Historisch Archief 1877-1940
No. 1016
DE AMSTERDAMM KR WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
J. Mossel alhier, die aldaar het concert van
Saint Saëns op Mr. Stockley's orchestral concert
vertolkte en die met zijne echtgenoote mevrouw
Mossel-Belinfante en zyn broeder Max het
Tripleconcert van Beethoven uitvoerde.
De toon van den heer Mossel «pure rather than
demonstrative" wordt zeer geroemd, evenzoo zijn
voordracht en techniek. He is »a fine performer"
zegt de Binningham Daily Post. Evenzoo roemt
men de uitvoering van het Triple-Concert.
Opmerking verdient dat het concert van Saint
Saëns als geheel en het Triple-Concert als nage
noeg onbekend te Birmingham wordt genoemd.
Lorenzaccio.
In het Renaissance-theater te Parijs is
l,oreneaccio van Alfred de Musset, door Armand d'Artois
naar de eischen van het tooneel gearrangeerd,
opgevoerd, en het is gebleken een groote triomf
voor de actrice en den dichter te zijn. Of het
stuk ooit voor het tooneel bestemd geweest is,
valt moeielijk te zeggen; het kwam noch met
de beperking van tijd, noch met de mogelijkheid
van tooneelverandering overeen; er rnoe.--t dus
geschrapt worden. Er zijn een aantal schilder
achtige tooneelen, die met de handeling in weinig
verband stonden, of alleen een »mot" encadreerden,
moeten wegvallen, maar de figuur van Loren
zaccio, den weifelenden samenzweerder, is vrijer
geworden Sarah Bernhardt heeft met onnavolg
baar talent de rol gespeeld ; de geheele kritiek
is in de wolken er over. Zoowel de Musset's
meer aangegeven dan uitgewerkte psychologie,
als het dichterlijk fantastische van zijn zielszieken
held, het elegante en droevige, is in hare vertol
king weergegeven. De vraag is weer opgeworpen,
of het voor Sarah Bernhardt die toch ook
gedebuteerd heeft met het travesti in Le /iiissant,
en nu weer deze travesti zoo uitmuntend gegeven
heeft, niet geraden zou zijn, ook den vorstelijk
melancholieken Hamlet en den monsterknaap
Nero (van Ilacine of van Cossa) eens te geven.
IIIIIIIII1IUIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII11I1IIII
Tentoonstelling William Estall.
Bij van Wisselingh & Co. op het Spui is van
dezen jongen Engelschman een niet onbelangrijke
collectie schilderijen en waterverfteekeningen ten
toongesteld, die in eens een juisten blik op dit
eigenaardig talent geven. De allereerste indruk
is die van een zeer ongelijkmatig vermogen, dat
nu eens zijn willen bereikt, en in een ander werk
even ver daarvan blyft, en daartoe geeft zeker
dit soort werk herhaaldelijk aanleiding.
Want men moet hier niet gaan zoeken naar
sterk overtuigd of overrompelend grootsch zien,
in eens pakkend door hevig gevoelde
kleurschakeeringen, met sterke plastiek of zeer
varieerende sujetten, maar er is een zeer groote
gelijkmoedigheid in willen, een bijna niet anders
dan op hetzelfde motief studeeren van dezen
zoeker, die nu en dan zijn doel bereikt, en in
een herhaling van hetzelfde motief, iets waarin
h\j zeer veel verrast, zich veel minder sterk en
overtuigd betoont. Ik zou willen geloven dat
hy veel van zijn teere subtiliteit bij Fransche
romantici geleerd heeft, met name Corot, waar in
zjjn meer sterk aangezette hoornen een niet zeer
overtuigde, maar voor veel ontwikkeling vatbare
Daubigny of Rousseau aan het woord schijnt.
't Zijn meest schapenkudden over heuvelige
gronden grazend, in stille grijze misten, bij het
opkomen van een watergrijze zon. Teer zich in
den nevel verliezende boomgebladerten, of land
schappen, vlak en licht-grijs groen, onder hooge
grijs-blauwe luchten. Er is een stille gracie in
dit werk, en met tact gekozen, zou uit deze nu
misschien wel wat al te groote collectie, een
IlltlllllMIHII Illlttlll l Hllll llimilHII IIIIHU
iHMiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiMiimiiiiiiiiii
DE SCHRIELHANNES.
Naar het Fransch,
(Slot).
»Wij zullen hem totaal in het nauw moeten
drijven,1' meende de jonge Charabourdon.
»Dat zullen wij!" stemde Boitel toe.
Groot was echter zijn verbazing, toen
's avonds, even voor het sluiten, de
Schrielhannes hem ten aanhoore van verscheidene
collegaas vroeg:
»Is u van avond vrij, mijnheer Boitel ?''
»Ja, mijnheer Galard; hoe zoo P1' ant
woordde hij.
»Zoudt u dan zoo goed willen zijn, straks
even op me te wachten. Ik wilde u verzoeken
mij een paar uren van uw avond af te staan :
ik moet u spreken!"
Ietwat ongerust, maar zonder dit tegenover
de overige aanwezigen te laten blijken, zei
hij op luchtigen toon:
»O, zeker; met genoegen; met heel veel
genoegen."
»Je bent er bij, maat!" schertste Driole,
zoodra Galard de hielen had gelicht; »daar
zit niet meer of minder op dan een duel."
»Poeh ! Een duel. Waarvoor?"
»Pas maar op, weetje! Die zachtzinnige
doetjes zijn soms tijgers."
tiental werkelijk zeer mooie dingen te kiezen
zijn, waar de anderen in hun trachten misschien
even goed, in bereiken zekerlijk nu en dan wer
kelijk een eind bij ten achter staan.
Tjl. MoLKEXBOEK.
Tentoonstelling van Moderne Belgen in
de Lakenhal te Leiden.
Als de jongere zoekers van nu in Belgiëhun
kracht in excentriciteit meenen te vinden, ik
meen in het bedenken en verheelden van alles
wat maar ongehoord en ongezien is, dan hebben
zij hun doel wel bereikt; die buitensporigheid
namelijk, over de mate van deugd die daaraan
ten grondslag ligt zou nog getwist kunnen worden.
Heel anders dan voor een paar jaar de »Vingtisten",
»Pointillisten" en andere nieuwe richtingen, die
met de oude toch het fond gemeen hadden, al
was de uitvoering eenigszins meer gezocht is
de stemming van de nu in de Lakenhal te Leiden
exposeerenden. Het mystieke, symbolieke, ma
cabere, lugubere, om van het obsceene niet te
spreken, alles wat voor hun verbeelden wat anders
dan direct lichamelijke aandoeningen te weeg
brengt, alles wat in hun oog wijst op een meer
geestelijk bestaan, is hun welkom, maar of dit
bereikt wordt, en al dat willen niet alleen een
uiterlijke vertooning van allerlei rare
gedrocbtelijkheden wordt, valt nog te onderzoeken. Maar
men kan maar zoo iets willen ; aan den beschouwer
staat het dan om een werkelijk bereiken dan
wat anders dan buitensporige voorstellingen allén,
te apprecieeren. Zoo met Fe/icien Jloj>s die een
aantal etsen exposeert van eenigsins
obsceenluguber-diabolische strekking, die meest voor
boek-illustratie gemaakt schijnen, en getiteld zijn
als: »Masqties Parisiens", »Le cathéchisme des
Mariés", »La dame au cochon" en anderen, en
waarvan 't mij wil toeschijnen dat de qualiteit
niet in staat is de minder avouabele strekking
ook maar eenigsins te vergoeden, indien, wel
beschouwd, zulks dan al ooit mogelijk ware.
Dondelet komt met verscheidene illustraties
voor verzen van Maeterlinck, die als boutsneden
bedoeld zijn, maar daarom niet minder met een
pen zijn geteekend (O! anachronisme!) en in
een lijstje bijelkaar de boekversieringen van »ltct
liedekcn rail den Jlere Hulcicijn", die gekleurd en
wel, toch allerontzettendst veel op namaak van
oude handschriften lijken.
Van Knsor allerhande macabere voorstellingen
(pourvu qu'on s'amuse). Van Tiuniluir mede ge
woon bekeken stadsgezichten, een schilder die
nog veel van ons Hollanders leeren kan; van
JJeijonre de yiini/nes allerlei raar en nachtmerrie
achtig aangekeken landschappen en van Me.hJH'rs
een doodskopacbtig portret van kardinaal Melchers,
heel in 't rood, met een als met bloed besmeerde
roode lijst; ook al zoo'n moordenaars-fantasie.
Van (.ottft twee toch werkelijk al te pauvre
schilderijen en beeldhouwwerk van Casper waar
eenig minder exentriek bekijken van de natuur
in te vinden is en reminisensen aan werken van
Rodin.
Van Vmeli allerlei aardewerk, die bewijzen dat
hij noch de techniek, noch eenige heldere ideeën
omtrent zulk werk machtig is.
De «enige die zijn
anarchistische-omverwerpersphantasie in een beetje daarbij komende kracht
in uiterlijk weet neer te zetten is de Groti.r en
al zou ik niet gaarne zoo'n nachtmerrie-achtige,
oproer-zaaiendelithographie in mijn kamer hebben
hangen ; hij is onder dit stelletje buitensporigen
de eenige die zijn kunnen een beetje gelijken
tred met de «uitspattingen" van zijn geest laat
houden. 'Jii. MULKEMJOKK.
The Pageant.
Er staan een aantal goed geslaagde lichtdrukken
in dit werk, vooral naar l'uvis d« Chavannes.
Vooral die prent waar een paar jonge meisjes
aan den zeekant op de mooi met bloemen begroeide
duinen gegroepeerd zijn, is een van de mooie
dingen die ik in kort van dezen grooten
Franschman gezien heb. l'uvis kan wat geen ander van
zijn tijdgenooten meer machtig is, en wat voor
hem in misschien nog subliemer grootheid Millet
bezeten heeft, en wat ten onzent in de werken
van Thijs Maris en Derkinderen soms alleen
»Nu, we zullen 't wel hooren," zei hij,
innerlijk zeer bevreesd.
De mee»te heeren bleven op straat nog
staan, om de ontmoeting der tegenstanders
bij te wonen, maar zagen zich in hun ver
wachting bedrogen, daar de Schrielhannes
een rijtuig aanriep, Boitel verzocht in te
stappen en wegreed.
In de eerste minuten gedurende den rit,
werd door de beide heeren, buiten de gewone
beleefdheidsformules, geen woord gewisseld.
Eindelijk opende Boitel den mond:
»Waar gaan we eigenlijk heen?" vroeg hij
zoo luchtig en hartelijk mogelijk.
»Naar mijn huis, meneer Boitel, Rue
OavLussac, oO. Wij zijn er direct.''
Toen het rijtuig stilhield, betaalde hij den
koetsier en noodigde Boitel uit hem te volgen.
»'t Is een beetje hoog," zei hij veront
schuldigend, »op de vijfde tage."
Hij bracht hem in een kleine kamer, het
slaapvertrek van een jonggezel, dat tijdelijk
tot werkkamer diende, te oordeelen naar een
tafel, beladen met paperassen, die in het
midden stond.
»U merkt, ik werk zelfs na bureautijd,
mijnheer Boitel," zei hij, »ik zal u laten zien,
waarom. Als u even mee zoudt willen gaan.
Ik heb nog een kamer."
Hij stak het portaal over, opende een
deur, en zei, zijn bezoeker voorgaande :
»Adriana, laat ik je even meneer Boitel
voorstellen, een van mijn collegaas op het
bureau, een van mijn beste collegaas," en
tot den andere die beteuterd stond: -/Mijn
zuster."
Boitel maakte een diepe buiging en sloeg
wordt gezien door hen die met recht verstand
zich tegenover een schildering kunnen plaatsen,
ik meen dat zij de gave hebben van de geeste
lijke mooiheid van hun menschen in een ge
baar kunnen doen uitkomen, in de stand van een
voet, in de houding van een arm, in de wending
van het hoofd, zoodat het lijkt alsof de levende
adem der natuur over hun werk is gegaan. Juist
zoo groote innigheid in de uitvoering van hun
beste verlangens, maakt hen tot die grooteren
van nu, die de oneindigheid van het geestelijke
steeds op het oog hebben, en altijd doelen op
het fond, de ware achtergrond van wat zij aan
materiale vormen op het doek brengen.
Er zijn ook mooie lichtdrukken naar Rossetti
en Watt in dit boek, en achter in komen eenige
goede reproducties naar oude houtsneden, en een
vijf kleurendruk in houtsneèvan Lucien Pisarro.
The Parade.
Dit is een boek voor kinderen, meisjes en
jongens, en de zeer gevarieerde prentjes, van
absoluut niet de minste artistieke beteekenis,
maar daarom toch voor kinderen niet minder
aardig om aan te zien, zijn van verscheidene
artisten, waaronder een drietal Hollanders: Nico
Jungman, Ilenry Teixeira de Mattos en A. van
Anrooy.
Jungman is hier eenigzins door Engelschen
beïnvloed, ofschoon zijn werk nog dadelijk als
niet echt britsch kan herkend worden ; van Anrooy
van een Engelsche-Fransche illustrators handig
heid, en Teixeira de Mattos geeft een kleurendruk
die nu niet geheel en al van de fijnste distinctie
kan genoemd worden.
Overigens is er voor iedere smaak wat in te
vinden, reminixensen aan allerlei symbolische en
ornamenteele specialiteiten in Engeland, een en
ander samengebonden in een wit bedrukt vuur
rood omslag enz. enz. te samen een zeer geva
rieerd prentenboek. Th. M.
Lectuur.
Iu T'u' Jfit//<t.:hie of Art van Dec. een artikel
over Adolphe Artz van d; hand van Ricbard
Heath met veel goed gereproduceerde werken
van dezen Hollander.
In The. Art Journal van Dee. iets over de
Albcrtina en de Xational Gallery van Gustav
I.ndwig met een paar superbe teekeningen vau
oude meesters in zinco.
In de (iir.'ettc d<:a HI'KII.I' Ar/n iets over de
Gallery I/iyard, met een lichtdruk naar een
mooie ('arpacio en andere Italianen.
Een lichtdruk naar de aan Justus van
Duitschland toegeschreven tryptichon in bet Louvre.
Michel Angclo's briefwisseling.
De uitgave der ruim <>()() aan Michel Angelo
gerichte en in het Arcliii'io Ijiuninrotli te Flo
rence bewaarde brieven is thans eene uitgemaakte
zaak, en binnenkort kan de verschijning der eerste
alleverirg worden tegemoet gezien. De geheele
correspondentie is zorgvuldig afgeschreven en
geordend. Slechts een klein deel dezer verza
meling heeft vroeger het licht gezien, en wel in
Gayix's (.'tt>'tc(/!/iu, in Bottari's Jjcttei'e jiilturiclie
en in Gotti's Vitu di Mic/ielani/elu. De aan Michel
Angelo gerichte brieven van Sebastiano del Piombo
zijn door Eng. Mür.tz afzonderlijk uitgegeven,
en voor korten ti.id heeft ook Addington Symonds
voor zijne omvangrijke biographie van den meester
een ruim gebruik gemaakt van de F'lurentijnsche
verzameling. Het onuitgegevene bevat echter nog
veel interessants. Zoo zal de geschiedenis van
de farade en de sacristy van San Lorenzo eerst
kunnen worden geschreven, als de talrijke brieven
van Giovanni F'antucci, van Giovanni Spina e. a.
over dit onderwerp gepubliceerd zijn. De brieven
zijn zeer friscb en aanschouwelijk geschreven;
dikwijls wordt demons VII sprekend ingevoerd,
en telkens vernemen wij. dat hij de brieven en
teekeningen van Michel Angelo zelf heeft door
gezien en er onvoorwaardelijke!! lof' aan to ge
kend heeft. Ken keer vinden wij zelfs eene eigen
handige kantteekening van den Paus, die den
kunstenaar tot spoed aanspoort met de woorden:
»Gij weet, dat Pausen niet lang leven''.
Over bet werk in de Sixtijnsche Kapel zal
IIIIIMMIUllmlIIIII
verbaasde blikken rond.
Dat tweede vertrek was groot en bijna
weelderig gemeubileerd. Een dik, mollig tapijt
bedekte den grond; langs de smaakvol be
hangen wanden hingen, zooal geen meester
stukken, dan toch doeken van werkelijke
kunstwaarde, en oude etsen. Tegen den
achtermuur, tegenover de twee hooge vensters,
die het, vertrek verlichtten, stond een ge
beeldhouwd ledikant onder een hemel met
matgoud peluchen gordijnen, links een open
geslagen vleugel van Pleyel, rechts een keurige
boekenkast. En overal, hier en daar verspreid.
op het schrijfbureautje, op den schoorsteen
mantel, oj> de piano zelfs, vazen en bloemen.
Op een germikkelijken stoel, tegen het
voeteneind van het ledikant geplaatst, lag
een jonge vrouw, een jong meisje van om
streeks twintig jaren, met den elleboog op
een der kussens, die haar aan alle kanten
ondersteunden, te lezen; zij zag doodelijk
bleek en scheen lijdend of herstellend te
wezen. Boitel herkende haar onmiddellijk.
Zij was het, die hij den vorigen middag met,
Galard in het rijtuig had gezien.
Deze liet zijn bezoeker niet veel tijd om
na te denken. Xa zijn zuster te hebben
omhelsd en naar haar gezondheid te hebben
gevraagd, zei hij:
»lk wilde u niet hier heen hebbeu gebracht,
zonder u aan mijn zuster voor te stellen, de
eenige familie die ik heb. Als u nu nog even
hier naast zoudt willen komen . . .''
«Mijnheer Boitel," begon hij, zoodra zij
alleen waren, zijn bezoeker die, heel slecht
op zijn gemak, was blijven staan, een stoel
aanbiedend, «mijnheer Boitel, u hebt mij in
men niet veel nieuws vernemen; alleen bevestigt
zich de bewering, dat tusschen Michel Angelo
en Julius II nooit een contract is gemaakt, en
dat de Paus af en toe, als hij zelf geld had, den
kunstenaar een paar honderd dukaten liet uit
betalen.
De collectie bevat brieven van Frans I van
Frankrijk, van Catharina de Medici, van de her
togen \an Urbino en van Ferrara, waarin in de
vleiendste uitdrukkingen een werk van de hand
des meesters gevraagd wordt, hetzij een beeld
houwwerk, hetzij eene schilderij of'eene teekening.
Bijzonder belangwekkend zijn in deze verza
meling de brieven van vrienden en van familie
leden. Zoo zijn er een reeks brieven van den
ouden Ludovico Buonarotti, die zich kenmerken
door een bartelijken en vaderlijken toon; in een
daarvan doet de oude man een goed woord voor
behoeftige huurders, die te Settignano een huis
van zijn beroemden zoon bewonen. Ook versprei
den sommige brieven eenig licht over de ver
houding tusschen Michel Angelo en Rufael; het
blijkt daaruit, dat tusschen de leerlingen der
beide meesters een zeer verbitterde strijd werd
gevoerd, die onder anderen leidde tot een hoogst
ongerechtvaardigde critiek van Rafael en diens
school, en tot eene van groote partijdigheid ge
tuigende ophemeling der verdiensten van
Sebastiano del Piombo.
Verbetering.
In ons laatste nummer is, bij de vermelding
der artiaten, van wie werken zijn aangekocht
voor de verloting van Arti et Amiciliiie, mej.
Ilooy genoemd. Bedoeld is mej. Hovy.
Het zesde deeltje,
Als een dichter begint met:
«Harst los! bezielt u, heiige snaren!''
en als dan volgt:
?>Dat bij verga, die diep verbastert!,
Den vaderlandschen grond miskent, . . .
Hij leev:, maar boe een slaaf der slaven!
Zijn rit, verworpen, onbegraven,
/ij 't aas, waarop 't gevogelt' brast!
Zijn naam zij elk een vloek in de ooren,
-Ku 't kroost, den onverlaat geboren,
/ij eeuwig met dien vloek belast!"
dan valt het een rederijker niet kwalik te nemen
als hij op zijn kateder staande zijn longen met
volle kracht laat werken en zijn stem uitzet bij
bet voordragen van 's mans verzen. Zelfs bij
't zacht voor zichzelf lezen var. zulke verzen
stelt men zicb licht een galmende toon voor.
Toch doen rederijker en lezer de llol/iuidcelm
mitic en dus de dichter Helmers op die wijze
onrecht. Wie 't groote dichtstuk van Ilelmers
nog eens in handen neemt, en vooral eerst de
bedaard redenerende, gemoedelike «Voorrede"
overleest, die zal met volkomen instemming
Verwey horen zeggen, dat al bet schijnbaar op
gegalm berekende retorieso materiaal in Helmers
z'n verhandeling niets anders bewijst >dan dat
hij voor dergelijke verheven schijnende wendingen
en woedend-doende termen een gemoedelijke
liefde had," en dat »zijn volzinnen, babbelend
en zich rondend... er hun eigenste tamheid
bij(houden), zijn geluid zijn welwillendheid."
De korte karakteristiek van Aellollandache nul ie
waaruit hier werd aangehaald met een zestal
regels als bewijsplaats, is al wat over en van
Ilelmers in het zesde deeltje van ^'alerlmul^lie
(lichters, met in'O'ii run Alliert l'cni'ïi/ I) is
opgenomen. Maar bet is genoeg voor degenen.
voor wie in de eerste plaats Verwey's uitgaaf
geschikt is: voor hun, die met de werken van
onze dichters bekend zijn en graag wat van bun
beste verzen in een mooi boekje bijeen zien met
1) Bij S. L. van Looy, Amsterdam.
de noodzakelijkheid gebracht den sluier op te
lichten waarmede ik, uit een gevoel dat u
ongetwijfeld zult begrijpen, mij u privé-leven
heb meenen te moeten verbergen. Ik ben
niet onkundig gebleven van den hatelijken
sehimpnaam, waarmede u me hebt gedood
verfd en ik vcr/.cker u, dat ik mij nooit de
geringste moeite zou hebben gegeven om een
van u aan het verstand te brengen dat ik
dien niet verdien, wanneer ik niet zeker wist,
omdat u mij gisteren in het boscb hebt
gezien, dat u, onopzettelijk, dat wil ik
toegeven, de aanleidende oorzaak waart van
alle kleine laagheden, die mij vandaag zijn
toegevoegd. Zeg als 't u belieft, aan uwe
collegaas en onthoud het wel, meneer Beitel,
dat de ^ebrielhannes alleen leeft om met een
weinig geluk de laatste dagen vau zijn zus
ter te omstralen, de laatste levensdagen zijner
zuster, wier eenige steun bij is, die hij innig
liefheeft, die de doctoren hebben opgegeven
en die door geen macht of' wetenschap ter
wereld te redden is, en dat hij voortaan
niemand zal veroorloven te vergeten, dal een
jong meisje heilig is voor wie haar liefheeft,!''
Boitel opende te vergeefs den mond om
wat te zeggen. Eerst buiten, op het portaal,
herstelde hij zich van zijn ontroering.
«Vergeeft u me?" vroeg hij.
»Yan harte;" zei (ialard, de hem toege
stoken hand drukkend.
En toen hij den volgenden middag thuis
kwam, vond hij bij zijn portier een prachtigeii
bloemkorf', dien de heeren bureaucraten,
lichtzinnige lui, maar met goede harten,
zooals wij allen op hun leeftijd, aan de zieke
hadden gezonden.