De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 29 november pagina 11

29 november 1896 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 1014 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 Het "vertreük: li Wat blijft er nu J e u n e s s e d o r e (xniL'kende): voor ons over! Opkoopers (snikkende): Waarom kon dat niet eeuwig duren ! ! Burgemeester V. M. (diep beiro<jcn): Helaas mijn armengeld ! mijn armengeld ! ! zoo afdoend als ik maar begeeren kan. Wat Tolstoïleert, staat nagenoeg zoo in den bijbel, maar, zegt R., wij hebben allerminst behoefte aan den een of anderen Rus, die ons de juiste toepassing der Christelijke beginselen leert kennen. Eer zou R. denken, dat, gelijk Czaar Peter bij ons aan de Zaan zich in den scheeps bouw heeft moeten bekwamen, nu ook Tolsto hier te lande de Bergrede, in praktiik trebracht, mocht komen bestudeeren, en het is duide lijk, dat de heer J. H. F. R. noch veel meer denkt, doch het niet noodig acht dat boven dien te zeggen, daar met de verwijzing naar het Czaar Peterhuisje, de Christelijke begin selen en het doodslaan reeds duidelijk genoeg in overeenstemming met elkaar zijn gebracht. Wat mij toch eenige oogenblikken vruchte loos nadenken heeft gekost, is de volgende opmerking van den heer R.: «Doch al kunnen wij ons Tolstoï's brief aan den (inwilligen schutter verklaren als ecu uitvloeisel van zijne denkbeelden, zoo achten wij toch het schrijven van den brief eene'daad, die door ons ten zeerste moet worden afgekeurd." Het is mij zelfs nu nog niet duidelijk hoe Tolstoïeen brief kon schrijven, die een uit vloeisel is van zijn denkbeelden OUT de toe passing der Christelijke beginselen en ik toch het schrijven van zulk een brief in hem moet afkeuren. Ik zou zegeen, die Rus heeft een voudig zijn plicht gedaan ; altoos zi;n plicht voor iemand die alleen den Bijbel en het Russisch Christendom kent, en van hetXt-derlandsch Christendom, en zelfs van de- Xederlandsche Schutterij" zoo weinig afweet. Doch deze, waarschijnlijk zeer gemakkelijk op Ie heffen tegenstrijdigheid, heeft mij niet in de moeielijkheid gebracht, waarover ik daareven sprak. Neen, wat mij in deze ontevnden op mijzelf, mij bepaald verdrietig maakt, is dat R. in zijn artikel in het Nieit/rs mij naar een van Tolstoï's werken verwijst. Zie, /ijn werk Br TEMT -vor< ITTJM zegt hij. En nu heb ik (lat werk niet en al had ik liet, ik zie zelfs geen kans den titel er van uit te spreken; en tot, over maat van ramp werd naar dit />'.- TRVT MO:I bxpd niet ns, maar /«v/maal verwezen met opgave der bladzijden, zoodat ik dit boek in het oorspronkelijk dien te bezitten, zal ik de aanhalingen kunnen vinden. Dat was een consternatie in mijn huis van geweld. Daar het Xieu«;s eerst in de keuken wordt genoten, kwam de dienstbode al dade lijk bij mijn hospita met de boodschap: neemt u me niet kwalijk juffrouw maar hier staat duidelijk »^/e". Ziet u ? ;. ie: Jj- TKVT :>o:; bTrpa. Weet u ook wat dat is en waar ik dat zien kan? En natuurlijk probeerde de hos pita bij mij haar licht te ontsteken. Daarop heb ik op mijn beurt inlichtingen trachten in te winnen bij al mijn geleerde vrienden, maar de meenten wisten niets meer te vertellen dan dat het eerste woord heel veel weg had van Bet en de laatste syllabe van pa; de allergeleerdste echter waagde de gissing, haast met eeu gezicht alsof hij er zeker van was: Bet temt Mozes pa, wat evenwel niet zoo precies schijnt te zijn als de conjectuur van de Keer, die in b-a-pa bepjxt meende te moeten lezen de pa van beppe, zoodat hij wel durfde wed den, dat de geheole titel zooveel moest beteekenen, als: Detje temt den rader van Motcs grootmoeder. In elk geval, geheel of ten deele juist, is deze lezing nu door mijn juffrouwen ook door de keukenmeid aangenomen, maar't onge luk wil, dat ikzelf mij verstoken zie van de ge legenheid om dat werk na te slaan, en ik dus R. in zijn voorstelling van Tolstoï's leer vol strekt niet kan controleeren. Er schiet mij niet anders over dan te vertrouwen, dat R. in zijn aanhalingen uit UT etc. Tolstoïgoed begrepen en hem niet te kort gedaan zal hebben. Dat ech ter dwingt mij tot een geloof op gezag, waaraan ik mij, zelfs onder de leiding van iemand die />V TC.VT MC:I />7ri>a van buiten kent, niet gaarne wil overgeven. / Xieiui'x zelf schijnt van die moeielijkheid iets gevoeld te hebben, wantvlak onder L'TTCVT vo;i h-pa zet het Seneca's woord cursief ineen lijstje: ..Verlroinr, maar ',\ie toe, trim ye. ?ivrtrouH't." Zoo wekt Ritter nog meer arg\V;ian, dan reeds van dezen zonderlingen titel het gevolg moest zijn. * # * Te HMiu-y is bericht ontvangen dat een flftal miin'vrkers door de kannibalen der Salomo-eila; den zijn vetgemest en opgege ten. Ik vind dat een opmerkelijk bericht. Dat, er rnensciieneters zijn, was mij bekend, maar ik ducht altijd, dat zij zich gedroegen naar de v ij ze van de dieren des velds, die hun prooi bemachtigen en dadelijk verslinden. Uit dat v< tin» sten blijkt mij, dat die kanni balen van de Salonio-eilanden een cultuurvolk zijn en zien zorgvuldig het maal toebereiden gelijk wij, h', schaafde Europtërs. Maar toch, hoe hemelsbreed blijft dan nog het verschil tusschen o: /e beschaving en die van de eilan ders, die zich naar den wijste aller koningen noemen. Tt-rwijl daar te lande de mijnwerkers waarop men de hand legt, worden vetgemest, heet het heil Europa door in de socialistische pers, dat, d>j mijnwerkers hier worden uitge zogen. Ik wijs op deze tegenstelling alleen om te; doen zi. n hoe een eenvoudig bericht een niet al te oppervlakkig mensch nog altijd iets te denken kan geven. In de huishoudelijke vergadering van de kiesvereenigihg (irotiilu'et zijn tot leden van het bestuur gekozen de heeren WolII', Heemskerk. Mr. Kiihn en Jan Ver.-luis. «Daarmede", schrijft het Ilandrlxlilad. »is het bestuur nog niet voltallig."' ik maak me er in 't minst niet ongerust over of het liexliiur \vel volt.-;! lij /.al worden. Dit tenminste is nog altijd gelukt en waarom zou het nu nietkunncn ? Bovendien lieett men in een der weekbladen reeds verklapt, dat Brommeijer het voorzitter schap zal asi n vaarden, allicht neemt hij Sauvage Noltiug mió, en als er dan juist zeven moeten zijn, is er onder zijn huisvrienden nog wel iemand te vinden. Alleen vraag ik mijzelf af, of het toch niet raadzaam zou wezen het reglement in dier voege te wijzigen, dat het niet langer een eisch voor het lidmaatschap zal zijn, een pels te diagen. Indertijd, toen de kiesvei'.'ringing alleen uit oude heeren bestond, die met warmte politiek wilden drijven, wa ?? die bepaling volmaakt redelijk, maar nu er jongere krachten zullen toetreden, moet men im-t dat voorschrift omtrent 't, costuum inindiT moeilijk zich betonnen. Hoe licht toch zou hei kunnen gebeuren, dat er de een of ander, misschien wel verscheidenen, binnen slopen, die tegen het dragen van zulk een winterkleedingsiuk waren, en kwam dat dan uit, zoo had men zelfs in deze n- dracht-igste kiesvereeniging de poppen aan het dansen! Is zelfs n vi die fundamenteele bepaling van het reglement wel terdege gewaarborgd tegen schennis? Heeft bijv. Jan Versluis al een pelsjas. ... V Enfin, ik zal hierover niet verder uitweiden, 't Zou beschouwd kunnen worden als een insinuatie ten opzichte van beginseltrouw. . . Alleen wil ik nog doen opmerken, dat het niet de hoofdzaak is. of het bfxfimr «voltallig" wordt maar of de kiesvereeniging zelve -voltallig'' zal /ijn. Juist daaraan heeft het tot nog toe gehaperd, Tot, mijn groot genoegen heb ik gezien, dat het Kamerlid baron T. I'. Mackay num mer n op de voordracht staat voor een be noeming van een lid der rekenkamer. Primo, omdat ik Mackay altijd meer aeschikt heb geacht voor de reken-kamer dan voor de spreek- kamer; secundo, omdat ik er 1111 zeker van kan zijn, dal hij voor zijn leve vi geborgen is; tertio, omdat de rekenkunde, wawrop wel eens wat laag wordt neergezien, door de be noeming van een baion tot rekenaar nogal gereleveerd wordt; quarto, omdat wij hier weder een voorbeeld te meer hebbon, niet van arbeid die adelt, maar van adel die arbeidt, en quinto, omdat de Kamerleden, die hem voordragen, de strikste onpartijdigheid hebben betracht. Want van dit laatste was ik niet zoo zeker. De honderd immers zijn toch ook menschen, en hoe licht hadden zij nu niet eens kunnen denken, kom, rekenen kan haast, iedereen, laten wij den een of anderen tobber, die het noodig heeft, met, zoo'n vet postje uit den brand helpen Ik hoop nu maar, dat het salaris van die heeren met / HHli) zal verhoogd worden. Is iet om baron Mackay, maar opdat wij bij toekomstige vacaturen steeds den rechten man op de rechte plaats zullen kun nen brengen ; ir, dit geval, den echten rekenaar, die, geheel anders dan de, dichter hem be schrijft: hij rekent de uitslag niet, maar telt het doel alleen." juist op niets anders dan op de uitkomst" let. Wie had ooit gedacht dat v. Tienhoven nog overtroffen zou worden? En toch... nu is er zoowaar een Van Twaalf'hoven opge staan, iemand met wiens naam ik kennis heb gemaakt in de verslagen van het congres van handels- en kantoorbedienden. Ik vind het haast indiscreet. terwijl Van Tienhoven nog leeft, zich Van Twaalfhoven te; noemen. Zoo iets te d.oen kan niet, veel anders /.ijn dan een looze poging om door usurpatie zich een renom mee te verschuilen, ntusschen dat gaat niet zoo gemakkelijk als men we! denkt. Deze Van 'f waalt boven althans, die den Slaatecn examen wenschtc te doen afnemen aan han dels- en kantoorbedienden, liet zich van onge lijk overtuigen en trok zijn motie in. Zoo iets zou Van Tienhoven nooit zijn overkomen! De wijze, waarop aan het Damrak de van hoornen, bloemen en gras beroofde perken zijn omheind, getuigt van een eerbied bij het gemeentebestuur voor poëtische aandoeningen, dien ik gaarne lollclijk vermeld. Zeer zorg vuldig is om elk der drie plekjes een rij paaltjes geslagen metdwarslatten daaraan be vestigd, alsof lx en W. wilden zeggen: wandelaar, die hier langs gaat, vergeet het niet, hier vergastte men zich nog vóór luttele dasren op stads-nahumphoon! Of dat nu nog een attentie is van mr. Treub, een soort van afscheldseadeautje, of dat we hierin de hand van Dr. Blooker reeds hebben te het kennen, weet ik niet... het doet er ook niet toe, dankbaar ben ik toch. Xa t uurlijk zullen de prozaïsche bedillers, waaraan wij tegenwoordig zoo rijk zijn, wel weer zeggen, dat dit een ongepertnitteerde uitgaaf is voor een stad in penurie, daar immers met Januari aansl. het grondwerk zal worden aanbesteed; eu anderen, op een relletje belust, zouden zeker liever gezien hebben, dat die paaltjes met dwarslatten waren aangebracht tot afbakening van de jzrondvlakte der te bouwen beurs, in de hoop natuurlijk, dat onder het publiek, bij het aanschouwen van deze riiimteverdfieling, hi t lawaai over de voorgeromen architecto nische versiering van onzen toegangsweg op nieuw zou beginnen; iemand echter als ik, die zelf' een hart in den boezem draagt vol nobele gevoelens, doet aan zulk gevit, niet mee. Wanneer ik die palen en planken zie, denk ik bij me zelf, wat heeft, Publieke Wer ken toch een zacht, besnaard gemoed. Deze drie, schapeuhokkoii zoo ledig en verlaten zijn voor den Wethouder en voor mij plekjes welke ons weemoedig stommen, omdat zij herinnerin gen wekken aan een voor goed geschonden tooveroord. Daar had eens de stadstuinman zijn wonderen gewrocht: daar staken de ge raniums in puntige liedjes haar kopjes om hoog. en lachten de gra^sprietjes ons tegen als geboren renteniettjes ter nauwernood door de winden bewogen en maar heel zelden door een hondenpootje beroerd, ten deele onderde schaduw van iepen boompjes, die ons zoo menigmaal met hun topjes schenen toe te lluisteren : we denken niet meer aan verhuizen, kijk maar eens hoe wij ons best, doen . . . we groeien hot. zonnetje tegemoet. JN'een, ik kan mij best begrijpen dat het Dag. Bestuur het niet heeft kunnen aanzien, dat over zoo'n siukske heilig land Jan Rnp en zijn kroost, den baas kwam spelen, ai zou 't dan maar voor ei.kcle weken zijn. Maar ook indien het ver leden niet zoo luide sprak, dat terrein heeft immers een toekomst, \\ at, kan voor oen gevoelig gemoed aangenamer zij t: dan ie be denken, dat do nieuwe, koopmansbeurs dooi de zorg van Burgemeester en Wethouders daar zal verrijzen op rein gehouden grond! De drie ledige schaponhokken zullen een maal weder vol wonlen, wel niet met schapen, maai'dan toch met, zielen behalve een enkele die door de wol geverfd is, met zielen zoo blank als witte. wol. Daar 7. U een symboliek: in dal schijnbaar overtollig werk dei' over heid. Daarom mag ik die omrastering wel. Laat /o wal kosten, 7,eg ik bij me, y.eit', als ik ze zie: dat geld brengt, zijn rente op. Do meeste lui schijnen het niet op te merken, maar ik heb het altijd welbegrepen : IVibiieke Werken is een parel, en het Damrak zijn ijedirhl!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl