De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 22 november pagina 3

22 november 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1013 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. het indertijd even plotseling als algemeen in gebruik gekomen woord: kolossaal waarvan Justus van Maurik een superlatief gegeven heeft met zijn: piramidaal. Jhr. de Muralt zag eens als ambtenaar van den burgerlijken stand een gelukkig vader voor zich verschijnen, die met allen aandrang verlangde dat zijn pas geboren dochtertje als Praucina^/V zou worden ingeschreven, omdat het zoo'n //kolossaal klein" kind was. Maar om op onzen kamerbewaarder Tjabring terug te komen wanneer de Muralt zich half omwendde op zijnen zetel en zijne blikken achter waarts werpende, beval: kamerbewaarder, een glas suikerwater, dan werd hem deze drank gebracht door een breedgeschouderden, dikbuikigen heer, die in zwarten rok gekleed en met liet Utrechtsche wapen in een groot insigne op zijn hart, met onverstoorbare deftigheid in een hoek der zaal stond. De norsche uitdrukking op het gelaat van dezen kamerbewaarder welke hoofdzakelijk ver oorzaakt werd door een paar zware, zwarte wenk brauwen, die boven den neus ineeugegroeid waren week voor een oogenblik als hij den wethouder in het welwillend gezicht keek. terwijl hij hem op een presenteerblad het gevraagde glas toereikte. En een glimlach verhelderde zelfs zijn gelaat wan neer de Muralt, dat glas aannemende, met luider stemme sprak: dankje, kamerbewaarder! Ingewijden, en daaronder in de eerste plaats de bode van de kiesvereeniging, die de geheime roer selen van de Muralt's gemoed beweerde te kennen, verklaarde de omstandigheid dat de wethouder nog maar steeds volhield al was hij dan ook de eenige om den functionaris bij zijn titel aan te spreken, uit de zucht om door die telkens herhaalde benaming te voorkomen, dat de man zich zou gaan verbeelden de burgemeester zelf te zijn. Die vrees zou als zij bestaan heeft, wat ik niet geloof volkomen ongemotiveerd zijn. Want evenzeer als er beneden dat oogenschijnlijk zoo norsehe gelaat, een vriendelijk en zachtmoedig hart klopte, kon er ook geen stadsdienaar in het land, ja in de wereld, aangetroffen worden, die een bescheidener en ge trouwer karakter paarde aau een meer burgerneesterlijke houding en gestalte. Hij geleek op en top op burgemeester Kien op de waardigheid na, die in grootere mate zijn deel was ? en als hij daar stond, zwijgend en ernstig de Raadszaal overziende, dan ontging hem blijkbaar niets van al hetgeen er voorviel. En toch heeft hij mij wel eens in vertrouwen gezegd : denk je dat ik ook maar een oogenblik luister naar wat de heeren daar praten ? Dat kun je be grijpen hoe zou ik dan mijn werk goed kunnen doen! Ik let maar op of ik ook gewenkt word om een glas water of een briefje over te brengen, maar wat ze vertellen laat me koud (de eer van die uitdrukking komt dus niet aan Van Tieuhoven toe) want of je door de kat wordt gebeten of door den kater, da's precies hetzelfde !" Deze politieke levensbeschouwing is ongetwijfeld oorzaak geweest, dat hij het op den maatschappelijken ladder niet verder gebracht heeft dan tot eersten kamerbewaarder op het stadhuis te Utrecht. Want wie, die den braven Tjabring gekend heeft, zal het niet met mij eens zijn, dat hij bepaald voor Lord-Mayor in de wieg gelegd was. Uoor zijne verschijning in de Raadszaal werd zoo alles en iedereen in de schaduw gesteld, dat het ns is voorgekomen de geschiedboeken der gemeente zullen het aan het nageslacht doen weten en an ders moet de Groene het maar doen dat een op het stadhuis verdwaalde Eugelsche toerist Tjabring de hand drukte en den burgemeester een gulden toestopte. Dit hem door den Eugelschmau toegeschreven hooge standpunt heeft hij nooit bereikt. En ook zijn zoon, die hem in zijne betrekking ten stadhuize opvolgde, zal ik wil het hem wel op een briefje geven evenmin als Marius ooit burge meester van Utrecht worden, hoe raar dan ook een Hoe men pessimist wordt, DOOR E. A. ALEXANDER. Ze waren met haar vieren in het atelier, alle vier van middelbaren leeftijd, niet zeer aantrekkelijk wat het uiterlijk betreft, maar zeer enthusiast. De heer des huizes liet aarzelend zijn schilderwerk zien, maar hield zich daarbij zooveel mogelijk op een afstand en buiten het ratelend discours. Zij waren even over tweeën gekomen en het was uu reeds lang drie uur. Miss Metier, de langste en de dunste, was de spraakzaamste; Miss Kennedy, dejongste en slordigste, ging te zeer op in bewondering orn veel te zeggen; en de beide andere satellieten, wier namen Burril niet verstaan had, wisselden telkens verrukte blikken wan neer iets nieuws op den ezel werd gezet. »En mogen wij nu ook eens zien wat u voor het salon maakt?" vroeg Miss Metier. Burril, die alles voor de dames voor den dag gehaald had, antwoordde dat hij uitge put was. »Ik wed dat Mr. Burril ons eens verrassen wil/' zei Miss Metier, zich tot haie vrien dinnen wendend. »Neen zeker niet, ik heb u alles laten zien," verklaarde Burril. Hij was voor zij kwamen nog al voldaan geweest over wat hij dien winter gewerkt had, thans scheen 't hem haast niet de moeite waard. »O, ik begrijp wel dat u geen lust hebt ons uw allerbeste stukken te laten zien," zij scheen een beetje gepiqueerd, »inaar we kwamen expres van middag naar u toe stuivertje rollen kan. Maar dat hoeft dan ook niet! Wie, als de tegenwoordige kamerbewaarder, er vele jaren getuige van heeft kunnen zijn hoe zijn vader zich kweet van zijnen plicht, en daardoor zich geacht en bemind maakte, heeft alle reden om te juichen, dat men hem in de gelegenheid gesteld heeft //om de voetstappen van dien vader te drukken"! En de jonge Tjabring die ook al boven de jaren van de brandweer is doet dat op waardige wijze. Iets grooter en heel veel breeder en dikker en hij zou ook op burgemeester Kien gelijken. u ziek il ie HooUi. Tusschen het vele zeer talentvolle dat den be woners van de Hoofdstad op muzikaal gebied voortdurend geboden wordt, komt van tijd tot tijd eeue buitengewone figuur u er aan herinneren, dat het slechts aan zeer enkelen gegeven is, het hoog. ste te bereiken. Zoo iets hebben wij ondervonden toen het Boheemsche Strijkkwartet ons in verruk king bracht en toen d'Audrade den ouden Rigoletto met nieuw leven wist te bezielen. Wie de belangstelling van het publiek als maat staf neemt, zal voorzeker twijfel ia zich voelen opkomen, want waarom Mevr. Sigrid Arnoldson bij alle voorstellingen den schouwburg tot den nok toe gevuld zag en waarom IVancc^co d'Audrade slechts voor een klein publiek zong, blijft voor den waren muziekiief hebber een raadsel. Als zanger en kunstenaar staat d'Andrade zoo oneindig hoog boven de gracieuse zangeres, dat er van geen vergelijking sprake kan zijn. Muzikale redenen kunnen dus voor dien voorkeur niet be staan. Doch zelfs afgescheiden hiervan is het spel en de persoonlijkheid van d'Andrade zoo buiten gewoon en altijd zoo waar, dat het meer dan ver bazing wekken moet dat deze groote zanger en tooueelspeler niet grooter attractie uitoefende. Doch zij die tegenwoordig waren hebben hem dat vergoed, want de ovaties, hem gebracht, waren vol geestdrift en d'Audrade beminnelijk als hij is liet, ieder der medewerkenden in die hulde deelen, hij stelde zich niet op den voorgrond. De lezer weet hoe ik over het optreden van gasten bij de Ned. Opera deuk, doch om d'Audrade nog eens in Don Jitau of een ander werk te hooren, wil ik alles verdragen, al zouden sommigen ook in het Chineesch zingen. Op deze wijze lïiyoletto te zien en te hooren, is een groot genot, te meer wanneer de geheele uitvoering zoo voldoende is als thans het geval was. (Het mooie kwartet in de vierde acte lijdt echter altijd nog sterk onder de onvoldoende be zetting van een der partijen.) Aau den kunstenaar d'Audrade zijn door de goede feeën rijke schatten gegeven en geen booze fee vermocht iets van dat goede weg te nemen. (Ik verneem dat die booze fee nu nog hoopt op j wat men, niet zeer acsthetisch den tand des tijds7' j noemt, doch het is gebleken, dat wij daarvoor in i den eersten tijd nog niet behoeven te vreezen. De l volleerde zanger weet met zijn stem alles te geven en die tevens te bewaren.) Over zangkunst sprekende, komen wij van zelf op den Lisder(eti]uwnd van mej. Corn. Van Zanten, die, even als het vorige jaar, met den heer A. H. Tierie, twee soirees heeft georganiseerd, waarvan de eerste dezer dagen plaats had. De keuze en zelfs de rangschikking van stukken is bij zulk een avond zeer gewichtig, want men moet niet alleen de belangstelling opwekken, doch die ook gaande houden, liefst doen stijgen. In de eerste afdeeling was de belangstelling zeer groot, doch in de tweede was er eeue daling te bemerken, wat ik niet alleen aan de keuze, doch ook aan de rangschikking toeschrijf. Dat bij Mej. Van Zanten vooral de zangkunst en muzikale voordracht moet gewaardeerd worden, bleek ook thans weer; de goede eigenschappen, vroeger vermeld, behoeven natuurlijk niet iederen keer herhaald te worden, evenmin behoeft het zwaarte punt er op te worden gelegd dat de begaafde zangeres ditmaal niet altijd zoo goed hare stem kon beheerschen als bij de vorige soirees. Liever wil ik vernielden hoc zij in sommige nummers veel te genieten gaf, vooral in twee nieuwe liederen van Zweers, Sterren en lleidelierl, gedichten van Helene Swarth. Die gedichten stellen den componist zeer hooge eischen en wellicht zijn er zelfs bezwaren in te brengen tegen het componeeren van gedichten in dien vorm en dien versmaat. De componist is soms wel genoodzaakt hier en daar door te knippen met het oog op de eischen van den zang. Op zichzelf zijn die gedichten zoo mooi dat, men begrijpt hoe Zweers er door geïnspireerd werd. Het IJeidclied met den rijkdom van ei- eu ij-klanken trof mij bijzonder. Dit gedicht, een ziele-psalm (zooals het ook door den componist is opgevat), verkrijgt door de muziek aan het slot een stijging die het motief tot de hoogste extase voert. Met dit lied beu ik als muzikale opvatting het meest ingenomen. (Terloops zou ik de prosodie bij de woorden : //toovre op mijn bleeke wangen" wel gewijzigd wenschen), doeli ook het andere lied met, de zoo karakteristieke begeleiding is zeer schoon gedacht. De voordracht eischt eene ware kunstenares en dit toonde Alej. Van Zanten hier vooral te zijn. Die liederen waren voor haar m.i. het glanspunt vau den avond. Met genoegen vermeld ik dat de componist op zeer sympathieke wijze gehuldigd werd. ILet was een aardig denkbeeld naast Schubert's liedje ook liet oudere Ildiilen-llöskin van H. Werner te doen hooren (de bladen hebben reeds iets over dit volkslied gemeld) doch in dezen vorm eerst twee coupletten van \Veruer en dan liet laatste van Schubert maakt liet een zonderlingen indruk. Waarom niet beide bewerkingen in haar geheel gegeven ? Mej. Van Zanten gaf ook gele genheid aan den heer Zalsman, haar vroegeren leerling, zich hier eens te doen hooren. Hij deed dit in l'ier i'i'iiste Gamnr/e, vau Braluns, waaronder twee van den Prediker Salomo. JN u was Salomo voorzeker een zeer wijs man, doch minder «"ijs vond ik het van Brahms dat, hij op Salorno's proza muziek heeft gemaakt. Wat, stichtelijk is kau omdat wij met zooveel belangstelling uw succes volgen en ... ja, wij zijn doodelijk van uw schilderijen, is l niet, Emma !': Do laatste woorden waren tot Miss Keimedy ge richt, die niet een glimlachje hare instemming betuigde. »Zeer vriendelijk," antwoordde Burril onver schillig. »Maar ik verzeker u : als ik meer had, zou ik "t u met plezier laten zien." Miss Métier was hierdoor verteederd, hief schertsend een dreigenden wijsvinger op, wat waarschijnlijk beduiden moest dat zij aan zijne ver/ekering geen geloof sloeg, en bracht het gesprek op een nieuw teirein, op zichzelve. »Ik heb «p 't oogenblik iets onderhanden, dat ik u graag zou laten zien," hernam ze; met stille zelfvoldoening. »Wanneer denkt u dat u eens zoudt kunnen komen'! Maar u moet, heusch, openhartig zeggen wat u er van vindt! Ik ben niets kieinzeerig; u moet mij bclocrn- dat u eerlijk zeggen zult zooals u 't meent." »Ja ... ik kan de eerste dagen eigenlijk moei el ij k weg,'' antwoordde Burril, Miss Metier woonde aan 't andere eind van Parijs; 't was naar haar atelier een Hink uur rijden. »Ik moet de volgende week inzenden. Kan het niet wachten tot na de volgende week:'" »O neen. dat is ie laat! Zou u niet vroeger kunnen komen? Ik ben ook van plan iets in te zenden, 'k Wou alleen uw opinie hooren, of u 't met mij eens is. Ik ben er eigenlijk zoo over geagiteerd, weet u, en toch is 't het beste dat ik ooit geschilderd heb. Vindt jullie ook niefc, meisjes!" »Xu, wie weet of' ik wat later in den namiddag niet eens . . ." »Xeen, niet laat, Mr. Burril, dan vindt u mij niet thuis. Ik ga altijd om vier uur weg. U begrijpt: we hebben van vijf tot zes college in anatomie, en 's avonds teekenen we naar de antieken bij Miss Ivennedy. We laten geen minuut verloren gaan, dat verzeker ik u; ik kan haast geen tijd vinden voor mijn Julianus. We moeten voortdurend sloven en zwoegen, of de wereld denkt dat 't ons geen ernst is. 17 hebt, geen idee, Mr. Burril, hoe veel vooroordeel er is tegen de vrouw die de kunst beoefent. We moeien eiken duim gronds van den weg veroveren, maar 't is die strijd wel waard, niet waar, meisjes? Och, wij doen alles zoo grondig! ik heb b.v. vijf weken achter elkaar niet anders dan beenen gedaan; gisteren pas ben ik met ruggen begonnen. Natuurlijk, als iets de ! moeite waard is om te doen dan ook moet men 't goed doen. Daar hebt u Emma Kennedv, -?gunst, die werkt zóó! ze wordt zoo mager ais een geraamte! Ze kan hier nog maar twee maanden blijven, weet u, en nu wou ze graag afdoen waar ze mee begonnen is. O, als ik aan haar ijver denk, i dan wordt ik lieusch wanhopig, ik voel [ me soms zoo lui!... Xeen, Emma, spreek i me nu maar niet tegen; je weet, wat jij al i niet doet, is kolossaai! wilt u wel gelooven | dat ze geen minuutje rust zoolang ze 't dag licht heeft? 't Is alleen de groote verzoeking j om iets van uw werk te zien dat ze van j middag met ons meegegaan is. Maar u komt dus wel eens aan, niet waar, vóór de termijn van inzending verstreken is?" »Ik zal mijn best doen,'' zei hij, achter eenvolgens vier uitgestoken handen in de zijne nemend eer hij buigend de dames uitliet. Toen zij de trap afsiommeiden herinnerde hij zich, dat hij vergeten had thee aau te bieden, en dacht dat ze hem nu wel niet alleen onwaardig zouden vinden om schil derijen naar eene tentoonstelling te zenden, maar onbeleefd op den koop toe. Dat er thee enz. op een klein tafeltje gereed stond was duidelijk zichtbaar geweest; want sedert hij als schilder meer en meer naam maakte, en | dus door de wereld meer gezocht werd, had i hij een vasten dag in de week voor het ontj vangen van bezoek om niet nu door deze dan door dien opgehouden te worden. Juist wilde hij zijn voordeur achter de vertrekkende bezoekers sluiten, of hij hoorde daarom wel minder geschikt voor muzikale be werking zijn. Er is ook in het muzikale leven, voor zeker genoeg : ijdelheid der ijdelheden, maar bezongen behoeft dit niet te worden. Reeds de aanvang ,/Denn es geht dem Menschen wie dem Vieh'' klinkt niet erg muzikaal en ook niet vleiend voor het publiek. De schoone stem vau den lieer Zalsman trok weer zeer de aandacht, doch het, eenigszius lugubre, dat vroeger in de voordracht op te merken viel, vond in die zangen maar al te veel voedsel. Daarom hoop ik spoedig den heer Zalsman nog eens in een ander genre te hooren om te beoordeelen of hij meer snaren op zijn harp heeft lecren aanbrengen. Hij vond veel aanmoediging bij het publiek, waarbij de kritiek zich gaarne aansluit. Mej. van Zanten ontving veel fraaie bloemgescheuken, wel een bewijs dat haar arbeid en stre ven hier gewaardeerd worden. De Heer Tierie accompagneerde, evenals vroeger zeer muzikaal. Hij had een belangrijke taak te vervullen. De Maatschappij Cacciliei heeft haar 118e con cert gegeven waarop de ouverture Aniicreoii van Chernbini, de '\-e Xymiilwtiie van Brahms, het voor spel t/ie .Weis/ei-sir/r/er, eene herhaling vau Till L'ule/ispifgel van R. Strausz en 0<Wo#-ouverture van Weber werden gegeven. Behalve de 4c iïymphonie vau Brahms, die wij het eerst hebben leereu ken nen door de Meininger-kapel onder leiding: van Hans von Biilow, waren het allen bi:kende|werken voor de Caecilia-bezoekers. Veel genoegen deed het, de geestige schildering van Strauss (waarover ik een vorig jaar uitvoerig schreef) iiog eens te hooren. De -in Si/itijj/waie van Biahms is m. i. de minst belangrijke van de vier, en hoe meer ik du tymphouieën van Brahms hoor, hoe meer ik geneigd ben de eerste .-ymphome voor de schoonste te houden. Op het gebied van werken voor kamermuziek en vocale werken staat Brahms voor mij trouwens het hoogst. De uitvoeringen staan bij deze vereeniging altijd nog hooger dan de Donateurs repetities. In den schouwburg voelen de leider en een deel van liet orkest, zich meer te huis dan in de concertzaal van het Concertgebouw en het is duidelijk dat zulks een weinig van invloed op de uitvoering is. . Ook is de zeer groote kalmte vau liet publiek niet zeer aanmoedigend voor de uitvoerders. De uitvoering heeft weer getoond hoeveel Mr. Viotta met dit uit zoo verschillende bestaiiddeeleu samengestelde orkest weet te doen, en hoezeer de afwezigen ongelijk hadden. De tiyafi/ioi/ie van Brahms maakte thans een hoogst weldadigen indruk en het, voorspel: Die Mei"ti'rsinijer, werd met een gloed vertolkt, die de hoorders in extase bracht. Zeer brillant slaagde ook weer het zoo moeielijke eu zoo gevaarlijke Kmnlu van Stiausz: Till Kiileaxjiii'giil en even schoon werden de ouvertures: Aiiarreon. en Oljernii. uitgevoerd. Dit laatste num mer sleepte de hoorders zeer meJe. Kortom liet was een schoone uitvoering, die een veel talrijker bezoek had verdiend, niet alleen ter wille van het een zwaren stap de trap opkomen en eene hijgende ademhaling drong van beneden tot hem door. Toen de bezoekster eindelijk ver scheen, duurde het eenige minuten voor zij genoeg op adem was om te kunnen spreken, zoodat Burril den vollen tijd had om op te merken dat zij zeer kort was en zeer corpuleut, en dat hij haar i u 't geheel niet kende. Zij liet zich niet uit het veld slaan door de pijnlijke stilte die heenschte, terwijl ze al hijgende zat bij te komen, maai1 hield zich bezig met den jongen schilder te be kijken, hem van het hoofd tot de voeten op te nemen, tot ze eindelijk, juist toen hij zijn mond opende om een einde te maken aau dit zotte tooneel, met een gesmoorde stem uitbracht want ze was nog niet geheel op adem: »Mr. Burril, niet waar ?'' Burril antwoordde met ieis van eene buiging. »Wat ben ik blij dat ik u alleen thuis vind!" hernam ze, eensklaps een groot, aanteekenboek uit haar zak halend. »Xu kan ik dadelijk beginnen, en ben in 'n wip met u klaar." : Wilt u niet binnenkomen eu even uit rusten?' vroeg Burril beleefd. »Xeen, dank u zeer; ik heb van middag heuach geen tijd, eu 't is niet noodig ook, want ik zal niet lang blijven. Ik heb enkel feiten noodig ; laat mij, als 't u blieft, voortmaken."' Blijkbaar werd zijn beleefdheid hem kwalijk genomen. -\\i ben bezig een boek te schrijven -./Onze Kunstenaars in Vreemde Landen," en ik zou u gaarne er in opnemen. U zult, wel geen bezwaar maken om mij eenige bijzonderheden mee te deelen ?'' En nog eer hij tijd had om te antwoorden, stak ze van wal, en begon: »Uw naam, of' namen, als ik verzoeken mag." Burril had, eer hij het zelf wist, als een zoete jongen zijn naam voluit genoemd; die plotselinge aanval werkte verlammend en hij deed geen poging om weerstand te bieden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl