De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 8 november pagina 1

8 november 1896 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°, 1011 DE AMSTEKDAMMEK A°. 1896. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat twee Bijvoegsels, Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOR?, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Zondag 8 November. Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/ 1.65 Voor Indiëper jaar M mail?li>.~ Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel _ 0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Schadeloosstelling na preventieve hechtenis, door Mr. J A. Levy. ? Een aanval op Mars. Een afscheid. Straatjongenstaktiek? TOONEEL EN MUZIEK: Jan Coenrades Boers, door v. M. Muziek in de hoofd stad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEEEN: Varia. P. D..0breen, door Hora Siccama. FEUILLETON: De eland van den predikant. I. IEECLAME8. VOOR DAMES: Co-Educatie, door Vera. ??De Amerikaansche. Allerlei, door E-e. Koning Oedipns, door Oh. M van Deventer. Alfred de Musset over George Sand. SCHAAKSPEL. ALLERLEI. SCHETSJE: De weldoener. INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKHASSEN. AD VERTENTIËN. BIJVOEGSEL: Bekende Tijdgenooten. XLIII. Jkvr. Jeltje de Bosch Kemper, naar 't leven geschetst door Jan Veth. na preven tieve hechtenis. Een zeer recent geval te Eotterdam heeft de rechtelooze toestand, die ten onzent op dit stuk bestaat, in het licht gesteld. Naar aanleiding daarvan behelst de Nieuwe Rott. Cour., dd. l,Nov. jl (Tweede Blad B), een betoog, dat niet onweerproken blijven mag. He-t blad begint met de vraag: «uiterst moeilijk" te noemen, en vervolgt: «Aan i>re.cntcrlijke dwaling moet hier in het geheel «niet worden gedacht. Wanneer een rechter «?iemand schuldig verklaart en op dien grond »tot straf veroordeelt, terwijl later blijkt, dat »hij onschuldig was, dan heeft die rechter «tengevolge van wat dan ook gedwaald. »Maar de prevetitieve hechtenis wordt niet «bevolen, omdat de beklaagde schuldig zou »zijn, doch alleen omdat tegen hem ge»wichtige gronden van verdenking bestaan, »De rechter, dat bevel gevende, zegt dus niet, »dat hij den man voor schuldig houdt, maar «alleen dat hij op dit oogenblik gronden van «verdenking legen hem heeft. En deze be»slissing blijft haar volle waarde behouden, «al zegt dezelfde rechter later, dat die ge«wichtige gronden bij het onderzoek door «andere gronden ontzenuwd zijn, dat hij ze «althans niet voldoende versterkt acht, om »er een veroordeelend vonnis op te kunnen «vestigen." Mitsdien «doet het blad niet mee aan de »beweging om eene wet te erlangen, die aan »alle preventief gedetineerden na vrijspraak «schadeloosstelling toekent." Wel wil het zoodanige schadeloosstelling toegekend zien in enkele gevallen «met name in de wet aan «te wijzen, zooals valsche aanklacht, onware «opgaven van getuigen, dwaling in den per»soon." Geen beter middel om de onjuistheid van het uitgangspunt aan te wijzen, dan de ver melding van een feit. Bij het Schöffengericht in Stettin werd als getuige gehoord eene vrouw en wel naar luid van het imprimê: «nadat zij den eed had afgelegd". Van meineed verdacht, werd zij 24 Juli 1891 preventief in hechtenis ge nomen. Den 25 Juli voor den rechter van instructie gebracht, verklaarde zij terstond: een eed niet te hebben afgelegd; er moest in het proces-verbaal der zitting eene dwaling zijn geslopen. Dezelfde verklaring werd den 24 Augustus 1891 door den verdediger, in eene bij de stukken gevoegde memorie, her haald, onder aanbod van bewijs. De rechter van instructie sloeg op die verklaringen niet acht. Hij verliet zich uitsluitend op het proces-verbaal der zitting, sloot 20 Augustus het onderzoek en legde het dossier aan het O. M. voor. Dit laatste eerst maakte de opgave der vrouw tot een punt van onder zoek en alsuu bleek, dat zij volkomen naar waarheid had verklaard. Men had vergeten de bovengemelde woorden in het iraprim te schrappen. De beklaagde werd toen, 9 September, uit de preventieve hechtenis ont slagen. Op grond van onrechtmatige vrij heidsbeneming, daagde zij nu den rechter van instructie voor den civielen rechter, ten einde schadevergoeding te verkrijgen. In eerste instantie werd hare vordering afge wezen. In tweede instantie werd hare vorde ring, in beginsel, toegewezen.' De beslissing der tweede instantie vond instemming bij het Rijkscjerecht, Duitschland hoogste gerechtshof. Het Hof overwoog: »In alle deelen van het onderzoek heeft »de strafrechter de verplichting met de groot»ste nauwkeurigheid te onderzoeken, of de «voorwaarden voor de gevangenneming des «beklaagden, zoowel als voor het voortduren «der hechtenis aanwezig zijn. Deze vcr»plichting bestaat inzonderheid voor den »rechter van instructie »0ok heeft de rechter in appel met juist»heid geoordeeld, dat onder liet inzicht, uit «krachte waarvan de rechter van instructie «te handelen heeft, van welk inlicht afhangt, «hoever de uitbreiding van het vooronder»zoek en het opnemen van bewijzen, ter «voorbereiding van de verdediging des be»klaagden noodzakelijk schijnt, verstaan moet «worden een plichtmatig inzicht, onder toe«passing van de allernauwlettendste opmerk«zaamheid en op grond van nauwkeurige «toetsing van den stand van zaken," (Zie arrest van 11 Maart 1895, afgedrukt bij Gruchot, Beitrage zur Erlaüterung des deutschen Rechts. Dl. 39 blz. 997). Mij dunkt, veel meer dan de vermelding van dit feit is niet noodig om daaruit twee gevolgen te trekken: lo. dat de N. R. Ct. dwaalt door te stellen : in zake preventieve hechtenis kan aan rech terlijke dwaliny niet worden gedacht; 2o. hoe gevaarlijk eene wet zijn zou, die bij wege van casuïstiek, de gevallen van schadeloosstelling opsomt. De vrouw werd -?onder aanklacht in hechtenis genomen. Valsche aanklacht bestond dus niet. Ik zie dan ook niet de minste reden de vraag, die ons bezig houdt, zoo «uiterst moei lijk" te noemen. Mij schijnt zij op te lossen door n wets artikel luidende: Wanneer tot de voorloopige hechtenis de rechtsgrond ontbrak, heeft de belangheb bende, zijn erfgenaam of rechtverkrijgende, aanspraak op schadevergoeding van Staats wege. Behoort vrijspraak daaronder ? Ongetwij feld. Indien de rechter, om wat reden ook, oordeelt, dat de schuld van den beklaagde niet gebleken is, iran uier voorloopi'/c vrijliciilsbcnemiiig onrechtmatig. Men lette wél, dat het al of niet bestaan van den rechtsgrond, als feitelijke vraag, ter beoordeel ing staat van den rechter in het civiele proces. Als rechtsgrond voor preventieve hechtenis zou ik niet erkend willen zien vrees voor vlucht of voor verduistering van delictsob jecten (Art. 80 Strfv.) De eerste »vrees'' kan steeds worden voorgewend.Eene ijverige politie waakt tegen de tweede. Wél daarentegen lijkt mij een rechtsgrond: zoodanige houding van den verdachte, dat hij de hechtenis daar aan te wijten heeft. Dit punt motiveert zich zelf. Maar dan zou men minder grif' iemand ten onzent achter slot en grendel plaatsen! Dat zou inderderdaad verschrikkelijk zijn, maar ik zou het mij toch getroosten. Amsterdam, 3 Nov. '90. J. A. LEVY. Mars heeft het zwaar te verantwoorden. Dat houdt maar niet op. Allereerst het Vredescongres van 17 tot 20 September te Budapest vergaderd, waaraan de afgevaardigden van meer dan honderd vredesvereenigingen uit alle deelen van Europa en Amerika hebben deelgenomen. En van dat congres, uit naam van dat congres, een schrij ven van generaal rr, den voorzitter, om een Roepstem tot de Volken" te richten de geheele wereld door; een schrijven, waarin van den oorlog veel kwaads wordt ge/.egd. Vol gens een vertaling van den Heer J. A. Mazel, secretaris vanden AlgemeenenNed. Vrcdesbond, komt daarin onder meer voor: ,Thans wordt tegen het beginsel van den oorlog opgekomen door het menschelijk ge voel, gelouterd door de nieuwe vorderingen der beschaving en steeds meer eisenend door nieuwe levensomstandigheden. Deze ontwik keling ligt in de rede, is logisch en onvermij delijk; en nu oude gewoonten, minder barbaarsch dan die van den oorlog, hebben moeten wijken voor <len gestadigen vooruitgang der i menschheid naar hare ideale bestemming, in j liet de plicht van ieder denkend -wezen zich af te i-.ragen, of dit bloedig spoor van onherroepelijk rervlogen tijden ook niet moet verdwijnen in de ?naaste toekomst," Thans, aldus spreekt generaal Tiirr c. s., uit naam van het zevende Vredescongres: Thans nog ne poging gewaagd opliet men schelijk gevoel, en de oorlog .--.al a.ijn laatste woord gesproken hebben, terwijl liet beioepopde kracht der icapenen '.al worden verbannen naar de categorie der oude gebruiken, welke menxiclt -,ou schamen thans nog te volgen." Intusschen, meer nog dan de zeven reeds gehouden vredescongressen te zamen, heeft de daad van v. d. Veer,den Middelburgschen socia list, die weigert zich bij de schutterij te laten inlijven, de aandacht getrokken. Deze burger van het koninkrijk der Neder landen, heeft aan den commandant der Middelburgsche schutterij geschreven, dat bij, hoewel geen geloovig christen, meer dan de christenen zich houdt aan het gebod: gijtMlt niet doodslaan, eenvoudig als redelijk wezen. Het militair beroep, de kunst van tedooden, wil hij niet leeren, en vooral wil hij niet dooden op bei:el, een moord begaan zonder persoonlijk motief', zonder eenige reden, tegen zijn geweten in. Hij kan niet dooden, kan zelfs geen beest zien slachten, en is daarom vegetariër geworden. Heet de schutterij noodig tot handhaving der orde, v. d. Veer schrijft den commandant, dat de ma-.-.lschappelijke orde, zooals zij thans heerscht, zijns inziens geen steun verdient, want de orde is niets anders dan een bescherming van de voor rechten der rijken tegen de arbeiders, die zich van hun recht bewust beginnen te worden ; zooals onlangs nog te Rotterdam is gebleken, waar de schutters uren lang gebruikt werden om de bezittingen te bewaken van hen, die den oorlog tusschen den arbeid en het kapitaal doen voortduren. V. d. Veer wil zich niet blootstellen aan het gevaar, dat hij op zijn broeders zal moeten schieten en allerminst op berel door den een of ander gegeven. Deze daad van v. d. Veer heeft opzien ver wekt; ook bijval gevonden. Xu en dan las men van een predikant, die zich genoopt gevoelde v. d. Veer instemming te betuigen. Een dezer, Louis A. Bahler van Schiermonnikoog, voerde ter verdediging v. d. Veer's wei gering om schuttersdienst te vervullen zelfs het woord in Plaitcius voor een talrijk bezochte vergadering, en werd daar luide_ toegejuicht. Doch van veel meer beteekenis nog dan dit optreden van een Nederlandsen predikant was een schrijven van niemand minder dan den beroemden moralist Graaf Léon Tolstoï, uit het Russisch vertaald, opgenomen in het Journal des Déb/ds van 30 Oct. jl. Onderden titel I)e. tijd is nabij prijst Tolstoïv. d. Veer's daad als eene, die op de eenige ware wijs, in het licht stelt, dat het dooden van zijn naaste, het dooden op bevel, onbestaanbaar is met de waardigheid van den mensch. In alle godsdiensten, onder alle beschavingsvormen wordt de jongeling opgevoed in de leer, dat hij goed moet zijn; dat het slecht is niet alleen zijn naaste, maar zelfs de beesten kwaad te doen en te dooden ; dat de mensch zijn waardigheid hoog moet houden en dat zijn waardigheid bestaat in te leven in over eenstemming met zijn geweten. Deze opvoed kundige beginselen zijn de heele wereld door van kracht, zoowel bij de Chineezen, de leer lingen van Confucius, als bij de Japanners, en de Turken. En nu, doordrongen van dit onderwijs, dat hij pas ontvangen heefr, (reedt datzelfde jongemensch in dienst, waar men juist het tegendeel vordert van hetgeen hij geleerd heeft; men beveelt hem zich te be kwamen tot het kwetsen en doodslaan, niet van dieren, maar van mentchen; men beveelt hem het gevoel van menschelijke waardigheid geheel het zwijgen op te leggen en, bij de vervulling van zijn moorden aars werk, zich te onderwerpen aan vreemden, die hij niet kent, die hij nooit gezien heeft. Wat zal, vervolgt Tolstoi, op dergelijken eisch een jong man van onzen tijd antwoorden? Het is dui delijk, slechts n bescheid blijft hem over: Ik wil dat niet, ?'/,? :a/ dat niet doen''. Bijzonder hoog schat Tolstoïdan ook v. d. Veer's besluit, omdat het motief, dat dezen bewoog, het motief van allen be hoort te zijn, die zich bewust of onbewust door de beginselen, welke in het Christendom liggen opgesloten, willen laten leiden. Ge dwongen door overwegingen, die der geheele menschheid gemeen zijn, kan, naar mijn oor deel, v. d. Veer's weigering van gehoorzaam heid, de droppel water zijn" die den dijk doet doorbreken. Men zal toestemmen, dat de daad van v. d. Veer, de weigering en de motiveering der weigering, heel wat te denken geeft. Tot dusverre hebben wij nog niet vernomen, dat ook de AlgemeeneXederlaridsche Vredebond, of eenige van de 100 vredesvereenigingen te Buda-Pest op het congres vertegenwoordigd, in den geest van Tolstoïeen woord van goed keuring of aanmoediging tot v. d. Veer hebben gericht, maar zij zullen zich waarschijnlijk in dit optreden van den Russischen schrijver ten zterste verheugen, daar ook zij immers den jongelieden toeroepen : »het is de plicht van ieder denkend wezen zich af te vragen, of' dat bloedig spoor niet moet verdwijnen in de naaste toekomst" en »tbans nog n poging gewaagd op het mentchelijk gevoel en de oorlog zal zijn laatste woord hebben gesproken." Arme Mars ! Nu, dat »de tijd nabij" is gelooven wij niet; wij verwonderen er ons eer over, dat een denker als Tolstoï, en een vereeniging als die der Vredesvrienden, de eerste zóó eenzijdig, de laatste zóó oppervlakkig over een zoo verschrikkelijk ding als de oorlog kunnen redeneeren. Maar dat neemt niet weg, dat er met de daad van v. d. Veer, die, volgens Tolstoï, door vele dergelijke weige ringen" zal en moet gevolgd worden, duide lijker dan ooit een vraag tot het publiek is gericht, die men niet zoo bijzonder gemak kelijk weder zal doen vergeten of bevredigend zal beantwoorden. De vraag is: bezit de gemeenschap hetzedelijl: recht, iemand die ijemoi-dsbc:irare.it heeft tegen het vervullen van den militairen dienst plicht, opgevat, gelijk dit toch inderdaad is. als een zich oefenen met het doel om menschen te kwetsen en te dooden, daartoe te dwingen, door hem bij een i g corps in te lijven, dat de bestemming heeft indien dit den Staat noodig schijnt hem met het ge weer of' het zwaard in de hand tegenover vriend of vijand te stellen'? Tolstoïverklaart -. »De scherpste en fijnste redeneeringen vermogen niets tegen deze hoogst eenvoudige waarheid : dat een mensch, die zichzelf respecteert, niet het recht heeft zicli slaaf te laten maken van een meester, dien hij niet kent, of' zelfs van een meester, dien hij wel kent, maar wiens eenig doel is dood te slaan. De militaire dienst ei) tucht hebben geen andere beteekenis. ' Volgens hem mogen dus de menschen die zichzelf respceteeren niet soldaat worden, zelfs niet schutteren. Xu is Tolstoi maar n man, en v. d. Veer

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl