Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1013
schoone doel, doch ook van bet gehalte der
uitToering.
* *
*
De heeren S. van Groningen uit Leiden en Jan
Rijken uit Deventer bezochten ook onze stad en
gaven een concert waarop zij eenige werken voor
twee piano's voordroegen, waaronder eene Suite
van Van Groningen in zes deelen.
Deze Suite uit moderne dansen bestaande trok
de aandacht door de glansrijke bewerking van deze
populaire-dansmotieven. Vooral de Duitsche Polka
gaf een staaltje van de contrapuntische kennis van
den componist. Het slutnummer, de Galop, was zeer
effectvol bewerkt.
Deze zes stukken die aan de spelers vaak zeer
hooge eischen stellen, werden door de beide heeren
met glans en eenheid vertolkt. Die eenheid was
ook in de andere nummers op te merken, nl.
Varialiën van Saint-Saëns, een. Valse van Chabrier,
en Gavotte van Raff.
Het was jammer dat niet een talrijker publiek
aanwezig was, doch de aanwezige toonden zich zeer
ingenomen met deze voordrachten.
De zangeres Mej Anna Blauw, uit 's
Gravenbage, die hare medewerking verleende, bezit eene
zeer schoone stem en droeg de verschillende lie
deren met zeer artistieken smaak en schoone
toonontwikkeling voor. Zij is eene zangeres die
temperament bezit en die verdient hier dikwijls
door allen gehoord te worden.
Zij zong liedeien van Schubert, Viotta, Grieg,
Sommer, en
VAN MILLIGEN.
P.S. Gaarne zou ik tot sommige concertbesturen,
en directies het beleefd verzoek willen richten, alle
mtnoodiyingen tot bijwoning van uitvoeringen, niet
aan hel bureau van het Weekblad, doch aan mijn
adres : Van Baerlestraat 20, te willen zenden, duur
dit eerste veel oponthoud veroorzaakt en som-t oorzaak
is dat ik niet tijdig genoeg die idtnoodigingen ontving.
v. M.
IIIMIIIIIIIItHIMIIUIltlllllMMIIIIIIIIMlMIMIHIIIIIIllHIIMIIIIIIIIIIlMIUtUIMIIIIM
De Koning van Siam en de Selder yan Bnssnm.
Jan Veth heeft er erg veel weet van gehad,
dat ik hem inderlyd heb aangetoond, hoe hij
praatte over dingen waar hij niets van wist (men
herrinnert zich, het was over de tempels op
Java). HU is er herhaaldelijk op teruggekomen,
al maar roepend dat ik hem niet begrepen had.
Hij had alleen bedorfd dat de Hindoe-Javaansche
bouw- en beeldhouwkunst als kunst in 't geheel
niet was begrepen en gewaardeerd. In het num
mer der Kroniek van 15 November is hy nu
heel gelukkig. Want de heer G. P. Roufl'aer,
Indisch oud-gast te Malaga, heeft hem in n
ding gelyk gegeven. Naar aanleiding van een
boekje over Indiëden strijd tusschen Jan Veth
en mij ophalend (N. B. Ct. v. 7 Nov.) beweert
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimitriiiii
»Welk jaar is u geboren ? En den datum ?
Dat is een betere vorm dan botweg naar
uw leeftijd te vragen, is 't niet?" zei ze,
hem met een knipoogje aanziend. »\Vaar
gestudeerd, en onder weike meesters; en waar
hebt u uw eerste succes behaald ?"
Burril, een eenvoudig man zijnde, liet een
enkel woord van protest hooren, maar ze
viel hem ongeduldig in de rede met te zeggen:
»Wees niet bang dat ik de inlichtingen
die u mij zult geven verkeerd zal uitleggen,
maar ik verzoek u vriendelijk kort en zakelijk
te antwoorden op de vragen welke ik u doe.
ledere minuut van mijn tijd is kostbaar,
want ik heb een paar honderd namen op
mijne lijst, en slechts een week tijd om al
die menschen op te zoeken en te weten te
komen wat ik weten wil. Is u getrouwd ?
Zoo niet, waarom niet ? Wilt u zoo goed
zijn mij te zeggen waar ik photographieön
van u en uw voornaamste schilderijen koopen
kan, en mag ik u eene opgave van het
laatste verzoeken? Ziezoo; ik geloof dat dit
alles is."
«Eigenlijk gezegd," nam Burril thans het
woord ; hij had gedurende dezen woorden
stroom tijd gehad om tot zichzelf te komen
van zijn verbazing en van dezen
overrompelenden aanval »eigenlijk gezegd zou ik
gaarne iets van uw boek weten, en wat u
daarin denkt rnede te deelen, voor ik u ver
lof geef mijn naam daarin te noemen. Als u
even binnen wilt komen, kunnen wij deze
zaak rustig bepraten en kan ik u misschien
van dienst zijn ; maar hier, wezenlijk ..."
»0, natuurlijk kom ik met plezier binnen,
als u dit verlangt," viel zij hem op scherpen
toon in de rede, »hoewel het in mijn oog
onnoodig tijd verspillen is, daar ik alleen
antwoord wensch op die paar vragen. Kun
nen we hier niet even gaan zitten ?"
»Zeker; als u dit liever wilt," klonk het
beleefde antwoord; en zij namen plaats, het
kleine, zwaarlijvige dametje met een uit
drukking van protesteerende berusting in a
de heer Rouffaer dat de geest van deze kunst
nog een gesloten boek is. Nu, niemand heeft
et meer bejammerd dan ik, dat er geen
kunst;eschiedenis van Java's oudheid geschreven is;
maar dat de schrijver van «Java", P. J. Veth,
;een gevoel gehad zou hebben voor deze kunst
als kunst en alleen een «nuchtere
boedelbeschry'ving" ervan zou hebben gegeven, dat is een
blunder, zoo grof, dat ik niet begrijp, hoe iemand
die zijn boek gelezen heeft dit zeggen kan. Wy
staan hier zeker nog aan 't begin; wij kunnen
deze kunst oneindig beter leeren kennen; wij
missen iemand die haar karakter vergelijken kan
met dat der Voor- en Achter Indische, maar dat
wij hier te doen zouden hebben met een qualitatief
verschil van waardeering, dat Jan Veth er beter
benul van gehad zou hebhen dan zijn groote oom,
boe men deze kunst beschrijven moet, dat spreek
ik ten stelligte tegen.
«Gebrek aan inzicht", zal Jan Veth zeggen.
Dat hy het aantoon e. Dat hij mij met de stukken
bewijze, dat de vele beschrijvers der
HindoeJavaansche kunst, en de man die hun indrukken
het eerst tot een geheel verwerkte en trachtte
haar door tekst en beeld in Eigen Haard, jaar
gang 1879, aan ons volk bekend te maken, van
het inzicht verstoken waren, dat hij voor zich en
zijn vrienden meent te moeten vindiceeren. Ik
herhaal wat ik vroeger zei: geen kunstenaar
heeft de Javaansche tempels ooit bezongen, maar
met wat men van den kunstschryver verwacht,
armee is een begin gemaakt, een gebrekkig
begin natuurlijk, maar waardeloos slechts roor
hem, die het niet te vinden weet.
Toen ik Jan Veth indertijd zijn schrikbarende
onkunde aantoonde, antwoordde hy daarop geen
woord. En nu de heer Rouffaer hem dit ver
zuim voorhoudt, heeft hy een uitvlucht gereed:
tegenover iemand als ik, die niets begreep van
wat hij zeide, achtte hy zich daartoe te hoog.
Eerst thans, tegenover den dieper zienden heer
Rouffaer, wil hij zijn flaters erkennen. Aardig
gevonden. Jammer maar dat hy in zijn verweer
niet alleen die flaters blauw-blauw liet, maar
zich aanstelde alsof hij werkelijk eenig begrip
had van wat er op Java is te zien uit den
Ilindoe-tijd. Dit alles niet zonder door nieuwe dwaas
heden aan te toonen, hoe onhandig hij zijn positie
trachtte te redden.
Genoeg hiervan. Het wordt tijd te komen tot
wat mij de hoofdzaak schijnt. Jan Veth wil zijn
laatste stukje een conclusie trekken, uit al dit
geschrijf. Die conclusie raakt den geheelen aard
der werkzaamheid van de «Kroniekschrijvers en
het contrast daarvan met de officieële wetenschap.
Het wachtwoord der heeren is het woord van
Villiers : »je n'instruis pas, j'éceille'. De conclusie
culmineert in deze zinsneden :
»Wij gelooven dat er in de onder den
reuk van wetenschappelijke soliditeit staande
liefhebberij tot het vergaren van encyclope
dische kennis dikwijls meer wezenlyk di
lettantisme schuilt dan waartoe het geven
van niet altoos wetenschappelijk gesteunde
maar daarom niet minder in haar wezen
doordachte inzichten aanleiding geeft. Wy
gelooven dat zeker soort van weten, aan het
denken en voelen, en daarmede aan al wat
uit den geest levend is, vijandig moet wor
den genoemd."
de plooien van het vleezige gezicht.
»Ik dacht dat u misschien iets van mijn
werk zoudt willen zien, nu u van plan zij t
er iets over te schrijven", legde hij haar uit
bij wijze van verontschuldiging.
^Volstrekt niet noodig," verklaarde zij,
ongeduldig met haar potlood zwaaiend.
»iSTatuurlijk weet ik daar alles van, ik ben op
de hoogte. Landschappen van de Barbizon
school, meen ik."
»ïsreen'', zei Burril, «landschappen schilder
ik niet."
»Och neen; natuurlijk niet!' hernam zij,
in het geheel niet uit het veld geslagen door
hare vergissing. »Figuren, bedoel ik! ik
versprak me. Zullen we verdergaan? Welke
medailles heb ..."
Maar thans viel Burril haar in de rede.
Hij vond dat het nu zijn beurt werd om een
paar vragen te doen, en begon dadelijk,
zonder op haar boos gezicht te letten:
»Wie is uw uitgever?''
«Daaraan heb ik nog in het minst niet
gedacht,1' klonk het verontwaardigde ant
woord. »Is die vraag niet een beetje voor
barig, daar ik met het boek zelfs nog geen
begin gemaakt heb:1 Gerust, ik ben pas aan
't verzamelen van mijn stof."
»Bij wien verschijnen uw werken in den
regel ? Eu hebt u vroeger reeds iets van
dezen aard bij de hand gehad?" bleef Burril
onmeedoogend aanhouden.
»Mr. Burril, ik beu een dame", dit
werd op waardigen toon geuit, terwijl zij een
wanhopige poging deed om op te staan, maar
de punten harer voeten hadden moeite om
den grond te bereiken »en ik ben niet,
gewoon als door een inquisiteur ondervraagd
te worden. Ik weet dat u mij niet kent,
maar ik heb dezen arbeid op mij genomen
uit de zuiverste beweegredenen, iu het belang
van de kunst en in het minst niet met lage
bijoogmerken. Met mijne familie en mijn
hand, mr. Burril, kon ik voor den dag ko
men, geloof dit gerust, en mijn aangeboren
Nu schijnt het verschil tusschen Villiers en
Jan Veth mij dit. Villiers begreep dat hij die l
niet wil instruire, maar veiller, daartoe toch .
noodzakelyk zelf instruit moet zijn. Jan Veth
daarentegen meent dat men ook zonder van een
zaak eenig begrip te hebben, toch »tot wakkerder
inzichten aan kan sporen" Ik zal dit aantoonen.
Voor enkele maanden heeft de Koning van
Siam de Javaansche tempels bezocht. Indische
kranten wisten toen te verhalen dat Z. M. veel
nieuws over de Boeddhistische tempels vertold
had, geheel in strijd met wat men tot dusver
had gemeend. Koren op den molen van Jan
Veth, (Kroniek 9 Augustus 11.) En toen ik hem
waarschuwde (aldaar 1(5 Augustus) ora met kran
tenberichten wat voorzichtig te zijn, lachte hij
daarom en kwam triomfankelijk met nieuwe knip- i
sels aandragen (Kroniek 30 Aug.) waarvan ik hier
tot recht verstand der zaak een paai stukken
aanhaal.
De Locomotief schreef:
«Tot niet geringe verbazing van Dr.
Groneman betoogde Z. M de Koning, in strijd met
de meening van alle geleerden op
archaeologisch gebied, die tot dusverre de
BoroBoedoer beschreven hebben, dat de tempel
niet gebouwd is door aanhangers van het
noordelijk, maar door aanhangers van het
zuidelijk Boeddhisme. Deze meening is voor
de wetenschap van zeer veel belang, daar
zoowel Wilh. von Humboldt als dr. Leemans,
prof. Veth en dr. Groneman, alle archaeologen
van beteekenis, het tegendeel beweert hebben.
In de dagob, bij het hoogste beeld, offerde
Z. M. bloemen, na de volgens zijn leer ge
bruikelijke sembah gemaakt te hebben."
En uit een verslag in de Mataram over eene
lezing van dr. Groneman hoorden we:
»De resultaten van dit bezoek zijn, dat
het thans is gebleken, dat de beide Tjandi's
tot nog toe door alle autoriteiten op
archaeologisch gebied, als Junghuhn, Kern,
enz. ten onrechte zijn gehouden voor tempels
van de noordelijke (Mahayanistische) kerk.
In tegenstelling met die zienswijze betoogde
Z. M. de Koning van Siam op goede gronden,
dat bedoelde tempels door de belijders van
de Hinayanistische (zuidelijke) kerk moesten
zijn gebouwd, een zienswijze, waarmede
dr. Groneman zich ten laatste
moest vereenigen, daar alle oogen
schijnlijk daarmede strijdende beelden, welke
op den tempel voorkomen, worden verklaard".
Hieronder schreef Jan Veth de volgende be
schouwing :
Toen ik indertijd terloops betoogde, dat
van de Boro-Boedoer het geestelijk mooie
door onze landgenooten nagenoeg
onbestudeerd was, kwam de heer Niertneijer driftig
aandragen met een heele saniekraam, die
moest aantoonen, dat er in die ly'n wel heel
flink en degelijk door Nederlanders gewerkt
was. Dat een kort bezoek van een ingewijde
evenwel in staat bleek die heele vermeend
positieve kennis in eens omver te gooien,
scheen mij nu in verband daarmee nogal
vermakelijk. Maar het heele geval schijnt
mij ook leerrijk.
Met den geest, die een eerbiedig offer kan
brengen, zooals Chulillankarana dat deed,
komt het wordt hier weder bewezen
het begrijpen verder dan met den passer,
het fotografietoestel en de woordenboeken
van onze ingenieurs, etóografen en filologen."
Naïeve kunstenaarszie!! Geen oogenblik van
twijfel ook maar, of de kranten wel juist waren
ingelicht; of hun bekende lust in sensationeele
nieuwtjes de dingen ook scheef deed voorstellen!
Onmiddellijk liep hij erin. Da koning van Siam
had gesproken. Groneman was overtuigd; von
Humboldt, Junghuhn, Leemans, P. J. Veth en
Kern hadden afgedaan.
liet is hiermede als met den kreeft, die een
rood insect is, dat achteruitloopt. Ten eerste:
Groneman was niet overtuigd. Zelf schreef hij aan
de Locomotief (1'2 Augustus), dat hij geen uit
spraak durfde te doen en dat bewijst alleen dat
hij in Java's binnenland van de hierbij noodige
litteratuur verstoken de quaestie niet
onmiddelijk beheerschen kon. Thans schrijft hij mij dan
ook: >De Koning van Siam heeft mij niet over
tuigd, dan alleen van de wenschelijkheid van een
nader wetenschappelijk onderzoek der kwestie, en
tot dusver heeft dat onderzoek voor mij nog geen
andere gevolgen gehad, dan dat ik ??'t spijt mij
wel voor Jan Veth nog altijd de meening
blijf deelen van zijn oom, den onvergetelijken
hoogleeraar en diens bovengenoemde voorgangers,
von Humboldt en Leemans, wier bevoegdheid zelfs
Jan wel niet zal durven ontkennen."
Het spijt mij Jan Veth zijn krantengeloof te
moeten ontnemen. De koning van Siam had het
mis, zoo mis als niemand het ooit nog g?had
heeft, die iets over Javaansche tempels heeft ge
opperd ? op een enkele na. De zaak zit pre
cies omgekeerd als de koning meende. Op Java
heeft niet dezelfde Boeddhistische leer geheersoht
als thans in Siam, het Hinayana, de zuidelijke
kerk, maar in Siam heeft ten tijde dat de Ja
vaansche tempels gebouwd werden, dezelfde leer
geheerscht als steeds door alle kenners voor Java
is aangenomen: de noordelijke kerk, het
Mahayana. Dat heeft de grootste kenner dezer din
gen, dat heeft Kern reeds voor jaren aangetoond
in een artikel «Opschriften op oude bouwwerken
in Kambodja" (Bijdragen v. h. Instituut voor de
taal-, land- en volkenkunde v. Ned. Lid. 4e
Rks. III, bl. 2118). Uit die inscripties was hem
gebleken dat de taal der oude Boeddhisten in
zuidoostelijk Achter-Iridiëhet Sanskrit was, niet
het Fali; de taal der noordelijke kerk, niet die
der zuidelijke; volkomen als op Java, waar nooit
een Pfüi-opschrift, maar vele Sanskriet-inscrip
ties gevonden zijn.
Mij rest niets dan den lezer te verzoeken, die
tirade over den «ingewijde" en de helderziend
heid van zijn geloof, in contrast met onze pas
sers en «woordenboeken" (!) nog eens over te
lezen. Is het niet heerlijk ? Beschouw nu dit
geval eens in verband met die conclusie over
de voortreffelijkheid van »nog niet altoos
wetenscappelijk gesteunde, maar daarom niet minder
minder in haar wezen doordachte inzichten"
der kroniekheeren ? Is het niet fnuikend V Moet
ik nu de qualificatie van «stupide" indertijd
voor deze Javaansche dingen slechts, hoor!
op den schilder toegepast, terugnemen, zooals
hij mij verzoekt ? Of moet ik haar onderstrepen ?
J. F. NiEUMEUER.
Prentenveiling bij Fred. Muller &,Co.
Deze firma verzond den catalogus van etsen,
gravuren en oude teekeningen verzameld door de
smaak voor litteratuur is met de meeste
zorg ontwikkeld. Ik geloof niet dat u licht
iemand vinden zoudt, meer voor eene derge
lijke taak geschikt dan ik, en ik meen dus
dat ik eerder u een gunst bewijs dan u mij,
wanneer ik u om inlichtingen vraag. Maar
ik zie wel dat u mijn bezoek iiidrmgerig
vind, en dus ga ik op staanden voet heen.''
Het was haar eindelijk gelukt op de been
te komen en zij stapte vastberaden op de
deur af.
Daar keerde zij zich nog eens om en zei:
»maar u behoeft niet bang te zijn dat uw
onbeleefde ontvangst en het weinige ver
trouwen dat u in mijn schijverstalent hebt,
van invloed zal we/en op mijn beoordeeling i
van uw werk, en na aldus kolen vuurs op
zijn hoofd gestapeld te hebbeu stommelde
zij met veel drukte de trap af.
Burril deed de deur achter haar dicht en j
nam de wijk in zijn atelier. Hij was van j
nature optimist, en de onaangename indruk
door zijn bezoekers achtergelaten was spoedig
vergeten. Hij rookte een cigarette, proefde j
eens van de fijnigheidjes, die op de hifel i
stonden, en wilde juist in zijn eenlje formeel j
gaan theedrinken toen, tingelingeling, <le i
schei klonk, en een groote, stevige dame !
binnenkwam, gevolgd door zoo het scheen :
een eindeloozen stoet giggelemle jonge meisjes, i
Het groole vrouwmensch kwam glimlachend ]
met uitgestoken hand, op hem af, een |
lange veereu boa fladderde en zwiepte rond :
het forsche lichaam en stelde ziclizelve i
voor met, ten verwijtend :
»Ik merk wel dat u mij niet herkent-, i
Mr. Burril! Ik ben Mrs. BleakersvUle. Ik j
ben een jaar of wat geleden hier ook eens ;
bij u geweest, toen u mijne vriendin Mrs. j
Mc. Kessel schilderde. Toen dachten we
niet dat u eenmaal een beroemd man worden
zoudt'. En beroemde personen zijn, zooals u
weet, Mr. Burril, publiek eigendom, dus ben j
ik zoo vrij geweest een paar vriendinnetjes ;
mee te nemen om uw werk te zien. j
Burril pijnigde zijn hersens of hij zich iets
van haar herinneren kon ; en, daar dit hem
niet gelukte, trachtte hij door zijne houding
de vreugde te kennen te geven welke hij met
gevoelde, en de dames een stoel aan te
bieden. Dit ging niet gemakkelijk, want, er
was weinig gelegenheid tot zitien in het
atelier. Intusschen stelde Mrs. Bleakersville
met veel drukte de jonge dames voor, is-divrc
naam werd duidelijk en met zekert- 'inctie
uitgesproken ; 't nam Burril een pak van
het hart toen hij hoorde dat het niec allen
haar dochters waren, wat hij bij haar bin
nentreden gemeend had.
Door eer.igen waaronder de dikke
Mrs. Bleakersviiie bij elkaar op een divan
te plaatsen, gelukte het hem ze allen gezeten
te krijgen. De mei.-jes spraken geen woord,
maar staarden hem zonder ophoii-i<'H aan,
wat hem van zijn stuk bracht en nauwe
lijks in staat, stelda om al zijn aandacht te
wijden aan Mrs. Blijakersville's gebabbel, dat
geen oogenblik ophield.
»l)ie lieve k;nd;-n.'n,'' zei ze bijvoorbeeld,
met een veelbeteekenend handgebitüi'. beoefe
nen allen een <?{' anderen tak van kuu^t ;
en een paar zijn wezenlijk zér talon!vol.
Zfiin/l u ze niet i't-n.s ieis van uw werk willen
InH'ii zien?" 'iVrwiil ze dit zeide hiütldo ze
haar lorgnet, voor den dag, nog eer h'j ge
antwoord had.
Burril ging z^er tegen zjjn zin voor de
tweede iiinal dien middag zijn boeliu; uit
halen, 't Was een penitentie voor hem, zijn
schilderwerk te brengen onder den stureh'ien
blik dier vrugoii'lo <>,.gen; zijn lust om ze te
laten zien was se i^rt, zijn eerste ontm<>'"
gende ondervinding totaal weg. Hij zette
het doek, dat hij UT b'.-zic.titiging geven wilde
in een lijst, en (i.'-c.d eenige passen achteruit
opdat de dames des te beter zouden zien.