De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 1 november pagina 9

1 november 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1010 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Rongging (danseres) zit in de gebruike lijke houding, met haar rug naar het publiek. De fakkel werpt een schel licht op haar smaragdgroen, met goud geborduurd baadje en de talrijke bontgekleurde kralen en gouden loovertjes van haar kroonvormigen hoofdtooi. Gönn-ng! n luide, lange slag op de Gong geeft het sein tot den aanvang van het tandakken. De geheele gamelang speelt nu een zachte, zonderling geaccentueerde melodie nu eens opgewekt, klinkend als vroolijk klokgelui uit de verte, dan weer snel en hard, lang zaam en klagend of snerpend en schril, afge wisseld door doffe of scherpere slagen op de trom, die voortdurend de maat blijft aangeven van den dans, die nu begint. De Rongingg is opgestaan, zij is niet onknap, haar vrij regelmatige trekken zijn duidelijk zichtbaar in 't roodachtig licht, dat het witte poeder (bedag) waarmede zij geblanket is, een rose tint geeft. Sierlijk den gekleurden Slendang in de gracelijk opgeheven handen vasthoudend, doet jsij eenige passen; langzaam, sleepend, met rhythmische bewegingen, vooruit, slaat zij met «en vlugge slingering den slendang op en over den schouder en brengt, even neerhurkend, heide handen, als tot bidden saarngevouwen, een oogenblik aan 't voorhoofd, 't Is haar sernbüh, de groet dien zij eerbiedig aan de toeschouwers brengt. Dan rijst zij weer op, wiegt bevallig op de lieupen heen en weer, draait haar welgevormde armen en handen in allerlei bochten, de vingers, die slechts luchtig den slendang vast houden, waaiervormig uitgespreid en achter?overgebogen, terwijl zij met haar voeten kleine, schuivende voor- en achterwaartsclie pasjes maakt. De muziek wordt levendiger, de tonen der klokjes klinken helder tusschen de neuzige geluiden der biola en het snerpen der fluit. De trom slaat in sneller tempo en de gong geeft met korter slagen zacht den grondtoon aan. Vlugger worden de bewegingen van de Rongging; zij zwiert den slendang bevallig ?over het hoofd, enkele oogenblikken haar schitterend kapsel omhullend. Met sneller wendingen draait zij het boven lijf heen en weer en (ie passen die zij maakt worden grooter en langer. In een wijder wordenden kring beweegt zij zich rondom den fakkel en als de muziek, met een plotselingen ruk, een oogenblik ophoudt staat zij weer voor de plaats waar de Toewan en Njonja bedaard met hun gasten gezeten zijn. Weer een hormat (eerbewijs) en een slag op de gong; de inleiding tot den karakterdans, dien zij uitvceren zal is at'geloopen. De Toekan Badoet, de directeur van het Topenggezelschap, brengt een mandje met een doek overdekt en zet dat naast den fakkel neer. De muziek begint opnieuw, zacht en liefe lijk in kleine afgebroken phrasen, eentonig meestal. Even buigend, neemt de danseres iets uit het mandje, 't schijnt een sluier, zij werpt dien een oogenblik over 't hoofd en als zij hem weer verwijdert, heeft zij een wit masker voor, regelmatig van vorm en met neergeslagen oogen. De gamelang klinkt nog steels zacht en bescheiden, soms als beschroomd de stilte van den avond te verbreken en het schelle tsjirpen van de krekels te overstemmen. Bchuchter en pp haar teenen voortschuivend komt de Rongging vooruit, haar handen be wegen zich sierlijk en langzaam met inge houden kracht. Elke vingerbeweging, elke voetstap is karakteristiek, haar hoofd neigt bevallig heen en weer, voor- en achterover, terwijl het bovenlijf slechts weinig op de heupen wiegt. Er ligt iets maagdelijks beschroomds in haar houding, in al haar gebaren die langzamerhand breeder, meer bepaald, sneller, drukker en levendiger worden, totdat zij, na een drietal cirkelgangen om den fakkel, weer bij het mandje is gekomen. Gong! klinkt het forsch ; zij rukt het witte masker af, bukt zich en omsiuiert snel haar hoofd voor de tweede maal. En als het geluid van den Gamelang sterker wordt en de biola en fluit een wilder toon aanslaan heeft zij zich getooid met een groen masker, waarin de zwarte appels en het wit der oogen duidelijk zichtbaar zijn. Nu is zij de vrouw" haar lichaam, slank en buigzaam, wendt zich met krachtiger be weging naar alle zijden. Haar heupen schijnen breeder geworden, haar boezem uitgezet onder 't schitterend baadje. Milder wordt de muziek ! Als door feilen hartstocht bewogen, gieren schril en onmelodisch fluit- en strijkinstrumen ten dooreen; tam-tam en trom slaan hard en tegen-de-maat-in er tusschen. En ook de dansende vrouw drukt door haar bewegingen meer en meer hartstocht uit, handen en voeten draaien in slangachtige wendingen heen en terug. Haar hoofd gaat onophoudelijk op en neer, draaiend naar links en rechts, met schokken, aangegeven door de muziek, die aanzwelt tot een chaos van klanken onmelodisch en wild, maar zich oplossend in een liefelijken lang aangehouden klokkentoon, die trillend uitsterft, terwijl de tandakkende l vrouw op n knie nederzinkt en den slendang | bevallig over het gebogen hoofd uitspreidt. Nogmaals verwisselt zij op dezelfde wijze haar masker. Nu is het rood met door hard geel aangegeven trekken en fel blikkende oogen,onder zwarte,boogvormigewenkbrauwen. Krachtiger, doordringender, scherper klanken klieven de lucht. In gebiedende houding rijst zij op. Konink lijk wordt haar gebaar. Het hoofd achterover in den nek, den rechter arm als bevelend vooruitgestrekt, de linkerhand sierlijk gebogen langs de heup, komt zij met afgemeten stappen vooruit. Haar bovenlijf wiegt nu rbythmisch voor- en achter over, haar voeten zetten zich schrap in wijden j danspas. Zij zwaait, met kracht den kleurigen doek voor zich uit, hoog boven het hoofd. Raden ajoe (een vorstin) is zij nu, en al 't Af en toe vlamt op enkele plekken een oogenblik een helder lichtje op door de lucifer, waarmee de mannen hun strootje aansteken; dan wordt op die plaats de omgeving zicht baar en ziet n en even de dunne, blauwe tabaksrook, die de inlander uitblaast, als een nevel langs de genoegelijk lachende gezichten zweven. Een Sèdekii, een strootje en wat Ajer-stroop maken den Javaan gelukkig hij is zeldzaam gauw tevreden! Gong! Kort en krachtig klinkt nu de slag op den gong. Een nieuwe voorstelling begint, ditmaal een komiek-intermezzo, uitgevoerd door den Toekang Badoet zelf' en een langen inlander die, bij wijze van knods een groote loefta-fchil zwaait, 't Schijnt een zeer grappige pcène te zijn, want de prang-kampong verge ten meermalen hun deftigheid en beloonen met een lachsalvo die grollen en die clownachtige ranselpartij. Voor de gasten zijn de komieke vertoonin gen minder typisch, omdat ze te veel aan de gewone paardenspel- of kermisgrappen herin neren, maar de inlanders vermaken zich bovenmate, zelfs de kleine naakte dikke kinderen op de trap komen in beweging en lachen, tegen elkander aanvallend van pret, luidkeels en lang. 't Gaat vrij huiselijk toe naast en achter de muzikanten, want het is duidelijk te zien hoe een paar andere leden van het gezelschap van costuum verwisselen kleedkamers houden die artisten er nog niet op na. Een tweede dans begint. De Ivongging gaat langzaam op haar teenen naar voren, zij heeft nu een ander bovenkleedje aan en wordt begeleid door een inlandsche vrouw in gewone kabaja en sarong. De muziek, die gedurende de komieke voorstelling meestal gezwegen en slechts nu en dan de gesproken woorden, die voortdurer d den lachlust van de inlanders gaande hielden, als 't ware onderstreept hetft door een slag op de gong of de bekkens, soms met een schrille)! toon uit de fluit, begint een mono tone wijs. De twee vrouwen dansen met, kleine pasjes, handen en armen voortdurend in golvende beweging houdend, om elkander heen. Wat zij nu voorstellen is voor een Europeaan gewicht van haar waardigheid gevoelend. beschrijft zij, begeleid door de gamelang, die een breeder klanken s t room uitzendt, een wijder cirkel om den fakkel. De toeschouwers zien haar vol spanning aan, zo rekken hoofd en hals vooruit.als zij, haar kringloop verkleinend, i met trotsche passen, al ronddraaiend, de muzikanten nadert. In iiere houding, den slendang half om de schouders slaande, en met een hand op de heupen, blijft zij, hoofd en schouders