De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 december pagina 1

20 december 1896 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K*. 1017 DE AMSTERDAMMEK A°. 1896. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nommer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover htt Grand Café, te Parijs. Zondag 20 December, Abonnement per 3 maanden /'l.50, fr. p. post/' 1.65 Voor Indiëper jaar -...?mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12* Advertentiën van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 INHOUD: VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Een Rijnvaartkanaal. Na Maceo'a dood. SOCIALE AANGE LEGENHEDEN: Werklieden in 's Rijksdienst, door P. M. C. TOONEEL EN MUZIEK: Sarah Bernhardt Koning Oedipus, door J. Vriesendorp. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEBEN: Het Rembrandt-Maseum, door Ph. Z. FEUILLETON: De tweede Regisseur, I - RECLA MES. VOOB DAMES: Voorstellen door Thérèse Hoven. Nog iets over Vrouwenkwesties", door ***. Allerlei, door E-e. Van Deyssel's nieuwe Bundel, door Ch. M van Deventer. ?- Nog eens 's Lands Historie", door F. A. B. INGEZONDEN. SCHAAK SPEL. ALLERLEI. SCHETSJE: Uit mijn jeugd. PEN- EN POTLOODKEASSEN. - ADVERTENTIËN. D in tn mi i i i n Een Rijnvaart-kanaal. Toen wij verleden week, bij het vermelden van de opening der nieuwe sluis te IJmuiden, er op wezen, dat de hoofdstad, wat den werkehjken handel betreft, de handelsstad van Ne derland is gebleven, konden wij niet vermoe den, dat de Kamer van Koophandel juist bezigwas een adres aan de Tweede Kamer te ver zenden, dat deze uitspraak zou bevestigen. Alleen reeds de volgende cijfers over 1895 voor Amsterdam zijn inlichtend genoeg; Van den totalen invoer van suiker in ons land werd 65 pCt. door Amsterdam betrokken (79 pCt. in 1894); uitvoer van geraffineerd uit Amsterdam ruim 110.000,000 kilo, of bijna 100 pCt. Voorraden binnen), en buitenl. ruwe bietsuiker en geraffineerd in entrepot 90 mill. kilo, 92 a 99 pCt. Aanvoer Sumatra-tabak 90 pCt. Java-thee bijna 100 pCt. Rijst Amsterdam en Zaandam 74 pCt.; specerijen 59 pCt.; bindrotting 76 pCt.; zwavel 58 pCt., terwijl Java-cacao, Kapok, Java-tabak, drogerijen, huiden, indigo geheel of grootendeels hier hun markt vinden. Dat Amsterdam een waterweg naar zee en een waterweg naar het binnen- en buiten land nog wel waard is, behoeft alzoo geen nader betoog. Ook onze opmerking, dat Amsterdam, in 't bezit van een goed Zeekanaal, een goed Rijnvaartkanaal mist, werd niet tegenge sproken. Toch, zoo al niet tegengesproken, juist deze waarheid, die Amsterdam nooit had moeten verzwijgen, en allerminst bij de ope ning van het Merwede-kanaal, schijnt het nog niet te durven verkondigen, in duidelijke termen en op een toon, waaruit kan blijken, dat het zichzelf als misdeelde en rechtheb bende beschouwt. De opening der nieuwe sluis te IJmuiden, zoo schrijft het Handelsblad, »geeft aan het weekblad De Amsterdammer aanleiding er op te wijzen, dat Amsterdam nog altijd de beste 1) verbinding met den Rijn mist. Dit is juist. Al wie zich herinnert wat nu ongeveer 20 jaar geleden is voorgevallen met het ont worpen kanaal door de Geldersche vallei, weet dat het Merwedekanaal, dat laag op de Waal bij Gorcum uitmondt, voor Amsterdam slechts een p is-aller is, een veel verbeterde Keulsche vaart met een nog veel te grooten omweg. Het Rijnkanaal dat Amsterdam noodig heeft, is het Merwedekanaal met zijn moeilijke rivierovergangen stellig niet." Wij hebben hierop n aanmerking; wij schreven niet slechts, dat Amsterdam de bc K la verbinding met den Rijn mist neen, dat Am sterdam een goede verbinding met den Rijn opzettelijk, met vermorsing van/'25,000,000 onthouden is; dat het als haven concurreercn.de met buitenlandsche zeehavens, geen weg naar Duitschland heeft, die voor den Transito -han del beteekenis zal kunnen krijgen. Dat is de waarheid: het is in Amsterdam's belang, die waarheid zonder ophouden, en zoo luid mogelijk te doen weerklinken. Had Amsterdam sedert 1881 het hoofd er voor gehouden, ware het op zijn recht blijven staan, trots de Kamer-beslissing, dan zou thans voor het minst een publieke opinie gevestigd zijn, en het zou in al die jaren, zij 't dan ook langzaam, het groote doel gena derd zijn: de zeehaven tot een haven voor den transito-handel te maken. 1) Wij cursiveeren. En nog schijnt de zwakheid, de moede loosheid, of wil men, de berusting in strijd met alle geestkracht en geestdrift niet overwonnen of geëindigd. Helaas, want welk oogenblik dringt meer tot een openlijke er kenning van het onrecht, dat Amsterdam in de hergraving van het Merwede-kanaal is aangedaan, dan het huidige, nu de weg naar zee nieuwe offers eischt? »Niet vergeten mag echter worden," zoo vervolgt het Handelsblad, »dat thans reeds eenige jaren een verbetering in aanleg is, welke aan de bezwaren van den omweg ten deele althans wil te gemoet komen. Het is de normaliseering van de Lek en den BenedenRijn, waarop vier jaren geleden de heer August Hendrichs in de Kamer van Koophandel heeft gewezen en die thans in vollen gang is. Door het verwijderen van ondiepten en door kribwerken wordt beoogd deze Rijn takken gedurende een groot deel des jaars voor de Amsterdamsche Rijnvaart en ook voor een groot deel der binnenlandsche vaart bevaarbaar te maken." Zeker: wie zou het vergeten, dat, na de 25 millioen in de groote sloot geworpen, ook nog de Lek en de Beneden-Rijn moeten worden uitgediept, om den alleronmoijelijksten omweg over Gorcum naar Lobith, voor ren deel van het jaar wat te bekorten. Maar welk Amsterdammer, die weet wat convwrcerendc transito-handel is, kan zoo iets uit zijn pen krijgen, zonder er dadelijk op te laten volgen, dat dergelijk gepeuter, hoc noodig ook, %oo lauy Amsterdam geen eeltt Rijnkanaal lieej't, er nooit toe kan leiden de prachtige zeehaven van Nederlands oude hoofd- en koopstad aan haar bestemming te doen beantwoorden ? Het kan misschien nuttig zijn thans, in 1890, bij de opening van de Nieuwe Sluis te IJmuiden, nog eens te herhalen wat een koopman van zooveel gezag als P. N. Muller in 1881 na de indiening van het plan tot verbetering van het Merwede-kanaal in het Febr. nummer van De Gids schreef: »'t Is geen waan van een dag, dien Am sterdam bevangen houdt, als het vraagt om den besten weg die naar den Rijn te vinden is, en 't is geen overdrijving, als het in elk uur minder oponthoud en in elke penning bespa ring van vracht, de kans ziet weer een druk goederenverkeer met Duitschland te drijven, waardoor tevens de scheepvaartbeweging ter zee belangrijk zal toenemen. De transitohandel, men geloove die eenparige verze kering van den geheelen handelssiand, is af hankelijk van enkele centen min of meer vracht, van enkele uren grooter of kleiner spoed. De haven, waar men 't goedkoopst en 't snelst de goederen kan aan- en weg voeren, krijgt onmiddellijk in het buitenland den naam van de voordeeligste haven, en daarheen wenden zich, al spoedig reeds uit gewoonte, de vreemHe bodems. In n land twee havens te bezitten, die beiden even uit muntend bewerktuigd zijn voor het zee zoowel als voor het kanaalvervoer, is een voorrecht, dat men niet genoeg kan waar deeren. De Nederlandsche regeering nu kan dat voorrecht aan de bevolking geven. Maar zij haaste zich dan het aangevangen werk voor Rotterdam te voltooien, en voor Am sterdam het door die stad begeerde werk te beginnen. »Maar wat dan ? Dus liever geen weg dan deze? Ongetwijfeld. Dan nog langer geduld ge oefend. Amsterdam heeft middelen en krach ten genoeg orn af te wachten, dat 's lands regeering eindelijk toont het belang van geheel Nederland te erkennen, door aan onze eerste haven- en handelsstad den weg naar den Rijn te openen, dien /ij sinds jaren toestemt dat deze met volle recht vraagt. Nooit neme de stad Amsterdam uit moede loosheid dit Merwede plan aan, dat zij vol mondig als onvoldoende erkent voor hare behoeften." »Het oude Amsterdam behoude dan liever zijn aanspraken op een deugdelijken Rijnweg ongeschonden en in volle kracht, en nooit verkoope het zijn eerstgeboorterecht voor dezen schotel linzen." Nu, verkocht heeft Amsterdam voor dezen schotel linzen zijn aanspraak op een Rijnkanaal zeker niet; maar loopt het geen ge vaar, dat men zijn aanspraken gaat vergeten, als het, zooals in 1892, zelfs zich tot feest vieren laat verleiden, en het nu, in 189G, nog spreekt, als moest het voor het normaliseereu van Rijn en Lek dankbaar zijn! 't Is waar, Van Alphen heeft na de opmer king: hoe dankbaar is mijn kleine hond, voor beentjes en voor brood, hij kwispelstaart en danst in ;t rond, en springt op mijnen schoot gevraagd: kan dan een beest zoo dankbaar zijn, wat wacht men niet van mij ? Maar het is van de Amsterdamsche Stedemaagd de dankbaarheid toch wat ver gedreven, om nog te kwispelstaarten als men na met opzet 25 millioen aan het J/rr?c;ecfrkanaal te hebben verspild teneinde haar de Rijnvaart te onthou den haar, in plaats van een vollen schotel te geven, een afgekloven beentje toewerpt. Amsterdam heeft echter n troost, door den heer P. N. Muller destijds zeker niet ver wacht. Zonder protest van, en met mede werking van zijn eigen vurige zonen, heeft men het tot... een vesting gemaakt. Een ves ting, die nog niet af'is, maar al aardig op iets begint te gelijken, en geheel gereed zal zijn, als men er nog lOVs millioen aan geeft behalve de kosten voor geschut; en die eigenlijk vol maakt zal wezen als er dan nog 10 millioen aan wordt ten koste gelegd . .. Maar dat is dan ook een voordeel niet alleen voor Amsterdam, maar voor geheel Nederland! Na Maceo's dood. Generaal Maceo, de ziel van den opstand op Cuba en verreweg de bekwaamste onder de aanvoerders der insurgenten, de man wiens dood tallooze malen door de Spanjaarden is gemeld, doch die telkens bleek alles behalve dood te zijn, is thans werkelijk gevallen. Of dit in een eerlijken strijd is geschied, of' Maceo door een zijner volgelingen is verraden, of hij door de Spanjaarden onder valsche voorwendselen in een val is gelokt, kan men uit de zeer tegenstrijdige verhalen nog niet met zekerheid opmaken. In de Vereenigde Staten beweert men natuurlijk, dat Maceo het slachtoffer is geworden fan een schurkenstreek, maar Broeder Jonathan is in zijn oordeel over Spanjaarden en Cubanen niet al te betrouwbaar. Tot voor korten tijd bevond zich Maceo met zijne hoofdmacht in de provincie Pinardel-Rio, ten westen van Havana. Ten einde de opstandelingen in die provincie te beletten zich nu-1 hunne medestrijders uit het Oosten te vereenigen, en ook om de hoofdstad Havana tegen een overval van Maceo te beveiligen, hadden de Spanjaarden, dwars door het eiland in Noord-Zuidelijke richting eene versterkte linie aangelegd, de zoogenaamde troelta, die door 30.000 man onder generaal Arolas werd bewaakt. »De tronhn is absoluut niet te over schrijden, ' had generaal Arolas beweerd. »Mocht het Maceo gelukken de linie te forceeren, hetgeen ik voor ondenkbaar houd, dan zou ik mijne eer voor verloren houden en mij een kogel door het hoofd jagen." Welnu, Maceo was feitelijk op 4 December aan de andere zijde van de tr'-cl/n; alleen weet men niet hor hij daar gekomen is: te land, niettegenstaande dit volgens generaal Arolas onmogelijk was, of over zee, niettegen staande de kust door tal van Spaansche oorlogschepen bewaakt werd. Van deze on zekerheid heeft generaal Arolas wijselijk partij getrokken om zijn zelfmoord uit ie stellen. Maceo was met slechts weinige getrouwen in de provincie Havana gekomen, maar spoedig had hij 2000 opstandelingen om zich ver zameld. Zijn plan was nu, zich met Maximo Gornez, den leider van den opstand in het oostelijke deel van het eiland, te vereenigen en de zwak bezette hoofdstad Havana te overvallen, eer generaal Wcyler de Spaansche troepen uit de provincie Pinar del Rio naar Havana had kunnen terugvoeren. Niet de waakzaamheid of' het beleid der Spaansche legeraanvoerders, maar een toeval deed dit plan mislukken. Op de heuvelen van Punta de Brava, nauwelijks twee uren gaans van Havana, stuitte Maceo (zoo luidt althans de officieele Spaansche lezing) op eene afdeeling Spaansche troepen, onder bevel van majoor Cirujeda, die niet meer dan 350 man telde. De insurgenten hadden dus eene ontzaglijke overmacht. Maar kort na den aanvang van het gevecht namen zij in wilde overhaasting de vlucht, want Maceo was gevallen: een kogel had hem de kaak en de keel, een tweede kogel het lichaam doorboord, en Francisco Gomez, de zoon van den blanken aanvoerder der opstandelingen in het oosten, had den dood van den Mulatten-generaal niet willen overleven, maar zichzelf voor het hoofd geschoten. Toen de eerste tijding van Maceo's dood te Madrid aankwam, was men daar in de wolken en hield het einde van den opstand voor nabij. Inderdaad was Maceo een man van buitengewone beteekenis, die zich uit eene zeer onaanzienlijke posilie (hij was in zijn jeugd vrachtrijder en paardenkooper geweest) had weten op te werken tot den meest invloedrijken, door de kleurlingeR afgodisch vereerden man op Cuba, bij allen om zijn beleid en onverschrokkenheid geëerd en bewonderd. Maar de geschiedenis der laatste weken bewijst tevens, dat generaal Weyler's taktiek en zijn hooggeroemde troelta een allertreurigst echec hebben geleden. Zal Maceo's dood desniettemin voor den opstand het begin van het einde zijn ? Het waren te wenschen, dat de Spanjaarden zich met deze, zij het dan ook toevallige, over winning tevreden stelden, de hand ter ver zoening aanboden en aan Cuba de lang beloofde autonomie schonken. Dan zou niet slechts de opstand als met een tooverslag geëindigd zijn, maar zou ook iedere aanlei ding vi o' een conflict met de Vereenigde Staten uit den weg zijn geruimd. Het is bekend, dat in de Amerikaansche Volksvertegenwoordiging telkens motiën wor den aangenomen, die tegen Spanje gericht zijn en met den meesten aandrang eischen, dat de Cubaansche insurgenten als oorlog voerende mogendheid zullen worden erkend. Moet men hieruit opmaken, dat in de Ver eenigde Staten eene strooming bestaat ten gunste van de annexatie van Cuba ? Dat zou wel wat voorbarig wezen. De bevolking van Cuba bestaat uit elementen, welke zeifs de reusachtige republiek niet zoo gemakke lijk kan assimileeren: met de minderheid van Spaansche afstamming is niet veel te beginnen, zooals in Nieuw-Mexico en ZuidCaliforniëreeds genoeg is gebleken; negers en mulatten, die het hoofdbestanddeel der bevolking van Cuba uitmaken, hebben de Vereenigde Staten reeds meer dan genoeg. Maar er is eene andere reden, die de Ame rikanen naar het einde van den strijd doet verlangen: de uitvoer van de Vereenigde Staten naar Cuba is tengevolge van den opstand gedaald van 25 millioen dollars tot 8 millioen dollars. En hierin kan slechts verbetering worden gebracht, wanneer op het eiland weder geordende toestanden bestaan. Dat dit laatste ondenkbaar is, zoolang de Spanjaarden aan Cuba geen autonomie 'heb ben geschonken, ligt voor de hand. Er is nog eene andere reden, die de Spaansche regeering moet dringen tot eene vredelievende oplossing, nu zij een succes heeft behaald, dat waarlijk niet aan het be leid of de dapperheid van haar bevelvoerende generaals kan worden toegeschreven, maar dat desniettemin een onbetwijfelbaar succes is. De besluiten en motiën van het Ameri kaansche congres blijven zonder uitwerking, wanneer de president daaraan niet zijne sanctie verleent. Nu hebben president Cleveland en zijn staatssecretaris Olnev de eischen van het Congres wel afgewezen, en zich daarbij be klaagd over de moeielijkheden, die hun door «avontuurlijke en niets ontziende elementen der bevolking" werden bereid, maar zij hebben tevens verklaard, dat de regeering der Yereenigde Staten in hare afwachtende houding niet ten eeuwigen dagen zou kunnen vol harden. Indien het bleek, dat Spanje niet in slaat was aan den opstand op Cuba een einde te maken, indien in een jhopeloozen strijd voortdurend nutteloos menschenlevens werden opgeofferd, zou een toestand kunnen ontstaan «waarin de verplichtingen van de Vereenigde Staten tegenover de souvereiniteit van Spanje werden vervangen door hoogere verplichtingen, aan welker vervulling wij ons bezwaarlijk zouden kunnen onttrekken." Is dit eene bedreiging? De Spanjaarden houden het er voor, maat' in den mond van van den heer Cleveland is het, maar onze meening, nog slechts een eerlijke waarschu wing. Doch op 4 Maart verlaat Grover Cleveland het Witte Huis en doet William

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl