Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1014
mogelijk meer geduld en meer inspanning
eischen, maar wij zullen onzen plicht doen
en het succes zal niet twijfelachtig zijn. Als
de politieke macht in onze handen is, zullen
wij eene reeks van maatregelen nemen, om
ons van de Joodsche overheersen ing te be
vrijden. Wij zullen ophouden aan de Joden
schatting te betalen. Wij zullen te Weenen
eene gemeentelijke gasfabriek stichten. Wij
zullen, door tusschenkomst van den Landdag
of van de stedelijke regeering, verzekeringen
organiseeren tegen brand, hagelslag, veeziekte
enz. ten einde den werkkring der Joden te
beperken en hen langzamerhand te verdrin
gen. Wij zullen ook eene gemeentelijke Bank
stichten in afwachting van eene Staats
bank die aan iederen semietischen invloed
zal onttrokken zijn, en die aan onzen handel,
aan onzen landbouw, aan onze nijverheid,
de noodige veerkracht zullen geven en de
middelen om te herleven, zonder door de
gchraapzucht der Joden te worden gebrand
schat en uitgezogen."
»En wat zult gij in dit plan de campagne
noet de Joden zelven doen ?"
»Op dat punt ben ik volkomen gerust.
Als zij zien, dat er van ons niets meer te
halen is, zullen zij wel weggaan."
De vraag van den correspondent, of Lueger
wel inzag, dat hij, door de tusschenkomst van
den staat, de provincie of de gemeente in
te roepen in den commercieelen strijd tusschen
Joden en Christenen, mooi op weg was naar
het socialisme, of, juister gezegd, naar het
collectivisme, werd door den demagoog zonder
aarzeling toestemmend beantwoord. Maar het
beviel hem volstrekt niet, dat zijn interviewer,
met onbarmhartige consequentie voortging:
»Als uwe kiezers met de Joden klaar zijn,
zullen zij dan niet smaak hebben gekregen
in het onteigenen en zich wenden tegen het
grondbezit, dat niet in handen van Joden is?"
Men moest hier onderscheiden, volgens Lueger.
Voor zijn volgelingen, die beste en goedhar
tige menschen waren, maar alleen verbitterd
tegen de Joden, was het beginsel van den
privaat-eigendotn heilig, als het maar geen
Joden gold. En dan moest men niet ver
geten, dat de leiding der antisemietische partij
was in de handen van de meest gematigden.
Aan het slot van het onderhoud kwam de
verhouding van Lueger tot de regeering ter
sprake. »In den grond" zeide hij »is
de regeering met ons en voor ons. Zij weet,
dat wij eene goede zaak voorstaan ; zij weet ook,
bij ondervinding, dat zij er niets bij kan
winnen als zij ons tracht te dwarsboomen.
Maar de regeering kan hare eigenlijke gevoe
lens, hare intieme overwegingen, niet openlijk
uitspreken en zelfs niet laten doorschemeren.
De tegenwoordige omstandigheden schrijven
haar omzichtigheid voor. En daarenboven,
hoe zou eene regeering zich openlijk kunnen
verklaren voor het antisemitisme, zonder te
breken met de grootmachtige financiers, de
suzereinen van alle regeeringen ?... Daarvoor
is de tijd nog niet gekomen. Maar het blijft
ons streven, aan de volkeren de vrijheid terug
te geven."
Ziedaar Lueger's theorieën. Eigenlijk ziju
zij dien naam niet waard. Maar Lueger is
bij zijn toehoorders gewend aan een gemak
kelijk succes: bombast, schelden en opruien
vormen schering en inslag van zijn meest
toegejuichte redevoeringen. Eén ingrediënt
mogen we niet onvermeld laten : Lueger is
ook grappig op zijn manier. Als hij bijvoor
beeld een tegencandidaat bestrijdt, die toe
vallig Schlechter heet, zegt hij : »De candidaat
der Joden is Schlechter ; de Jodencandidaat
kan niet anders dan slechter zijn." En
de verrukte toehoorders brullen van het lachen
en de zaal weergalmt van den kreet: »lloch
Lueger!'
De verrassende uitbreiding van Lueger's
aanhang laat zich in de eerste plaats ver
klaren uit ontevredenheid over het liberalisme,
dat zich meer en meer centraliseerend en
germaniseerend, en steeds minder democratisch
hetft getoond, en in de tweede plaats uit
den steun der clericalen, die het bo
dgenootschap van den ex-liberaal en ex-vrijdenker
niet hebben versmaad en hun voordeel doen
met zijne tijdelijke populariteit. Lueger moge
in schijn den toestand beheerschen, feitelijk
zijn het de clericalen, die dit doen.
TOONLLETiïMVZltK
Na de oBYoering van Koning Oeflips,
Naar mijn meening was de opvoering van
Sofokles' tragedie zoowel een belangrijke als
een verblijdende gebeurtenis. De zaal was opge
togen; de oude dichter heeft twee duizend jaren
en meer na zijn dood een groot publiek nogmaals
kunnen veroveren; de naam van Sofokles is
wederom groot geworden bij de menigte, en een
krans te meer is gekomen bij het aantal
overwinnirigsteekenen door den Atheenschen zanger
behaald.
Dit is belangrijk en voor de vrienden van So
fokles verblijdend.
Maar nog mér belangrijk en verblijdend is
het feit, dat wij in aanraking zijn gebracht met
een kunst zóó oud en zoo lang begraven, dat
men ze weer nieuw kan noemen. Wij hebben
eenig besef kunnen krijgen van een antieke tra
gedie op de moderne planken vertoond, en wij
hebben gezien dat de antieke stijl ook voor ons
nog schoon is en ryk aan schoonheden welke het
moderne treurspel niet geeft: de vereeniging van
drama en lyriek is gebleken een voortrerllijke
mogelykhtid te zijn, en het ingrijpen van het
koor in de actie heeft een moment gemaakt, dat
enkel met het woord subliem naar behooren ge
kwalificeerd is.
En waardoor hebben wij dat besef gekregen 'i
Daardoor, dat de heilige Sofokles hen tot slaaf
heeft gemaakt, hen tot vrome dienaars, die hem
vertolken zouden. Gegrepen heeft hij den heer
Mendes da Costa, gegrepen den heer van Riems
dijk, gegrepen Louis Bouwmeester, en geen van
zijn slaven heeft hij niet zooveel vroomheid inge
blazen, dat zij niet verlangden met de uiterste
piëteit en ijver zich in te spannen.
Want dit is niet een der geringste redenen van
de schoone uitkomst: de piëteit. Want de op
voering was niet volmaakt en kon dat niet zijn,
wijl zij een eerste en zeer zwaar experiment was
voor de acteurs, en aan de gifzuigerij werd de
schoonste gelegenheid geschonken. Maar wie niet
getroffen werd door de toewijding van allen, die
meededen, wie niet gevoelde dat deze toewijding
wijding gaf, hij mag niet medespreken, want zijn
ziel was onbekwaam om de hooge en gewijde kunst
van Sofokles te gevoelen.
Is het niet een wonder van toewijding wat
Louis Bouwmeester heeft gedaan? Dat hij het
gewild heeft, hy de groote acteur van moderne
stukken met hun uitspattenden hartstocht, dat
hij het gewild heeft zijn voordracht te onder
werpen aan een dwang van stijl, dat hij verzen
gesproken heeft met afgemetenheid en voorname
terughouding, en er niet minder om ons toch deed
gevoelen, welk een zee van gevoel achter den
getemperden vers-rhythmus bruischte? Het is
een wonder, gelijk het een wonder is dat hij
schoon gedeclameerd heeft met begeleiding van
een orchestpartij, en deze wonderen, men dankt
ze aan Sofokles, dio dichtte, en aan Louis Bouw
meester, die den dichter ook in zijn nagalm nog
wist terug te vinden.
Ook mevrouw Brondgeest heeft een wonder
van toewijding verricht. Ik voor mij had een l
andere voorstelling van locaste, maar mevrouw ,
Brondgeest heeft een eigene inventie gedaan, '
die zeer zeker met zeer veel van de grieksche j
woorden in harmonie is. Zij maakte geen reus- i
achtig karakter, geen heroïsche figuur, die uit
hardheid en lieren trots de godheid minacht, |
doch zij deed iets anders: zij deed begrijpen, ?
dat een rnan. vijftien jaar haar jongerp, op haar :
verlieven kon. /ij maakte van locaste een
mannenveroveraarster, een verleidelijke sultane,
die gewoon is allen te betooveren en altijd baar
zin te krijgen; r een Messalina dan een Ltuly
Macbetb, en haar minachting voor de godheid
was meer lichtzinnigheid dan hooge trots. .Men
moet dat, naar ik meen, niet anders dan een
inventie noemen.
Ik kan niet uitmaken, wat het aandeel van den
heer Mendes da Costa i.-i geweest ; zeker heelt
hij zeer veel te doen gehad en komt hem zeer
veel dank toe. En ik denk dat een der schoonste
oogonblikken vooral door ,:ijn aanwijzingen ge
slaagd is. Ik bedoel de episode waarin de koor
aanvoerder Oedipns na zijn val In de veile ziet
aankomen, en in samenwerking met het orchest
de groote deernis doet gevoelen. Hier was alles
schoon en groot. De kooraanvoerder had
houding en stem, die noodig waren; zijn samen
spel met het orchest was onberispelijk, en dat
de muziek zóó mede kon werken, was voor mij
althans een openbaring. Maar dit alles bad niet
zulk een eil'ect kunnen hebben, als de regisseur
niet zér ijvrig er zich mede bemoeid hail. en
daarom denk ik, dat men het welslagen van dit
zeer s'choono moment aan den heer Mendes dankt.
De opvoering was niet volmaakt, lang niet,
maar men heeft veel meer gekregen dan men
verwachten mocht. Meer dan een llanwe aan
wijzing op de antieke tragedie mocht men niet
verwachten, en men ontving vele groote aanwij
zingen en vele luisterrijke tooneelen.
Maar de opvoering was niet volmaakt, en ik
vraag den heeren Mendes da Costa en Bouw
meester verlof enkele van mijn zeer groote
aanmerkingen openhartig te zoggen.
Het eerste optreden van Oodipus was te deftig.
Oedipus is zeer zeker evenals Lear t/v/-// im-li n
Kin//, maar ook gelijk Lear, een goedhartig man ;
hij is zeer tevreden met zichzelf en zijn succes ;
hij wordt niet enkel geëerd doch ook bemind ;
het is hem zeer aangenaam de rol van de voor
zienigheid te spelen, en bij houdt van de men
schen, die hem in die rol kennen, l lij had bij
zijn eerste optreden even koninklijk, doch vrien
delijker en opgewekter moeten zijn.
Het tconeel had hij het eerste gordijnophalen
niet het ell'ekt dat het hebben moest. Ik bedoel
niet zoozeer het monsterachtige Apollo-beeld
er moest een Apollo van Belvédère zijn. wijl deze
alleen populair is en men terstond moest weten
dat het een Apollo was ik bedoel dat het koor
niet den indruk maakte van een menigte
smeekelingen te zijn. Eerlijk gezegd, mij geleek het meer
op een troep luieraars, dan op een schare van
smeekende vromen. Indien ik hierin gelijk heb,
gaat dit bezwaar den heer Mendes aan.
Wien dit aangaat, den heer Mendes of den
heer de Vries weet ik niet, maar het laatste
optreden van Creon is mislukt, en daarmede een
der schoonste vindingen van Sofocles. Zou men
het gelooven, dat een dichter het hoogste van
pathos bereikt, en op die hoogte blijft tot het
einde van zijn stuk, en zelfs dan nog den pathos
weet te verrijken ? Het is moeilijk te gelooven,
maar Sofocles heeft het gedaan, en men heeft
er niets van kunnen merken. Want de verrijking
van den pathos ligt in Creon's houding, en deze
was niet zooals zij zijn moest. En waar men
deze wondervolle kunst uit het Grieksche vers
terstond voelt, kan een modern acteur door ge
baar en houding ze weer levend maken.
Want het moet zoo zijn. Creon is niet enkel
een vijand die zijn vijand vergeeft en beklaagt,
maar hij is ook de nieuwe heerscher die tegen
over den gevallen vorst staat. Oedipus is blind
en gevloekt, locaste is dood, de kinderen zijn
jong, en Creon is terstond regent. En niettegen
staande hij dit i», niettegenstaande hij zich
wreken kan naar hartelust, treft hem de val van
zijn vijand zoo, dat hij aan niets anders denkt dan
grootmoedig te zijn. Het is deze grootmoedig
heid, die den pathos zoozeer verrijkt. Een
nieuwe stroom van deernis vloeit om Oedipus'
onheil; het tragische wordt nog feller, en tevens
verzacht met een klank van de edelste
menschlijkheid.
Dit wonder heeft de heilige Sofocles in enkele
verzen verricht, en men heeft er niets van gemerkt.
Over de muziek zal ik niet veel zeggen. Ik
vond ze menigmaal te lang en te hard, menig
maal ook schoon, en in de reeds genoemde
episode in haar samenwerking met woord en ge
baar voortreffelijk. Doch voor de muziek geldt
het meest wat voor de gansche opvoering geldt :
noch kunnen wij verlangen dat deze eerste op
voering de beste is, noch van ons zelf dat wij de
opgedolven en gf-restaureerde kunst terstond be
grijpen. Allen "hebben nog te leeren, en het publiek
meer dan het tooneel. Zelfs Louis Bouwmeester,
verbeeld ik mij. moet leeren orn de frischheid
van zijn stem ook na de pauze te behouden, maar
een grootere studie wacht den toeschouwer.
Deze opvoering was een experiment met een
verblijdend resultaat, maar het kon niet anders
of het was een experiment, en zelfs een voorproef.
Doch zooveel schoons heeft deze voorproef
reeds opgeleverd, en zooveel sympathie ook bij
de zaal gevonden, dat het zeer gewenscht is l\tniii,ij
Ot'tliiiiix op het expertoire te brengen, en dan
eerst na talrijke opvoeringen, zal men kunnen
bcoordeulen, of ook voor ons tooneel nog Sofocles,
ook in den gerestaureenlen vorm, oen groot dra
maturg is. Ik vermoed dat hij het zijn zal.
('n. M. VAX DKVKXTI:K.
Kiehl, en voor de dramatische kracht en expressie
waarmede mevr. Dirckx van de Weghe de moeder
vertolkte, enz. enz.
Dit laatste zeg ik niet zoo heel ernstig, doch
daarvan maak ik de zangeres geen verwijt. Want
d?t :s nu eenmaal de specialiteit van deze dame doch
het werpt een onjuist licht op deze driftige maar
goedhartige vrouw. Zoowel mej. Kempees als mevr.
Dirckx. van de Weghe zetten een gezicht als Me.i/ea,
op het oogenblik dat zij hare kindereu vermoord
heeft.
De aangrijpende passage:
//Daar ligt me mooie pot in scherven,
Ja, ja, de drift kan je wat bederven,"
klonk nu nog dreigender dan een vorig jaar. Doch
afgescheiden hiervan, heb ik, behalve voor den
zang van de acht gebakken kindertjes, nadat, zij
verlost, zijn, allen lof voor de goede vertolking
van JIuiix />,/ fïrii-lje, die bepaald ver boven die
van het, vorige jaar stond.
In Kfi/r Jennen hebben de heeren Orelio, l'rlus,
Engelen, e. a. en de dames Culp-Kiehl en
hijsscnBremerkainp, alles gedaan om deze compositie in
een goed licht te plaatsen. Overigens behoef ik
over de compositie niet veel te zeggen, omdat ik
mij geheel aansluit bij het oordeel dat er reeds in
verschillende bladen over geveld is. Het is ook mijne
meening, dat niet in de eerste plaats de componist
Dibberu werd gehuldigd, doch dat het meer gold den
talentvollen regisseur en dirigent Dibberu die voor
de Ned. Opera een groote aanwinst is, die reeds
met tal van slechte traditiëu gebroken heeft, en
er zeker nog met veel meer zal trachten te breken,
en die bezit, wat in een regisseur zooveel waard
is, veel muzikale kennis, waardoor hij in staat, is
verband te brengen tm-schen de bewegingen, ge
baren, enz. en het, muzikale.
Men make hieruit niet op dat ik de compositie
van den heer ibbern afkeur, hij verstaat het
métier en de muziek is verdienstelijk; doch stem
ming, verheffing en klenrschakeeriiigen zoekt men
te vergeefs, daarbij mist de instrumentatie nog
al eens adel. De emoties die wellicht, gewekt
werden, moeien dus meer op rekening van de han
deling gesteld worden, hoewel ik in dit opzicht geen
vrede heb met, het onwaarschijnlijke, dat, de man
die na tien jaren zwervens zijn woonplaats weer
betreedt, zijn tijd zoo op si raat staat te verpraten
of liever te verziugen, met, het kennelijke doel van
den librettist om daardoor de caiastroplie niet, te
doen mislukken. Dat is ichter zeer gelukkig, want
om den lieer Orelio te hoorcn zingen, wil men wel
gaarne wat, onwaarschijnlijks in de handeling en
wat, minder belangrijks in de muziek over het
hoofd zien. Hij maakt altijd zoovei l van zijne
creaties. Hem vooral, /al de componist zeer dank
baar zijn voor de vertolking, wanl Oreiio ilf.niijt
Muziek in fle Hoofdstad.
In lid, n.uzickleven hebben wij evengoed ou/,c
stormen en windstilten als in dit niet, zoo heil
goedaardig soizoi n ; hit was tamelijk kalm deze
\v i'c k en wij bi hoeven dus niet, met, het oog op
de beschikbare ruimte, te condenseeren DHL alles
wat er plaats heeft gehad, te kunnen vernielden.
Ken opera en t,\vce concert-avonden vormen het
onderwerp van deze kroniek.
Op twee avonden werd ons iets nieuws geboden,
in de Ned. Opera een cinacfer' l'./ik .li-n.n'ii,
muziek van den nieuwen regisseur, den heer Carl
Dibbern en op de tweede kamermuziek-so ree eene
l'!i<iii/:isit' i'hi-r i'iii .\rif/'-r//i.i<-lti'.i !',',/,'-.-//-v/ voor piano
van Julius Uoutgen.
Wanneer een nieuw dramatisch werk voor het
voetlicht, komt, dan behoort dat, feit met,
buitenl gewone belangstelling te worden begroet, want hoe
langer hoe meer begint, de muzikaal-drainatische
kuust, bij ons burgerrecht TI; verkrijgen. Hit.
op| voeren van een nieuw werk is bovendien altijd een
: zeer te waardecren proeve om te breken met
be?-taandcn sleur en reeds van dit standpunt beschouwd
i is die proeve 1,e loven. Blijkt dan het libretto en
l
t de compositie van meer dan gewone waarde te
j zijn, dan is er alle reden tot, juichen.
Een zeer talrijk publiek was opgekomen om-de
opera van den heer Dibbern en de reprise van
' J/i/n,i c,/ i'ïrtctitj 1e hooreu. Voor welke compositie
het, publiek kwam, valt, niet uit, te maken. \\ el
heb ik tot mijne verwondering bespeurd dat, er in
.
voorloopige berichten meer reclame is gemaakt,
' voor den uit, den liemel daleiulen trap, waarop
! veertien engelen stonden met, blonde krulpruiken
(dit, laatste scheen men vooral als een hij/onder
j buitenkansje voor het publiek te beschouwen) dan
i voor des lieeren Dibbern's compositie.
| Wanneer ik reclame had moeten maken voor ///',«
1 i'ii t;,-ie/j,-, zou ik het liever gedaan hebben voor de
| vele aandoe tri kjes die de regie in de eerste
j acte van had aangebracht, voor de vertolking van
' de dames Engelen?biewing en Thij-sen
Brcmer| kamp, voor de losse wij/.e waarop den heer \ au
| den Iloeck den vader speelde en zong, zonder in
de ehartre te vervallen van een dronken
bezcm; binder, wat hij ook niet moest voorstellen, voorde
! goede creatie van de Heks, door mevr. (,'ulp
In de tweede kamormu/.iek-soirée van Toonkunst
waren de bijna had ik gezeild de tweelingen
Messehaerf en IJöiitgcn aan het wooid. Dat dio
j beide iminente kunstenaars bij elkander hooreu is
reeds lang bekend en dat zij door zoolang met
elkander te musieeeren, evcngroote eenheid in de
opvatting en vertolking hebben «ekregeu a!s het
Hoheem.-ehe sti iikkv- arte t. behoeft, niet meer te
wo>'(h n tieieleveeid, evenmin of' Mcsschai ri
bij/.ondcr m dispont-erd w-as of nut, want in ieder geval
srcft Lij al'. ijd iets bijzonders te hooren.
7,oo is het ook met, Koutgen's spel. /.ooa's liij
j Messcliaert begeleidt, doet wellicht niemand het
j hem na. en wanneer hij solo speelt krijgt de zoo
vaak L"CMna;uitie piano de betetkenis van een met
j hooier geestelijk leven bezield instrument.
Wanneer ik niet, gevonden had dat Mcsschaert
dezen avoiul zichzelf heeft overtroÜ'en, zon ik mij
tot, eene vermelding van zijn programma bepaald
hebben, want, wat voor nieuws valt, er nog van
zijn zang te zeggen.
Ik ka i mij zoo goed het gezegde van den
Duitfcchen recensent begrijpen, die, toen men hem vroeg
of hij het, niet, mociclijk vond, zoo dikwijls over
hetzelfde te moeten schrijven, antwoordde: Der
liebe HernroU gab ons die Hornisten. Ja. zoo is
hel. Wanneer men op een lijlje af alle vertolkers
en alle orkestrale uitvoeringen moet bi spieken en
allis loopt y.oo glad mogelijk, is het, omkantelen
van ecu hoorntoon voor een verslaggever een ware
uitkonH, evenzoo hev. mislukken van een hooien
toon bij een zanger, Bij McsscKicrt mislukt nooit
iets. hij is wat hij voordraagt zr<o meester, dat
men bij zijn zaïm' niet aan moeiehjk heden denkt.
Hij bewees ook i::i weer ecu virtuoos te zijn in
het, spreken en zinden bij de ballades van Luwe,
doch dat, hij aan ieder lied zulk een schoon muzi
kaal karakter verleent, dut mag iedereu keer wel
herhaald worden en dat doe ik ook thans met
oToolc ingenomenheid. In de tien zangen uit,
\.y/</v?, ,'in '«/?// van >eliu:iert, in de liederen van
lirahn.s was dit weer ten volle te bespeuren.
De l'iii'ntuxi ? van Hóntgen door hem im t groot,
i meesterschap gespeeld, heeft mij bij deze eersie audi
tie niet, zoo geboeid als vroegere w erken \ an dezen
componist, n letteler.- 1 i.Midc mij in de be we i k ing van
de vaiiatiën en de linale nxdung imcrcs.-unle en
schoon bewerkte dc'ails dollen, ik geloof dan
! ook niet. dat, deze compositie den heer Uontgen op
den duur geheel zal b'.ijvtn bevredigen, doch zoo
als hij die speelde was de indruk op (ie hoorders
niettemin root.