sierlijk heen en weerwendend, staan totdat de muziek is opgehouden, uit stervend in een zacht geklinkel der klokken. Dan buigt zij snel het hoofd, hurkt neer en maakt met, de gevouwen handen voor het voorhoofd. sembah. De, kurakterdun? is voorbij. Van de galerij klinkt het applaus der gasten hard en klappend door den nacht, want de inlandsehe toeschouwers geven geen andere teekenen van bijval dan een nauw hoorba ,r, zacht gemurmel. Inmiddels komen achter uit den hollen weg en tusschen de booinen links en rechts, op nieuw enkele lichtjes Ie voorschijn, die hier en daar blijven stilstaan en niet worden gedoofd, 't Zijn warong-, kooplieden, die, als de muizen op het spek. dadelijk verschijnen als ergens een Slamalan of Sèdoku wordt gehouden. Zij verkoop? allerlei versnaperingen, schijfjes suikerriet, koekjes, stroop, klapperwater en vruchtensappen, djeroeks en pi^angs. De Maleier en de Javaan drinkt nooil .sterken drank, maar onthaalt zich gaarne, op limonade of ajerstroop (walcr met vruchienstroop), gebak jes, iopis (rijstkoek l of vruchten. Al die lichtjes vormen met, die flauw be schenen, draagbare restaurants een s-ehilderachtigeu achtergrond, waartegen de donkere mensehengroepen fantastisch a'steken. Honderden zijn daar bijeen, maar men hoort | hen niet, /.ij spreken alleen uisterend met elkander, want... de Toewan besaar met zijn Njonja, zoowel als de gasten, die in het land huis zijn, zouden kunnen denken dat zij koran^ adjar waren hun wereld niet verstonden en de inlander is er bijzonder op gesteld dat men hem voor welopgevoed aanziet, voor iemand houdt, die weet, hoe, het, hoort. 't Is duister daar op hut voorplein, maar donker is het niet, want de groepen mensehen zijn duidelijk zichtbaar, hun bruine gezichten en kleurige kleeding, hun hoofddoeken en de glimmend zwarte haren der vrouwen zijn van elkander te onderscheiden. moeilijk te zoggen, want do dans. dien zij uitvoeren, heeft geen bepaald karakter meer, evenmin als do muziek, maar de omstandigheid dat zich een kleurig gekleed Javaan bij haar voagt en tandukkend erotische gebaren maakt, wettigt de gevolgtrekking dat een lief de-trio wordt opgevoerd. Beurtelings danst, en zingt bet, drietal. Dat zingen, waarbij do vrouwen de hand of den doek voor den mond houden, is slechts een neuzig, miauworig zeuren, ver mengd mot enkele keelgeluiden en lange, scherpe uithalen. En zelfs als de beweging van den laki-laki (man) hartstochtelijk wordt, en de perampoewan (vrouwen) voor zijn liefdebeiuiging vluchten en 't gelaat, bedekken, blijft de zang even onaangenaam, saai en valsch. Geduldig met, gespannen aandacht blijft, het, aitjj'1 rustige publiek toezien en toont goed- noch af keuring, totdat ecne der vrouwen haastig do vlucht neemt en de man met, de andere blijft tandukken, clkandtr af en toe dreigend of slaand in huiselijken twist. Eon zacht, maar allengs luider wordend lachen beloon!, de danser,-: voor hun vernioeiendeir arbeid. Als /.ij ophouden en buigen, onder 't la:i!i/,;uim verklinkeii der muziek, wisscheu beiden zich voorhoofd eu Jshipen. Yt']>chilloii<i<: voorstellingen en dansen, komieke, vertooningen en zanguummers wis selen elkander af. De To.-kan-Badoet ver schijnt nu eens als i.uisjongen gekleed, dan weer ;:!.?> luidji of Arabier en iclkens oog.«t hij het leeuwendeel van den lach, die bij zijn vei'sehijiïo;', >:aelnkens aanzwellend, uit de me;!sehcr,ina:-'.-a opstijgt. Die Torknii, een reeds bejaard Javaan, is de. lieveling van het publiek en al zijn do grappen, die hij maakt, van zeer Kermt!1 gehalte, al hebben zijn toehoorders ze ettelijke malen bijgewoond,toch zitten zij hem metopen monden aai: te. gapen en juichen om de bekende aardigheden, die hij ten besle geeft. liet slot van do voorstelling valt nog het meest in hun smaak, want een der spelers stelt met niet gering talent, een iv.iropeaan voor. Zijn gelaat, is wit gemaakt, hij heeft vervaarlijke knevels aangeplakt, draagt schoe nen, een wille broek en een zwart ja,-je. De Toekan-Badoel, zijn medopek-r is nu een domme knecht, een huisjongen, die alles verkeerd begrijpt en onhandig doet, t l groot vermaak van de kijkers, die herhaaldelijk zóó luid lachen, dat /.e zelf: Sjuul! ;-juut.' be ginnen te roepen. Die Europeaan moet een controleur voor stellen^ die op tournee is. Wat hij zegt kan men niet verstaan, maar zeker is het geen vleierij voor den »Orang blarida" en de Kompenie". De voorsteller aapt op vermakelijke wijs den blanken broeder na en toont welsprekend aan, hoe de gewone onhebbelijkheden als vloeken en razen den meer beschaafden man ontsieren. Hij vertoont met succes, hoe de inlander door sommigen wordt afgesnauwd en met minachting behandeld. De pseudo-controleur rookt deftig een sigaar, spuwt op den grond, zit op een stoel met de beenen over elkaar en vloekt voortdurend. Telkens als hij zijn Gévédé" of perdornt!" doet hooren zet de gamelang met een slag op de tam-tam of een paar schrille tonen kracht aan zijn woorden bij. Eindelijk verandert de controleur in een sergeant, die op verrassende wijze de Hollandsche kommando's nabootst en een troepje getulbande, krombeenige en aartsdomme soldaten laat excerceeren. De le-den van het gezelschap, die de mili tairen voorstellen, hebben zelf de meeste pret in het geval, want zij lachen even hard als het publiek en bekreunen zich niet in 't minst om de vrij gevoelige duwen en stompen, die zij van den driüenden sergeant oploopen. De gamelang klinkt daarbij krijgshaftig en luid; de trom (de taru-:am) en de koperen bekkens hebben 't hoogste woord, totdat zij met een zonderlingen toon, meer een langge rekt gekrijsch ophouden, terwijl de afgeroste soldaten, hinkend en hompelend de vlucht nemen tusschen de goedwillig op zij schuivende toeschouwers. * * * 't Is over elven, de gasten maken zich gereed om te vertrekken of naar bed te gaan. ToekanBadoet merkt dat op en wenkt de Rongging om haar plicht te doen. Zij danst met kleine vlugge passen een eind vooruit, zwaait bevallig den slendang heen en weer en nadert in den gewonen tandakpas de trappen der voorgalerij; dan hurkt zij neer en kruipt in die houding de treden op. Haar kralenkroon en vergulde versierselen glimmen en schitteren in het licht der lampen en de vijftien of zestien driehoekig gevouwen over elkander gelegde, rood gerande zakdoek jes, die zij aan den gordel draagt, spreiden zich waaiervormig over haar knieën uit. Steeds op haar hurken schuifelt zij voort en biedt, minzaam lachend, haar slendang en daaronder een koperen schaal, eerst den Toewan besaar en daarna de anderen aan. Telken male als een grooter of kleiner zilver stuk in haar tampat valt, bewijst zij, door de vrije hand aan 't voorhoofd te brengen, hor mat, (eerbetoon) aan den gever. Het feest is geëindigd ; de gamelang?pelers pakken hun instrumenten in, hangen ze aan tien pikolan (draagstok) over hun schouders en maken /.ich gereed om te vertrekken. In de verte verdwijnen, op- en neerdarisend, de warong-lichtjes. Er valt nu niets meer te verdienen, want het kampongvolk begint naar huis te gaan. Fakkels en lantaarntjes worden weer ontstoken en even rustig en kalm als zij gekomen zijn, koeren de inlanders naar hunne woningen terug. Geen gedrang, geen gedruisch, geen geluid zelfs maken zij bij heengaan. Als schimmen glijden zij weg tusschen de donkere hoornen. Hier en daar glimt nog een brandend strootje of vlamt een lucifer, plotseling enkele hoofden etr gezichten ver lichtend, eeu oogenblik op. Do Topengspekrs verhüeu met dankbare Imi^iniren. naar de zijde van het landhuis, waar do lichten rood s geblu,-e;r_ worden, het terrein. Een halt' uur ia'.er is hel. voorplein vat; Srogi'l ireheel on ;il ontruimd en .-chemtTt hot maanlicht, oime'iiiuU i<>, blinkend over don '/aiïdigen tirond. 't, Is doo.isti! geworden, slechts de krekel blijfïzachtjes (loor/.inri'ii en oc n enkele uèkko roept, van tijd ioi, tij'l zijn : okkè-tokkè-è! Hoornen en varen?-, luv.-siirs o r. palmen i-laan, slil beschenen door de maan, ;-pookaeh.lig zich aflcekenend tegen don ben.r;ieliligeii achtergrond on droomorig dsvaalt de 'olauwiggelo schijn der maan over "l gastvrij (ht;t van hel huis. waarin do gasten mot den. Toewan besaar on zijn gezin zijn tor ruste gegaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl