De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 29 november pagina 2

29 november 1896 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1014 mogelijk meer geduld en meer inspanning eischen, maar wij zullen onzen plicht doen en het succes zal niet twijfelachtig zijn. Als de politieke macht in onze handen is, zullen wij eene reeks van maatregelen nemen, om ons van de Joodsche overheersen ing te be vrijden. Wij zullen ophouden aan de Joden schatting te betalen. Wij zullen te Weenen eene gemeentelijke gasfabriek stichten. Wij zullen, door tusschenkomst van den Landdag of van de stedelijke regeering, verzekeringen organiseeren tegen brand, hagelslag, veeziekte enz. ten einde den werkkring der Joden te beperken en hen langzamerhand te verdrin gen. Wij zullen ook eene gemeentelijke Bank stichten in afwachting van eene Staats bank die aan iederen semietischen invloed zal onttrokken zijn, en die aan onzen handel, aan onzen landbouw, aan onze nijverheid, de noodige veerkracht zullen geven en de middelen om te herleven, zonder door de gchraapzucht der Joden te worden gebrand schat en uitgezogen." »En wat zult gij in dit plan de campagne noet de Joden zelven doen ?" »Op dat punt ben ik volkomen gerust. Als zij zien, dat er van ons niets meer te halen is, zullen zij wel weggaan." De vraag van den correspondent, of Lueger wel inzag, dat hij, door de tusschenkomst van den staat, de provincie of de gemeente in te roepen in den commercieelen strijd tusschen Joden en Christenen, mooi op weg was naar het socialisme, of, juister gezegd, naar het collectivisme, werd door den demagoog zonder aarzeling toestemmend beantwoord. Maar het beviel hem volstrekt niet, dat zijn interviewer, met onbarmhartige consequentie voortging: »Als uwe kiezers met de Joden klaar zijn, zullen zij dan niet smaak hebben gekregen in het onteigenen en zich wenden tegen het grondbezit, dat niet in handen van Joden is?" Men moest hier onderscheiden, volgens Lueger. Voor zijn volgelingen, die beste en goedhar tige menschen waren, maar alleen verbitterd tegen de Joden, was het beginsel van den privaat-eigendotn heilig, als het maar geen Joden gold. En dan moest men niet ver geten, dat de leiding der antisemietische partij was in de handen van de meest gematigden. Aan het slot van het onderhoud kwam de verhouding van Lueger tot de regeering ter sprake. »In den grond" zeide hij »is de regeering met ons en voor ons. Zij weet, dat wij eene goede zaak voorstaan ; zij weet ook, bij ondervinding, dat zij er niets bij kan winnen als zij ons tracht te dwarsboomen. Maar de regeering kan hare eigenlijke gevoe lens, hare intieme overwegingen, niet openlijk uitspreken en zelfs niet laten doorschemeren. De tegenwoordige omstandigheden schrijven haar omzichtigheid voor. En daarenboven, hoe zou eene regeering zich openlijk kunnen verklaren voor het antisemitisme, zonder te breken met de grootmachtige financiers, de suzereinen van alle regeeringen ?... Daarvoor is de tijd nog niet gekomen. Maar het blijft ons streven, aan de volkeren de vrijheid terug te geven." Ziedaar Lueger's theorieën. Eigenlijk ziju zij dien naam niet waard. Maar Lueger is bij zijn toehoorders gewend aan een gemak kelijk succes: bombast, schelden en opruien vormen schering en inslag van zijn meest toegejuichte redevoeringen. Eén ingrediënt mogen we niet onvermeld laten : Lueger is ook grappig op zijn manier. Als hij bijvoor beeld een tegencandidaat bestrijdt, die toe vallig Schlechter heet, zegt hij : »De candidaat der Joden is Schlechter ; de Jodencandidaat kan niet anders dan slechter zijn." En de verrukte toehoorders brullen van het lachen en de zaal weergalmt van den kreet: »lloch Lueger!' De verrassende uitbreiding van Lueger's aanhang laat zich in de eerste plaats ver klaren uit ontevredenheid over het liberalisme, dat zich meer en meer centraliseerend en germaniseerend, en steeds minder democratisch hetft getoond, en in de tweede plaats uit den steun der clericalen, die het bo dgenootschap van den ex-liberaal en ex-vrijdenker niet