geheele gamelang speelt nu een zachte,
zonderling geaccentueerde melodie nu eens
opgewekt, klinkend als vroolijk klokgelui
uit de verte, dan weer snel en hard, lang
zaam en klagend of snerpend en schril, afge
wisseld door doffe of scherpere slagen op de
trom, die voortdurend de maat blijft aangeven
van den dans, die nu begint.
De Rongingg is opgestaan, zij is niet onknap,
haar vrij regelmatige trekken zijn duidelijk
zichtbaar in 't roodachtig licht, dat het witte
poeder (bedag) waarmede zij geblanket is,
een rose tint geeft.
Sierlijk den gekleurden Slendang in de
gracelijk opgeheven handen vasthoudend, doet
jsij eenige passen; langzaam, sleepend, met
rhythmische bewegingen, vooruit, slaat zij met
«en vlugge slingering den slendang op en over
den schouder en brengt, even neerhurkend,
heide handen, als tot bidden saarngevouwen,
een oogenblik aan 't voorhoofd, 't Is haar
sernbüh, de groet dien zij eerbiedig aan de
toeschouwers brengt.
Dan rijst zij weer op, wiegt bevallig op de
lieupen heen en weer, draait haar welgevormde
armen en handen in allerlei bochten, de
vingers, die slechts luchtig den slendang vast
houden, waaiervormig uitgespreid en
achter?overgebogen, terwijl zij met haar voeten kleine,
schuivende voor- en achterwaartsclie pasjes
maakt.
De muziek wordt levendiger, de tonen der
klokjes klinken helder tusschen de neuzige
geluiden der biola en het snerpen der fluit.
De trom slaat in sneller tempo en de gong
geeft met korter slagen zacht den grondtoon aan.
Vlugger worden de bewegingen van de
Rongging; zij zwiert den slendang bevallig
?over het hoofd, enkele oogenblikken haar
schitterend kapsel omhullend.
Met sneller wendingen draait zij het boven
lijf heen en weer en (ie passen die zij maakt
worden grooter en langer. In een wijder
wordenden kring beweegt zij zich rondom den
fakkel en als de muziek, met een plotselingen
ruk, een oogenblik ophoudt staat zij weer voor
de plaats waar de Toewan en Njonja bedaard
met hun gasten gezeten zijn.
Weer een hormat (eerbewijs) en een slag
op de gong; de inleiding tot den
karakterdans, dien zij uitvceren zal is at'geloopen.
De Toekan Badoet, de directeur van het
Topenggezelschap, brengt een mandje met een
doek overdekt en zet dat naast den fakkel neer.
De muziek begint opnieuw, zacht en liefe
lijk in kleine afgebroken phrasen, eentonig
meestal.
Even buigend, neemt de danseres iets uit
het mandje, 't schijnt een sluier, zij werpt dien
een oogenblik over 't hoofd en als zij hem
weer verwijdert, heeft zij een wit masker voor,
regelmatig van vorm en met neergeslagen
oogen.
De gamelang klinkt nog steels zacht en
bescheiden, soms als beschroomd de stilte van
den avond te verbreken en het schelle tsjirpen
van de krekels te overstemmen.
Bchuchter en pp haar teenen voortschuivend
komt de Rongging vooruit, haar handen be
wegen zich sierlijk en langzaam met inge
houden kracht.
Elke vingerbeweging, elke voetstap is
karakteristiek, haar hoofd neigt bevallig heen
en weer, voor- en achterover, terwijl het
bovenlijf slechts weinig op de heupen wiegt.
Er ligt iets maagdelijks beschroomds in haar
houding, in al haar gebaren die langzamerhand
breeder, meer bepaald, sneller, drukker en
levendiger worden, totdat zij, na een drietal
cirkelgangen om den fakkel, weer bij het
mandje is gekomen.
Gong! klinkt het forsch ; zij rukt het
witte masker af, bukt zich en omsiuiert snel
haar hoofd voor de tweede maal. En als het
geluid van den Gamelang sterker wordt en
de biola en fluit een wilder toon aanslaan
heeft zij zich getooid met een groen masker,
waarin de zwarte appels en het wit der oogen
duidelijk zichtbaar zijn.
Nu is zij de vrouw" haar lichaam, slank
en buigzaam, wendt zich met krachtiger be
weging naar alle zijden. Haar heupen schijnen
breeder geworden, haar boezem uitgezet onder
't schitterend baadje. Milder wordt de muziek !
Als door feilen hartstocht bewogen, gieren
schril en onmelodisch fluit- en strijkinstrumen
ten dooreen; tam-tam en trom slaan hard
en tegen-de-maat-in er tusschen.
En ook de dansende vrouw drukt door
haar bewegingen meer en meer hartstocht uit,
handen en voeten draaien in slangachtige
wendingen heen en terug. Haar hoofd gaat
onophoudelijk op en neer, draaiend naar links
en rechts, met schokken, aangegeven door de
muziek, die aanzwelt tot een chaos van klanken
onmelodisch en wild, maar zich oplossend in
een liefelijken lang aangehouden klokkentoon,
die trillend uitsterft, terwijl de tandakkende l
vrouw op n knie nederzinkt en den slendang |
bevallig over het gebogen hoofd uitspreidt.
Nogmaals verwisselt zij op dezelfde wijze
haar masker. Nu is het rood met door hard
geel aangegeven trekken en fel blikkende
oogen,onder zwarte,boogvormigewenkbrauwen.
Krachtiger, doordringender, scherper klanken
klieven de lucht.
In gebiedende houding rijst zij op. Konink
lijk wordt haar gebaar.
Het hoofd achterover in den nek, den
rechter arm als bevelend vooruitgestrekt, de
linkerhand sierlijk gebogen langs de heup,
komt zij met afgemeten stappen vooruit. Haar
bovenlijf wiegt nu rbythmisch voor- en achter
over, haar voeten zetten zich schrap in wijden j
danspas. Zij zwaait, met kracht den kleurigen
doek voor zich uit, hoog boven het hoofd.
Raden ajoe (een vorstin) is zij nu, en al 't
Af en toe vlamt op enkele plekken een
oogenblik een helder lichtje op door de lucifer,
waarmee de mannen hun strootje aansteken;
dan wordt op die plaats de omgeving zicht
baar en ziet n en even de dunne, blauwe
tabaksrook, die de inlander uitblaast, als een
nevel langs de genoegelijk lachende gezichten
zweven.
Een Sèdekii, een strootje en wat Ajer-stroop
maken den Javaan gelukkig hij is zeldzaam
gauw tevreden!
Gong! Kort en krachtig klinkt nu de slag
op den gong. Een nieuwe voorstelling begint,
ditmaal een komiek-intermezzo, uitgevoerd
door den Toekang Badoet zelf' en een langen
inlander die, bij wijze van knods een groote
loefta-fchil zwaait, 't Schijnt een zeer grappige
pcène te zijn, want de prang-kampong verge
ten meermalen hun deftigheid en beloonen met
een lachsalvo die grollen en die clownachtige
ranselpartij.
Voor de gasten zijn de komieke vertoonin
gen minder typisch, omdat ze te veel aan de
gewone paardenspel- of kermisgrappen herin
neren, maar de inlanders vermaken zich
bovenmate, zelfs de kleine naakte dikke
kinderen op de trap komen in beweging en
lachen, tegen elkander aanvallend van pret,
luidkeels en lang.
't Gaat vrij huiselijk toe naast en achter
de muzikanten, want het is duidelijk te zien
hoe een paar andere leden van het gezelschap
van costuum verwisselen kleedkamers houden
die artisten er nog niet op na.
Een tweede dans begint.
De Ivongging gaat langzaam op haar teenen
naar voren, zij heeft nu een ander
bovenkleedje aan en wordt begeleid door een
inlandsche vrouw in gewone kabaja en sarong.
De muziek, die gedurende de komieke
voorstelling meestal gezwegen en slechts nu
en dan de gesproken woorden, die voortdurer d
den lachlust van de inlanders gaande hielden,
als 't ware onderstreept hetft door een slag
op de gong of de bekkens, soms met een
schrille)! toon uit de fluit, begint een mono
tone wijs.
De twee vrouwen dansen met, kleine pasjes,
handen en armen voortdurend in golvende
beweging houdend, om elkander heen. Wat
zij nu voorstellen is voor een Europeaan
gewicht van haar waardigheid gevoelend.
beschrijft zij, begeleid door de gamelang, die
een breeder klanken s t room uitzendt, een wijder
cirkel om den fakkel. De toeschouwers zien
haar vol spanning aan, zo rekken hoofd en
hals vooruit.als zij, haar kringloop verkleinend, i
met trotsche passen, al ronddraaiend, de
muzikanten nadert. In iiere houding, den
slendang half om de schouders slaande, en
met een hand op de heupen, blijft zij, hoofd
en schouders sierlijk heen en weerwendend,
staan totdat de muziek is opgehouden, uit
stervend in een zacht geklinkel der klokken.
Dan buigt zij snel het hoofd, hurkt neer
en maakt met, de gevouwen handen voor het
voorhoofd. sembah. De, kurakterdun? is voorbij.
Van de galerij klinkt het applaus der gasten
hard en klappend door den nacht, want de
inlandsehe toeschouwers geven geen andere
teekenen van bijval dan een nauw hoorba ,r,
zacht gemurmel.
Inmiddels komen achter uit den hollen weg
en tusschen de booinen links en rechts, op
nieuw enkele lichtjes Ie voorschijn, die hier
en daar blijven stilstaan en niet worden
gedoofd, 't Zijn warong-, kooplieden, die, als
de muizen op het spek. dadelijk verschijnen
als ergens een Slamalan of Sèdoku wordt
gehouden.
Zij verkoop? allerlei versnaperingen, schijfjes
suikerriet, koekjes, stroop, klapperwater en
vruchtensappen, djeroeks en pi^angs. De
Maleier en de Javaan drinkt nooil .sterken drank,
maar onthaalt zich gaarne, op limonade of
ajerstroop (walcr met vruchienstroop), gebak
jes, iopis (rijstkoek l of vruchten.
Al die lichtjes vormen met, die flauw be
schenen, draagbare restaurants een
s-ehilderachtigeu achtergrond, waartegen de donkere
mensehengroepen fantastisch a'steken.
Honderden zijn daar bijeen, maar men hoort |
hen niet, /.ij spreken alleen uisterend met
elkander, want... de Toewan besaar met zijn
Njonja, zoowel als de gasten, die in het land
huis zijn, zouden kunnen denken dat zij koran^
adjar waren hun wereld niet verstonden
en de inlander is er bijzonder op gesteld dat
men hem voor welopgevoed aanziet, voor
iemand houdt, die weet, hoe, het, hoort.
't Is duister daar op hut voorplein, maar
donker is het niet, want de groepen mensehen
zijn duidelijk zichtbaar, hun bruine gezichten
en kleurige kleeding, hun hoofddoeken en de
glimmend zwarte haren der vrouwen zijn van
elkander te onderscheiden.
moeilijk te zoggen, want do dans. dien zij
uitvoeren, heeft geen bepaald karakter meer,
evenmin als do muziek, maar de omstandigheid
dat zich een kleurig gekleed Javaan bij haar
voagt en tandukkend erotische gebaren maakt,
wettigt de gevolgtrekking dat een lief de-trio
wordt opgevoerd. Beurtelings danst, en zingt
bet, drietal. Dat zingen, waarbij do vrouwen
de hand of den doek voor den mond houden,
is slechts een neuzig, miauworig zeuren, ver
mengd mot enkele keelgeluiden en lange,
scherpe uithalen.
En zelfs als de beweging van den laki-laki
(man) hartstochtelijk wordt, en de perampoewan
(vrouwen) voor zijn liefdebeiuiging vluchten
en 't gelaat, bedekken, blijft de zang even
onaangenaam, saai en valsch.
Geduldig met, gespannen aandacht blijft,
het, aitjj'1 rustige publiek toezien en toont
goed- noch af keuring, totdat ecne der vrouwen
haastig do vlucht neemt en de man met, de
andere blijft tandukken, clkandtr af en toe
dreigend of slaand in huiselijken twist. Eon
zacht, maar allengs luider wordend lachen
beloon!, de danser,-: voor hun vernioeiendeir
arbeid. Als /.ij ophouden en buigen, onder 't
la:i!i/,;uim verklinkeii der muziek, wisscheu
beiden zich voorhoofd eu Jshipen.
Yt']>chilloii<i<: voorstellingen en dansen,
komieke, vertooningen en zanguummers wis
selen elkander af. De To.-kan-Badoet ver
schijnt nu eens als i.uisjongen gekleed, dan
weer ;:!.?> luidji of Arabier en iclkens oog.«t hij
het leeuwendeel van den lach, die bij zijn
vei'sehijiïo;', >:aelnkens aanzwellend, uit de
me;!sehcr,ina:-'.-a opstijgt.
Die Torknii, een reeds bejaard Javaan, is
de. lieveling van het publiek en al zijn do
grappen, die hij maakt, van zeer Kermt!1 gehalte,
al hebben zijn toehoorders ze ettelijke malen
bijgewoond,toch zitten zij hem metopen monden
aai: te. gapen en juichen om de bekende
aardigheden, die hij ten besle geeft.
liet slot van do voorstelling valt nog het
meest in hun smaak, want een der spelers
stelt met niet gering talent, een iv.iropeaan
voor. Zijn gelaat, is wit gemaakt, hij heeft
vervaarlijke knevels aangeplakt, draagt schoe
nen, een wille broek en een zwart ja,-je.
De Toekan-Badoel, zijn medopek-r is nu
een domme knecht, een huisjongen, die alles
verkeerd begrijpt en onhandig doet, t l groot
vermaak van de kijkers, die herhaaldelijk zóó
luid lachen, dat /.e zelf: Sjuul! ;-juut.' be
ginnen te roepen.
Die Europeaan moet een controleur voor
stellen^ die op tournee is. Wat hij zegt kan
men niet verstaan, maar zeker is het geen
vleierij voor den »Orang blarida" en de
Kompenie".
De voorsteller aapt op vermakelijke wijs
den blanken broeder na en toont welsprekend
aan, hoe de gewone onhebbelijkheden als
vloeken en razen den meer beschaafden man
ontsieren. Hij vertoont met succes, hoe de
inlander door sommigen wordt afgesnauwd en
met minachting behandeld. De
pseudo-controleur rookt deftig een sigaar, spuwt op den
grond, zit op een stoel met de beenen over
elkaar en vloekt voortdurend. Telkens als
hij zijn Gévédé" of perdornt!" doet hooren
zet de gamelang met een slag op de tam-tam
of een paar schrille tonen kracht aan zijn
woorden bij.
Eindelijk verandert de controleur in een
sergeant, die op verrassende wijze de
Hollandsche kommando's nabootst en een troepje
getulbande, krombeenige en aartsdomme
soldaten laat excerceeren.
De le-den van het gezelschap, die de mili
tairen voorstellen, hebben zelf de meeste pret
in het geval, want zij lachen even hard als
het publiek en bekreunen zich niet in 't minst
om de vrij gevoelige duwen en stompen, die
zij van den driüenden sergeant oploopen.
De gamelang klinkt daarbij krijgshaftig en
luid; de trom (de taru-:am) en de koperen
bekkens hebben 't hoogste woord, totdat zij
met een zonderlingen toon, meer een langge
rekt gekrijsch ophouden, terwijl de afgeroste
soldaten, hinkend en hompelend de vlucht
nemen tusschen de goedwillig op zij schuivende
toeschouwers.
* * *
't Is over elven, de gasten maken zich gereed
om te vertrekken of naar bed te gaan.
ToekanBadoet merkt dat op en wenkt de Rongging
om haar plicht te doen.
Zij danst met kleine vlugge passen een eind
vooruit, zwaait bevallig den slendang heen
en weer en nadert in den gewonen tandakpas
de trappen der voorgalerij; dan hurkt zij neer
en kruipt in die houding de treden op.
Haar kralenkroon en vergulde versierselen
glimmen en schitteren in het licht der lampen
en de vijftien of zestien driehoekig gevouwen
over elkander gelegde, rood gerande zakdoek
jes, die zij aan den gordel draagt, spreiden
zich waaiervormig over haar knieën uit.
Steeds op haar hurken schuifelt zij voort
en biedt, minzaam lachend, haar slendang en
daaronder een koperen schaal, eerst den
Toewan besaar en daarna de anderen aan.
Telken male als een grooter of kleiner zilver
stuk in haar tampat valt, bewijst zij, door de
vrije hand aan 't voorhoofd te brengen, hor
mat, (eerbetoon) aan den gever.
Het feest is geëindigd ; de gamelang?pelers
pakken hun instrumenten in, hangen ze aan
tien pikolan (draagstok) over hun schouders
en maken /.ich gereed om te vertrekken.
In de verte verdwijnen, op- en neerdarisend,
de warong-lichtjes. Er valt nu niets meer te
verdienen, want het kampongvolk begint naar
huis te gaan. Fakkels en lantaarntjes worden
weer ontstoken en even rustig en kalm als
zij gekomen zijn, koeren de inlanders naar
hunne woningen terug. Geen gedrang, geen
gedruisch, geen geluid zelfs maken zij bij
heengaan.
Als schimmen glijden zij weg tusschen de
donkere hoornen. Hier en daar glimt nog
een brandend strootje of vlamt een lucifer,
plotseling enkele hoofden etr gezichten ver
lichtend, eeu oogenblik op.
Do Topengspekrs verhüeu met dankbare
Imi^iniren. naar de zijde van het landhuis,
waar do lichten rood s geblu,-e;r_ worden, het
terrein. Een halt' uur ia'.er is hel. voorplein
vat; Srogi'l ireheel on ;il ontruimd en .-chemtTt
hot maanlicht, oime'iiiuU i<>, blinkend over
don '/aiïdigen tirond.
't, Is doo.isti! geworden, slechts de krekel
blijfïzachtjes (loor/.inri'ii en oc n enkele uèkko
roept, van tijd ioi, tij'l zijn : okkè-tokkè-è!
Hoornen en varen?-, luv.-siirs o r. palmen i-laan,
slil beschenen door de maan, ;-pookaeh.lig
zich aflcekenend tegen don ben.r;ieliligeii
achtergrond on droomorig dsvaalt de
'olauwiggelo schijn der maan over "l gastvrij (ht;t
van hel huis. waarin do gasten mot den.
Toewan besaar on zijn gezin zijn tor ruste
gegaan.