Historisch Archief 1877-1940
No. 1014
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
Het "vertreük:
li
Wat blijft er nu
J e u n e s s e d o r e (xniL'kende):
voor ons over!
Opkoopers (snikkende): Waarom kon dat niet
eeuwig duren ! !
Burgemeester V. M. (diep beiro<jcn): Helaas
mijn armengeld ! mijn armengeld ! !
zoo afdoend als ik maar begeeren kan. Wat
Tolstoïleert, staat nagenoeg zoo in den bijbel,
maar, zegt R., wij hebben allerminst behoefte
aan den een of anderen Rus, die ons de juiste
toepassing der Christelijke beginselen leert
kennen. Eer zou R. denken, dat, gelijk Czaar
Peter bij ons aan de Zaan zich in den scheeps
bouw heeft moeten bekwamen, nu ook Tolsto
hier te lande de Bergrede, in praktiik trebracht,
mocht komen bestudeeren, en het is duide
lijk, dat de heer J. H. F. R. noch veel meer
denkt, doch het niet noodig acht dat boven
dien te zeggen, daar met de verwijzing naar
het Czaar Peterhuisje, de Christelijke begin
selen en het doodslaan reeds duidelijk genoeg
in overeenstemming met elkaar zijn gebracht.
Wat mij toch eenige oogenblikken vruchte
loos nadenken heeft gekost, is de volgende
opmerking van den heer R.: «Doch al kunnen
wij ons Tolstoï's brief aan den (inwilligen
schutter verklaren als ecu uitvloeisel van zijne
denkbeelden, zoo achten wij toch het schrijven
van den brief eene'daad, die door ons ten
zeerste moet worden afgekeurd."
Het is mij zelfs nu nog niet duidelijk hoe
Tolstoïeen brief kon schrijven, die een uit
vloeisel is van zijn denkbeelden OUT de toe
passing der Christelijke beginselen en ik toch
het schrijven van zulk een brief in hem moet
afkeuren. Ik zou zegeen, die Rus heeft een
voudig zijn plicht gedaan ; altoos zi;n plicht
voor iemand die alleen den Bijbel en het
Russisch Christendom kent, en van
hetXt-derlandsch Christendom, en zelfs van de-
Xederlandsche Schutterij" zoo weinig afweet. Doch
deze, waarschijnlijk zeer gemakkelijk op Ie
heffen tegenstrijdigheid, heeft mij niet in de
moeielijkheid gebracht, waarover ik daareven
sprak. Neen, wat mij in deze ontevnden op
mijzelf, mij bepaald verdrietig maakt, is dat
R. in zijn artikel in het Nieit/rs mij naar een
van Tolstoï's werken verwijst. Zie, /ijn werk
Br TEMT -vor< ITTJM zegt hij. En nu heb ik (lat werk
niet en al had ik liet, ik zie zelfs geen kans
den titel er van uit te spreken; en tot, over
maat van ramp werd naar dit />'.- TRVT MO:I
bxpd niet ns, maar /«v/maal verwezen met
opgave der bladzijden, zoodat ik dit boek
in het oorspronkelijk dien te bezitten, zal ik
de aanhalingen kunnen vinden.
Dat was een consternatie in mijn huis van
geweld. Daar het Xieu«;s eerst in de keuken
wordt genoten, kwam de dienstbode al dade
lijk bij mijn hospita met de boodschap:
neemt u me niet kwalijk juffrouw maar hier
staat duidelijk »^/e". Ziet u ? ;. ie: Jj- TKVT :>o:;
bTrpa. Weet u ook wat dat is en waar ik dat
zien kan? En natuurlijk probeerde de hos
pita bij mij haar licht te ontsteken. Daarop
heb ik op mijn beurt inlichtingen trachten in
te winnen bij al mijn geleerde vrienden, maar
de meenten wisten niets meer te vertellen dan
dat het eerste woord heel veel weg had van
Bet en de laatste syllabe van pa; de
allergeleerdste echter waagde de gissing, haast met
eeu gezicht alsof hij er zeker van was: Bet
temt Mozes pa, wat evenwel niet zoo precies
schijnt te zijn als de conjectuur van de Keer,
die in b-a-pa bepjxt meende te moeten lezen
de pa van beppe, zoodat hij wel durfde wed
den, dat de geheole titel zooveel moest
beteekenen, als: Detje temt den rader van Motcs
grootmoeder. In elk geval, geheel of ten deele
juist, is deze lezing nu door mijn juffrouwen ook
door de keukenmeid aangenomen, maar't onge
luk wil, dat ikzelf mij verstoken zie van de ge
legenheid om dat werk na te slaan, en ik
dus R. in zijn voorstelling van Tolstoï's leer vol
strekt niet kan controleeren. Er schiet mij niet
anders over dan te vertrouwen, dat R. in zijn
aanhalingen uit UT etc. Tolstoïgoed begrepen
en hem niet te kort gedaan zal hebben. Dat ech
ter dwingt mij tot een geloof op gezag, waaraan
ik mij, zelfs onder de leiding van iemand die />V
TC.VT MC:I />7ri>a van buiten kent, niet gaarne wil
overgeven. / Xieiui'x zelf schijnt van die
moeielijkheid iets gevoeld te hebben, wantvlak onder
L'TTCVT vo;i h-pa zet het Seneca's woord cursief
ineen lijstje: ..Verlroinr, maar ',\ie toe, trim ye.
?ivrtrouH't." Zoo wekt Ritter nog meer
arg\V;ian, dan reeds van dezen zonderlingen titel
het gevolg moest zijn.
* #
*
Te HMiu-y is bericht ontvangen dat een
flftal miin'vrkers door de kannibalen der
Salomo-eila; den zijn vetgemest en opgege
ten. Ik vind dat een opmerkelijk bericht.
Dat, er rnensciieneters zijn, was mij bekend,
maar ik ducht altijd, dat zij zich gedroegen
naar de v ij ze van de dieren des velds, die
hun prooi bemachtigen en dadelijk verslinden.
Uit dat v< tin» sten blijkt mij, dat die kanni
balen van de Salonio-eilanden een cultuurvolk
zijn en zien zorgvuldig het maal toebereiden
gelijk wij, h', schaafde Europtërs. Maar toch,
hoe hemelsbreed blijft dan nog het verschil
tusschen o: /e beschaving en die van de eilan
ders, die zich naar den wijste aller koningen
noemen. Tt-rwijl daar te lande de mijnwerkers
waarop men de hand legt, worden vetgemest,
heet het heil Europa door in de socialistische
pers, dat, d>j mijnwerkers hier worden uitge
zogen. Ik wijs op deze tegenstelling alleen om
te; doen zi. n hoe een eenvoudig bericht een
niet al te oppervlakkig mensch nog altijd iets
te denken kan geven.
In de huishoudelijke vergadering van de
kiesvereenigihg (irotiilu'et zijn tot leden
van het bestuur gekozen de heeren WolII',
Heemskerk. Mr. Kiihn en Jan Ver.-luis.
«Daarmede", schrijft het Ilandrlxlilad. »is het
bestuur nog niet voltallig."' ik maak me er
in 't minst niet ongerust over of het liexliiur
\vel volt.-;! lij /.al worden. Dit tenminste is nog
altijd gelukt en waarom zou het nu nietkunncn ?
Bovendien lieett men in een der weekbladen
reeds verklapt, dat Brommeijer het voorzitter
schap zal asi n vaarden, allicht neemt hij Sauvage
Noltiug mió, en als er dan juist zeven moeten
zijn, is er onder zijn huisvrienden nog wel
iemand te vinden. Alleen vraag ik mijzelf
af, of het toch niet raadzaam zou wezen het
reglement in dier voege te wijzigen, dat het
niet langer een eisch voor het lidmaatschap
zal zijn, een pels te diagen. Indertijd, toen
de kiesvei'.'ringing alleen uit oude heeren
bestond, die met warmte politiek wilden
drijven, wa ?? die bepaling volmaakt redelijk,
maar nu er jongere krachten zullen toetreden,
moet men im-t dat voorschrift omtrent 't,
costuum inindiT moeilijk zich betonnen. Hoe licht
toch zou hei kunnen gebeuren, dat er de een of
ander, misschien wel verscheidenen, binnen
slopen, die tegen het dragen van zulk een
winterkleedingsiuk waren, en kwam dat dan
uit, zoo had men zelfs in deze n- dracht-igste
kiesvereeniging de poppen aan het dansen!
Is zelfs n vi die fundamenteele bepaling van
het reglement wel terdege gewaarborgd tegen
schennis? Heeft bijv. Jan Versluis al een
pelsjas. ... V Enfin, ik zal hierover niet verder
uitweiden, 't Zou beschouwd kunnen worden
als een insinuatie ten opzichte van
beginseltrouw. . . Alleen wil ik nog doen opmerken,
dat het niet de hoofdzaak is. of het bfxfimr
«voltallig" wordt maar of de kiesvereeniging
zelve -voltallig'' zal /ijn. Juist daaraan heeft
het tot nog toe gehaperd,
Tot, mijn groot genoegen heb ik gezien,
dat het Kamerlid baron T. I'. Mackay num
mer n op de voordracht staat voor een be
noeming van een lid der rekenkamer. Primo,
omdat ik Mackay altijd meer aeschikt heb
geacht voor de reken-kamer dan voor de
spreek- kamer; secundo, omdat ik er 1111 zeker
van kan zijn, dal hij voor zijn leve vi geborgen
is; tertio, omdat de rekenkunde, wawrop wel
eens wat laag wordt neergezien, door de be
noeming van een baion tot rekenaar nogal
gereleveerd wordt; quarto, omdat wij hier
weder een voorbeeld te meer hebbon, niet van
arbeid die adelt, maar van adel die arbeidt,
en quinto, omdat de Kamerleden, die hem
voordragen, de strikste onpartijdigheid hebben
betracht. Want van dit laatste was ik niet
zoo zeker. De honderd immers zijn toch ook
menschen, en hoe licht hadden zij nu
niet eens kunnen denken, kom, rekenen kan
haast, iedereen, laten wij den een of anderen
tobber, die het noodig heeft, met, zoo'n vet
postje uit den brand helpen Ik hoop nu
maar, dat het salaris van die heeren met / HHli)
zal verhoogd worden. Is iet om baron Mackay,
maar opdat wij bij toekomstige vacaturen steeds
den rechten man op de rechte plaats zullen kun
nen brengen ; ir, dit geval, den echten rekenaar,
die, geheel anders dan de, dichter hem be
schrijft: hij rekent de uitslag niet, maar telt
het doel alleen." juist op niets anders dan
op de uitkomst" let.
Wie had ooit gedacht dat v. Tienhoven
nog overtroffen zou worden? En toch... nu
is er zoowaar een Van Twaalf'hoven opge
staan, iemand met wiens naam ik kennis heb
gemaakt in de verslagen van het congres van
handels- en kantoorbedienden. Ik vind het
haast indiscreet. terwijl Van Tienhoven nog
leeft, zich Van Twaalfhoven te; noemen. Zoo
iets te d.oen kan niet, veel anders /.ijn dan een
looze poging om door usurpatie zich een renom
mee te verschuilen, ntusschen dat gaat niet
zoo gemakkelijk als men we! denkt. Deze
Van 'f waalt boven althans, die den Slaatecn
examen wenschtc te doen afnemen aan han
dels- en kantoorbedienden, liet zich van onge
lijk overtuigen en trok zijn motie in. Zoo iets
zou Van Tienhoven nooit zijn overkomen!
De wijze, waarop aan het Damrak de van
hoornen, bloemen en gras beroofde perken
zijn omheind, getuigt van een eerbied bij het
gemeentebestuur voor poëtische aandoeningen,
dien ik gaarne lollclijk vermeld. Zeer zorg
vuldig is om elk der drie plekjes een rij
paaltjes geslagen metdwarslatten daaraan be
vestigd, alsof lx en W. wilden zeggen:
wandelaar, die hier langs gaat, vergeet het
niet, hier vergastte men zich nog vóór luttele
dasren op stads-nahumphoon!
Of dat nu nog een attentie is van mr. Treub,
een soort van afscheldseadeautje, of dat we
hierin de hand van Dr. Blooker reeds hebben
te het kennen, weet ik niet... het doet er
ook niet toe, dankbaar ben ik toch. Xa t
uurlijk zullen de prozaïsche bedillers, waaraan
wij tegenwoordig zoo rijk zijn, wel weer zeggen,
dat dit een ongepertnitteerde uitgaaf is voor
een stad in penurie, daar immers met Januari
aansl. het grondwerk zal worden aanbesteed;
eu anderen, op een relletje belust, zouden
zeker liever gezien hebben, dat die paaltjes met
dwarslatten waren aangebracht tot afbakening
van de jzrondvlakte der te bouwen beurs, in
de hoop natuurlijk, dat onder het publiek, bij
het aanschouwen van deze riiimteverdfieling,
hi t lawaai over de voorgeromen architecto
nische versiering van onzen toegangsweg op
nieuw zou beginnen; iemand echter als
ik, die zelf' een hart in den boezem draagt
vol nobele gevoelens, doet aan zulk gevit, niet
mee. Wanneer ik die palen en planken zie,
denk ik bij me zelf, wat heeft, Publieke Wer
ken toch een zacht, besnaard gemoed. Deze
drie, schapeuhokkoii zoo ledig en verlaten zijn
voor den Wethouder en voor mij plekjes welke
ons weemoedig stommen, omdat zij herinnerin
gen wekken aan een voor goed geschonden
tooveroord. Daar had eens de stadstuinman
zijn wonderen gewrocht: daar staken de ge
raniums in puntige liedjes haar kopjes om
hoog. en lachten de gra^sprietjes ons tegen
als geboren renteniettjes ter nauwernood door
de winden bewogen en maar heel zelden door
een hondenpootje beroerd, ten deele onderde
schaduw van iepen boompjes, die ons zoo
menigmaal met hun topjes schenen toe te
lluisteren : we denken niet meer aan verhuizen,
kijk maar eens hoe wij ons best, doen . . . we
groeien hot. zonnetje tegemoet. JN'een, ik kan
mij best begrijpen dat het Dag. Bestuur het
niet heeft kunnen aanzien, dat over zoo'n
siukske heilig land Jan Rnp en zijn kroost,
den baas kwam spelen, ai zou 't dan maar voor
ei.kcle weken zijn. Maar ook indien het ver
leden niet zoo luide sprak, dat terrein heeft
immers een toekomst, \\ at, kan voor oen
gevoelig gemoed aangenamer zij t: dan ie be
denken, dat do nieuwe, koopmansbeurs dooi
de zorg van Burgemeester en Wethouders
daar zal verrijzen op rein gehouden grond!
De drie ledige schaponhokken zullen een
maal weder vol wonlen, wel niet met schapen,
maai'dan toch met, zielen behalve een enkele
die door de wol geverfd is, met zielen zoo
blank als witte. wol. Daar 7. U een symboliek:
in dal schijnbaar overtollig werk dei' over
heid. Daarom mag ik die omrastering wel.
Laat /o wal kosten, 7,eg ik bij me, y.eit', als
ik ze zie: dat geld brengt, zijn rente op. Do
meeste lui schijnen het niet op te merken,
maar ik heb het altijd welbegrepen : IVibiieke
Werken is een parel, en het Damrak zijn
ijedirhl!