hebben versmaad en hun voordeel doen met zijne tijdelijke populariteit. Lueger moge in schijn den toestand beheerschen, feitelijk zijn het de clericalen, die dit doen. TOONLLETiïMVZltK Na de oBYoering van Koning Oeflips, Naar mijn meening was de opvoering van Sofokles' tragedie zoowel een belangrijke als een verblijdende gebeurtenis. De zaal was opge togen; de oude dichter heeft twee duizend jaren en meer na zijn dood een groot publiek nogmaals kunnen veroveren; de naam van Sofokles is wederom groot geworden bij de menigte, en een krans te meer is gekomen bij het aantal overwinnirigsteekenen door den Atheenschen zanger behaald. Dit is belangrijk en voor de vrienden van So fokles verblijdend. Maar nog mér belangrijk en verblijdend is het feit, dat wij in aanraking zijn gebracht met een kunst zóó oud en zoo lang begraven, dat men ze weer nieuw kan noemen. Wij hebben eenig besef kunnen krijgen van een antieke tra gedie op de moderne planken vertoond, en wij hebben gezien dat de antieke stijl ook voor ons nog schoon is en ryk aan schoonheden welke het moderne treurspel niet geeft: de vereeniging van drama en lyriek is gebleken een voortrerllijke mogelykhtid te zijn, en het ingrijpen van het koor in de actie heeft een moment gemaakt, dat enkel met het woord subliem naar behooren ge kwalificeerd is. En waardoor hebben wij dat besef gekregen 'i Daardoor, dat de heilige Sofokles hen tot slaaf heeft gemaakt, hen tot vrome dienaars, die hem vertolken zouden. Gegrepen heeft hij den heer Mendes da Costa, gegrepen den heer van Riems dijk, gegrepen Louis Bouwmeester, en geen van zijn slaven heeft hij niet zooveel vroomheid inge blazen, dat zij niet verlangden met de uiterste piëteit en ijver zich in te spannen. Want dit is niet een der geringste redenen van de schoone uitkomst: de piëteit. Want de op voering was niet volmaakt en kon dat niet zijn, wijl zij een eerste en zeer zwaar experiment was voor de acteurs, en aan de gifzuigerij werd de schoonste gelegenheid geschonken. Maar wie niet getroffen werd door de toewijding van allen, die meededen, wie niet gevoelde dat deze toewijding wijding gaf, hij mag niet medespreken, want zijn ziel was onbekwaam om de hooge en gewijde kunst van Sofokles te gevoelen. Is het niet een wonder van toewijding wat Louis Bouwmeester heeft gedaan? Dat hij het gewild heeft, hy de groote acteur van moderne stukken met hun uitspattenden hartstocht, dat hij het gewild heeft zijn voordracht te onder werpen aan een dwang van stijl, dat hij verzen gesproken heeft met afgemetenheid en voorname terughouding, en er niet minder om ons toch deed gevoelen, welk een zee van gevoel achter den getemperden vers-rhythmus bruischte? Het is een wonder, gelijk het een wonder is dat hij schoon gedeclameerd heeft met begeleiding van een orchestpartij, en deze wonderen, men dankt ze aan Sofokles, dio dichtte, en aan Louis Bouw meester, die den dichter ook in zijn nagalm nog wist terug te vinden. Ook mevrouw Brondgeest heeft een wonder van toewijding verricht. Ik voor mij had een l andere voorstelling van locaste, maar mevrouw , Brondgeest heeft een eigene inventie gedaan, ' die zeer zeker met zeer veel van de grieksche j woorden in harmonie is. Zij maakte geen reus- i achtig karakter, geen heroïsche figuur, die uit hardheid en lieren trots de godheid minacht, | doch zij deed iets anders: zij deed begrijpen, ? dat een rnan. vijftien jaar haar jongerp, op haar : verlieven kon. /ij maakte van locaste een mannenveroveraarster, een verleidelijke sultane, die gewoon is allen te betooveren en altijd baar zin te krijgen; r een Messalina dan een Ltuly Macbetb, en haar minachting voor de godheid was meer lichtzinnigheid dan hooge trots. .Men moet dat, naar ik meen, niet anders dan een inventie noemen. Ik kan niet uitmaken, wat het aandeel van den heer Mendes da Costa i.-i geweest ; zeker heelt hij zeer veel te doen gehad en komt hem zeer veel dank toe. En ik denk dat een der schoonste oogonblikken vooral door ,:ijn aanwijzingen ge slaagd is. Ik bedoel de episode waarin de koor aanvoerder Oedipns na zijn val In de veile ziet aankomen, en in samenwerking met het orchest de groote deernis doet gevoelen. Hier was alles schoon en groot. De kooraanvoerder had houding en stem, die noodig waren; zijn samen spel met het orchest was onberispelijk, en dat de muziek zóó mede kon werken, was voor mij althans een openbaring. Maar dit alles bad niet zulk een eil'ect kunnen hebben, als de regisseur niet zér ijvrig er zich mede bemoeid hail. en daarom denk ik, dat men het welslagen van dit zeer s'choono moment aan den heer Mendes dankt. De opvoering was niet volmaakt, lang niet, maar men heeft veel meer gekregen dan men verwachten mocht. Meer dan een llanwe aan wijzing op de antieke tragedie mocht men niet verwachten, en men ontving vele groote aanwij zingen en vele luisterrijke tooneelen. Maar de opvoering was niet volmaakt, en ik vraag den heeren Mendes da Costa en Bouw meester verlof enkele van mijn zeer groote aanmerkingen openhartig te zoggen. Het eerste optreden van Oodipus was te deftig. Oedipus is zeer zeker evenals Lear t/v/-// im-li n Kin//, maar ook gelijk Lear, een goedhartig man ; hij is zeer tevreden met zichzelf en zijn succes ; hij wordt niet enkel geëerd doch ook bemind ; het is hem zeer aangenaam de rol van de voor zienigheid te spelen, en bij houdt van de men schen, die hem in die rol kennen, l lij had bij zijn eerste optreden even koninklijk, doch vrien delijker en opgewekter moeten zijn. Het tconeel had hij het eerste gordijnophalen niet het ell'ekt dat het hebben moest. Ik bedoel niet zoozeer het monsterachtige Apollo-beeld er moest een Apollo van Belvédère zijn. wijl deze alleen populair is en men terstond moest weten dat het een Apollo was ik bedoel dat het koor niet den indruk maakte van een menigte smeekelingen te zijn. Eerlijk gezegd, mij geleek het meer op een troep luieraars, dan op een schare van smeekende vromen. Indien ik hierin gelijk heb, gaat dit bezwaar den heer Mendes aan. Wien dit aangaat, den heer Mendes of den heer de Vries weet ik niet, maar het laatste optreden van Creon is mislukt, en daarmede een der schoonste vindingen van Sofocles. Zou men het gelooven, dat een dichter het hoogste van pathos bereikt, en op die hoogte blijft tot het einde van zijn stuk, en zelfs dan nog den pathos weet te verrijken ? Het is moeilijk te gelooven, maar Sofocles heeft het gedaan, en men heeft er niets van kunnen merken. Want de verrijking van den pathos ligt in Creon's houding, en deze was niet zooals zij zijn moest. En waar men deze wondervolle kunst uit het Grieksche vers terstond voelt, kan een modern acteur door ge baar en houding ze weer levend maken. Want het moet zoo zijn. Creon is niet enkel een vijand die zijn vijand vergeeft en beklaagt, maar hij is ook de nieuwe heerscher die tegen over den gevallen vorst staat. Oedipus is blind en gevloekt, locaste is dood, de kinderen zijn jong, en Creon is terstond regent. En niettegen staande hij dit i», niettegenstaande hij zich wreken kan naar hartelust, treft hem de val van zijn vijand zoo, dat hij aan niets anders denkt dan grootmoedig te zijn. Het is deze grootmoedig heid, die den pathos zoozeer verrijkt. Een nieuwe stroom van deernis vloeit om Oedipus' onheil; het tragische wordt nog feller, en tevens verzacht met een klank van de edelste menschlijkheid. Dit wonder heeft de heilige Sofocles in enkele verzen verricht, en men heeft er niets van gemerkt. Over de muziek zal ik niet veel zeggen. Ik vond ze menigmaal te lang en te hard, menig maal ook schoon, en in de reeds genoemde episode in haar samenwerking met woord en ge baar voortreffelijk. Doch voor de muziek geldt het meest wat voor de gansche opvoering geldt : noch kunnen wij verlangen dat deze eerste op voering de beste is, noch van ons zelf dat wij de opgedolven en gf-restaureerde kunst terstond be grijpen. Allen "hebben nog te leeren, en het publiek meer dan het tooneel. Zelfs Louis Bouwmeester, verbeeld ik mij. moet leeren orn de frischheid van zijn stem ook na de pauze te behouden, maar een grootere studie wacht den toeschouwer. Deze opvoering was een experiment met een verblijdend resultaat, maar het kon niet anders of het was een experiment, en zelfs een voorproef. Doch zooveel schoons heeft deze voorproef reeds opgeleverd, en zooveel sympathie ook bij de zaal gevonden, dat het zeer gewenscht is l\tniii,ij Ot'tliiiiix op het expertoire te brengen, en dan eerst na talrijke opvoeringen, zal men kunnen bcoordeulen, of ook voor ons tooneel nog Sofocles, ook in den gerestaureenlen vorm, oen groot dra maturg is. Ik vermoed dat hij het zijn zal. ('n. M. VAX DKVKXTI:K. Kiehl, en voor de dramatische kracht en expressie waarmede mevr. Dirckx van de Weghe de moeder vertolkte, enz. enz. Dit laatste zeg ik niet zoo heel ernstig, doch daarvan maak ik de zangeres geen verwijt. Want d?t :s nu eenmaal de specialiteit van deze dame doch het werpt een onjuist licht op deze driftige maar goedhartige vrouw. Zoowel mej. Kempees als mevr. Dirckx. van de Weghe zetten een gezicht als Me.i/ea, op het oogenblik dat zij hare kindereu vermoord heeft. De aangrijpende passage: //Daar ligt me mooie pot in scherven, Ja, ja, de drift kan je wat bederven," klonk nu nog dreigender dan een vorig jaar. Doch afgescheiden hiervan, heb ik, behalve voor den zang van de acht gebakken kindertjes, nadat, zij verlost, zijn, allen lof voor de goede vertolking van JIuiix />,/ fïrii-lje, die bepaald ver boven die van het, vorige jaar stond. In Kfi/r Jennen hebben de heeren Orelio, l'rlus, Engelen, e. a. en de dames Culp-Kiehl en hijsscnBremerkainp, alles gedaan om deze compositie in een goed licht te plaatsen. Overigens behoef ik over de compositie niet veel te zeggen, omdat ik mij geheel aansluit bij het oordeel dat er reeds in verschillende bladen over geveld is. Het is ook mijne meening, dat niet in de eerste plaats de componist Dibberu werd gehuldigd, doch dat het meer gold den talentvollen regisseur en dirigent Dibberu die voor de Ned. Opera een groote aanwinst is, die reeds met tal van slechte traditiëu gebroken heeft, en er zeker nog met veel meer zal trachten te breken, en die bezit, wat in een regisseur zooveel waard is, veel muzikale kennis, waardoor hij in staat, is verband te brengen tm-schen de bewegingen, ge baren, enz. en het, muzikale. Men make hieruit niet op dat ik de compositie van den heer ibbern afkeur, hij verstaat het métier en de muziek is verdienstelijk; doch stem ming, verheffing en klenrschakeeriiigen zoekt men te vergeefs, daarbij mist de instrumentatie nog al eens adel. De emoties die wellicht, gewekt werden, moeien dus meer op rekening van de han deling gesteld worden, hoewel ik in dit opzicht geen vrede heb met, het onwaarschijnlijke, dat, de man die na tien jaren zwervens zijn woonplaats weer betreedt, zijn tijd zoo op si raat staat te verpraten of liever te verziugen, met, het kennelijke doel van den librettist om daardoor de caiastroplie niet, te doen mislukken. Dat is ichter zeer gelukkig, want om den lieer Orelio te hoorcn zingen, wil men wel gaarne wat, onwaarschijnlijks in de handeling en wat, minder belangrijks in de muziek over het hoofd zien. Hij maakt altijd zoovei l van zijne creaties. Hem vooral, /al de componist zeer dank baar zijn voor de vertolking, wanl Oreiio ilf.niijt Muziek in fle Hoofdstad. In lid, n.uzickleven hebben wij evengoed ou/,c stormen en windstilten als in dit niet, zoo heil goedaardig soizoi n ; hit was tamelijk kalm deze \v i'c k en wij bi hoeven dus niet, met, het oog op de beschikbare ruimte, te condenseeren DHL alles wat er plaats heeft gehad, te kunnen vernielden. Ken opera en t,\vce concert-avonden vormen het onderwerp van deze kroniek. Op twee avonden werd ons iets nieuws geboden, in de Ned. Opera een cinacfer' l'./ik .li-n.n'ii, muziek van den nieuwen regisseur, den heer Carl Dibbern en op de tweede kamermuziek-so ree eene l'!i<iii/:isit' i'hi-r i'iii .\rif/'-r//i.i<-lti'.i !',',/,'-.-//-v/ voor piano van Julius Uoutgen. Wanneer een nieuw dramatisch werk voor het voetlicht, komt, dan behoort dat, feit met, buitenl gewone belangstelling te worden begroet, want hoe langer hoe meer begint, de muzikaal-drainatische kuust, bij ons burgerrecht TI; verkrijgen. Hit. op| voeren van een nieuw werk is bovendien altijd een : zeer te waardecren proeve om te breken met be?-taandcn sleur en reeds van dit standpunt beschouwd i is die proeve 1,e loven. Blijkt dan het libretto en l t de compositie van meer dan gewone waarde te j zijn, dan is er alle reden tot, juichen. Een zeer talrijk publiek was opgekomen om-de opera van den heer Dibbern en de reprise van ' J/i/n,i c,/ i'ïrtctitj 1e hooreu. Voor welke compositie het, publiek kwam, valt, niet uit, te maken. \\ el heb ik tot mijne verwondering bespeurd dat, er in . voorloopige berichten meer reclame is gemaakt, ' voor den uit, den liemel daleiulen trap, waarop ! veertien engelen stonden met, blonde krulpruiken (dit, laatste scheen men vooral als een hij/onder j buitenkansje voor het publiek te beschouwen) dan i voor des lieeren Dibbern's compositie. | Wanneer ik reclame had moeten maken voor ///',« 1 i'ii t;,-ie/j,-, zou ik het liever gedaan hebben voor de | vele aandoe tri kjes die de regie in de eerste j acte van had aangebracht, voor de vertolking van ' de dames Engelen?biewing en Thij-sen Brcmer| kamp, voor de losse wij/.e waarop den heer \ au | den Iloeck den vader speelde en zong, zonder in de ehartre te vervallen van een dronken bezcm; binder, wat hij ook niet moest voorstellen, voorde ! goede creatie van de Heks, door mevr. (,'ulp In de tweede kamormu/.iek-soirée van Toonkunst waren de bijna had ik gezeild de tweelingen Messehaerf en IJöiitgcn aan het wooid. Dat dio j beide iminente kunstenaars bij elkander hooreu is reeds lang bekend en dat zij door zoolang met elkander te musieeeren, evcngroote eenheid in de opvatting en vertolking hebben «ekregeu a!s het Hoheem.-ehe sti iikkv- arte t. behoeft, niet meer te wo>'(h n tieieleveeid, evenmin of' Mcsschai ri bij/.ondcr m dispont-erd w-as of nut, want in ieder geval srcft Lij al'. ijd iets bijzonders te hooren. 7,oo is het ook met, Koutgen's spel. /.ooa's liij j Messcliaert begeleidt, doet wellicht niemand het j hem na. en wanneer hij solo speelt krijgt de zoo vaak L"CMna;uitie piano de betetkenis van een met j hooier geestelijk leven bezield instrument. Wanneer ik niet, gevonden had dat Mcsschaert dezen avoiul zichzelf heeft overtroÜ'en, zon ik mij tot, eene vermelding van zijn programma bepaald hebben, want, wat voor nieuws valt, er nog van zijn zang te zeggen. Ik ka i mij zoo goed het gezegde van den Duitfcchen recensent begrijpen, die, toen men hem vroeg of hij het, niet, mociclijk vond, zoo dikwijls over hetzelfde te moeten schrijven, antwoordde: Der liebe HernroU gab ons die Hornisten. Ja. zoo is hel. Wanneer men op een lijlje af alle vertolkers en alle orkestrale uitvoeringen moet bi spieken en allis loopt y.oo glad mogelijk, is het, omkantelen van ecu hoorntoon voor een verslaggever een ware uitkonH, evenzoo hev. mislukken van een hooien toon bij een zanger, Bij McsscKicrt mislukt nooit iets. hij is wat hij voordraagt zr<o meester, dat men bij zijn zaïm' niet aan moeiehjk heden denkt. Hij bewees ook i::i weer ecu virtuoos te zijn in het, spreken en zinden bij de ballades van Luwe, doch dat, hij aan ieder lied zulk een schoon muzi kaal karakter verleent, dut mag iedereu keer wel herhaald worden en dat doe ik ook thans met oToolc ingenomenheid. In de tien zangen uit, \.y/</v?, ,'in '«/?// van >eliu:iert, in de liederen van lirahn.s was dit weer ten volle te bespeuren. De l'iii'ntuxi ? van Hóntgen door hem im t groot, i meesterschap gespeeld, heeft mij bij deze eersie audi tie niet, zoo geboeid als vroegere w erken \ an dezen componist, n letteler.- 1 i.Midc mij in de be we i k ing van de vaiiatiën en de linale nxdung imcrcs.-unle en schoon bewerkte dc'ails dollen, ik geloof dan ! ook niet. dat, deze compositie den heer Uontgen op den duur geheel zal b'.ijvtn bevredigen, doch zoo als hij die speelde was de indruk op (ie hoorders niettemin root.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl