Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1017
Mac Kinley daar zijn intrede. Met hem komt
daar niet slechts het protectionisme, maar ook
het chauvinisme, of liever het onvervalschte
Amerikaansche Jingoïsme binnen. Zou het
nu niet geraden zijn voor de Spaansche regee
ring, met ter zijde stelling van een weinigje
nationalen trots, eene spoedige vredelievende
oplossing van deze oude en steeds pijnlijker
wordende quaestie tot stand te brengen?
MnliiiiiiiiiiiniiiiriiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiniiiiiiiiHiiintiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiMiiiii
Sociale
u u
lllllllllllllllltllltlltlllllllillllllltiiiiillliiliiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiinHiiiiiiiiiinmiii
Werklieden in 's Boks flienst, '
In den loop van n week heeft de couran
tenlezer tweemaal kunnen vernemen, hoe in
de Tweede Kamer een minister werd aange
sproken over werklieden, wier loon direct of
indirect uit zijn begrooting werd betaald. De
heer Heldt bracht aan den dag, dat een zestigtal
werklieden, die aan 'sRijks Munt diensten
verrichten, daarvoor worden gesalarieerd met
een dubbeltje per uur. Dit zijn losse werk
lieden. Zij worden niet in dienst genomen
door het Rijk zelf, maar door de zoogenaamde
muntgezellenbazen, die bij het Rijk in vasten
dienst zijn. Naar gelang er gemunt wordt,
hebben zij werk, en verdienen dan een dub
beltje per uur.
Men kan dezen toestand niet bewonderen.
Geen werkgever, of hij heeft wel eens behoefte
aan een ruimer verschot van werklieden, dan
hij vindt onder zijn gewoon personeel. Maar
een telkens wederkeerenden arbeid telkens
aan losse werklieden toe te vertrouwen en
die losse weiklieden dan te beloonen op een
?wijze, die hun nauwelijks het leven doet
houden dit kan slechts schijnbaar voordeel
zijn voor n der beide partijen. De heer
Heldt deelde mede, dat tengevolge van een
behoorlijke organisatie der wiize van werken,
zonder bezwaar van de schatkist, de toestand
dezer losse werklieden belangrijk zou kunnen
worden verbeterd, en de minister beloofde,
een ondtrzoek te zullen instellen.
Een tweede, verreweg ernstiger kwestie werd
door den heer Kerdijk te berde gebracht. Het
was bij de begrooting van Oorlog, en het betrof
een tweetal onderdeelen. De overplaatsing
van een deel der Rijks artillerie-inrichtingen
van Delft naar een terrein aan de Hembrug
bij Amsterdam, maakt de verhuizing van
talrijke werklieden noodig. Wat heeft, zoo
was bij de voorbereidende behandeling der
begrooting gevraagd, de minister gedaan, om
die verhuizing minder bezwarend te maken ?
Een vraag, die thans door mr. Kerdijk werd
herhaald, met de duidelijk uitgespioken be
doeling, den minister aan het verstand te
brengen, dat het Rijk als werkgever in deze
zaak in zijn plicht is te kort geschoten.
Het antwoord van den heer Schneider is
beide malen ontwijkend geweest. Met schade
loosstelling voor verhuiskosten is hij niet karig;
de werklieden die voorloopig hun gezin te
Delft moeten laten, on t vangen voor deze storing
in hun familieleven geldelijke toelage, waaruit
zij de buitengewone onkosten van dezen toe
stand behoorlijk kunnen bestrijden. Maar de
werklieden zelf moeten zorgen onder dak te
komen. Waar? De naastbijliggende gemeenten
zijn Amsterdam en Zaandam, beiden te ver
verwijderd om een woonplaats te kunnen zijn
voor de vaste werklieden der patroneufabriek.
Het terrein van de fabriek zelf' dient dus te
worden bebouwd. Nu schijnt geen oogenblik
bij den minister te zijn gerezen de gedachte,
dat voor dit bebouwen twee machten in aan.
merking komen, de werkgever zoowel als de
werkman. Toch was er een en ander voor te j
zeggen dat, in een geval als dit de werkgever
zorgde inderdaad zorgde voor de huis
vesting zijner werklieden. De verplaatsing
der fabriek geschiedde in het enkel belang
van den werkgever de werklieden worden
verplicht, woningen te gaan bouwen. Zij heb
ben niet gewenscht te verhuizen hun wordt
opgelegd, de risico van het verhuizen te dragen.
Zij moeten geldschieters zoeken, schulden aan
gaan, een gemeenschappelijke aansprakelijk
heid dragen. Het Rijk laat hen betobben, en
het is inderdaad tobben geweest. Een coöpe
ratieve bouwvereeniging is na lang gescharrel
tot stand gekomen ; aan velerlei handreiking
ontbrak het niet; maar de verstandige mede
werking van het departement van Oorlog, het
alleronontbeerlijkste, werd gemist. De gelde
lijke verantwoordelijkheid bleef in haar vollen
last op de schouders der werklieden drukken.
Doch voor het geval dat hun woningen niet
gereed zouden zijn, als in het belang der
werkzaamheden hun overplaatsing wordt ge
boden, heeft de minister zeer groote loodsen
uit Amsterdam naar de Hembrug doen ver
voeren. Daar zullen de werklieden gratis onder
gebracht worden. Ik heb dus in allen deele
voor die menschen gezorgd. Wat moet ik meer
doen V" Zoo de minister. De heer Kerdijk heeft
beloofd, dit te zullen aantoonen, als binnen
kort een wetsvoorstel aan de orde komt, om
grond te verkoopen aan de bouwvereeniging.
Alles bij elkander genomen, zouden de werk
lieden der Delftsche Rijksinrichtingen op het
gebeurde zijn voorbereid. Zij zijn niet ver
wend. Allhans niet in de laatste jaren. Van
de oudere werklieden klaagt menigeen niet,
dat zijn loon, in plaats van vermeerderd,
trots denzelfden ijver, belangrijk is vermin
derd. Het kweeken van of aansporen tot
ontevredenheid is bij reglement verboden. Er
wordt op stuk gewerkt, volgens aangenomen
tarieven. Deze tarieven worden echter vast
gesteld door de directie en niet ter kennis
van de werklieden gebracht. Er wordt aan
ieder, bij wijze van voorloopige afbetaling,
een vast uurloon betaald; na afloop der
maand vindt de afrekening plaats. Dan weet
de werkman niet, op hoeveel hij recht heeft.
Hij heeft ook feitelijk geen recht. Want zou
hij, naar de berekening van het tarief, te veel
ontvangen naar de schatting der directie, dan
wordt het tarief verlaagd. Eén of twee dagen
vóór de afrekening weet de opzichter de cijfers
van het loon. Men dringt zich om hem sa
men; men vraagt en vischt de genadige
opzichter is wel zoo goed, iets los te laten,
bij de algemeene nieuwsgierigheid, die om
hem heen wrijft.
Zou er wel n particulier patroon zijn, die
in den loop der jaren den loonstandaard
zijner werklieden heeft verlaagd , die eischt,
dat men bij hem dienst zal nemen zonder
vaste afspraak omtrent het juiste bedrag van
het loon, en die nog werklieden vindt? In
dien het zoo is, is de toestand der werklieden
die van de meest onwaardige afhankelijk
heid. Bij het Rijk wordt zulk een toestand
vermeld zonder ook maar een zweem van
verontschuldiging.
Misschien, meent men, verdienen de werk
lieden toch nog een behoorlijk loon. Er zijn
er, van wie dat kan gezegd worden, al moet
onmiddellijk daarbij worden gevoegd, dat hun
loon, in vergelijking met wat zij vroeger ver
dienden, gering is. Het uurgeld klimt van
8 tot 25 et. Het uurgeld, vermeerderd met
3f> of -10 pCt, geeft een zeer ruime raming van
het geheele loon. Volgens deze schatting
ontvangen ongeveer 2f>0 werklieden te Delft
minder dan 20 et. loon per uur, een negentigtal
minder dan 15 et. Wie minder dan 8 et. uur
geld (dat is ongeveer 11 et. loon) ontvangt,
heet leerling. Tot voor korten tijd waren er
twee gehuwde leerlingen.
Deze toestand, men moge hem wenden zoo
men wil, is niet goed te praten. Het best is,
er zoo weinig mogelijk woorden over vuil te
maken, en zoo spoedig mogelijk een reorgani
satie in te voeren van onder op. »Oorlog"
stelt eigenaardige eischen aan de verhouding
van meerdere en ondergeschikte; het is de
vraag, of deze van ingrijpenden invloed be
hoeven te zijn op de verhouding tusschen
patroon en werkman aan de fabrieken van
»Oorlog". Doch indien dit zoo is, zal toch
nimmer mogen worden beweerd, dat aan die
eigenaardige eischen de zelfstandigheid van
den werkman m^et opgeofferd ; dat hem zelfs
het recht niet meer toestaat, zoodra hij zich
aan het Rijk heeft verbonden, over de beloo
ning van zijn arbeid vrijelijk te contracteeren.
Doch dat van zulk een toestand het Rijk ge
bruik maakt, om deze algeheel afhankelijke
lieden te salarieeren met een loon, geringer
dan een werkman van gemiddeld gehalte
pleegt aan te nemen, tenzij gedrongen door den
nood dit is beschamend voor ieder, die voor
het voortduren van dien toestand verantwoor
delijk is.
Men spreekt van regeling van het arbeids
contract, enz. enz., van overheidswege. De
overheid tracht de inrichting van Kamers
van Arbeid den weg te bereiden. De overheid
kan op het gebied der wetgeving schoone
zaken doen. Maar wanneer zij niet zelf, in
wat men haar particuliere leven zou kunnen
noemen, het voorbeeld geeft, zal haar w
tgeven ongeveer van dien invloed zijn als het
gebod van de ganzenmoeder, die haar kin
deren den ganzengang wil afleeren.
F. M. (J.
TOONLLlTenMVZiCK
Sarah BernWt,
Eigenlijk zonder heel veel aanleiding, heeft
Sarah Bernhardt zich de vorige week door Parijs
en door een aantal vrienden, over de geheele
wereld verspreid, laten huldigen. Er was een
groot feest van gemaakt. Om half een banket, om
half vier receptie, daarna in hot
Renaissancetheater voorstelling van eene acte van l'ltnlrc en
eene van Home \'aincnc; eindelijk apotheose, hul
diging op het tooneel door dichters en deputaties.
Toen Sarah in het Grand IKitel aankwam waren
in de groote zaal (de salie du /odia^ue) de vijf
honderd deelnemers aan het banket al vereenigd.
De zaal heeft een hoogen smallen wenteltrap;
Sarah daalde dezen af; de sleep van haar lang
wit kleed, met goud geborduurd en met chin
chilla geboord, «volgde haar als een gedweeë,
gracieuse slang langs de treden van de trap", zegt
een der bladen ; »bij iedere wenteling boog zij
zich over de leuning van de trap, rolde haar
arm als een liane om de roodfluweelen balustrade
en groette met de andere hand op het gejuich;
haar slanke buigzame gestalte scheen eer te zweven
dan te treden."
Onder het koor der bewonderende pers is de
eet ige spottende toom. die van den correspondent
van het Jter/incr 'I'itf/i'blrttl ; men weet dat Sarah
nooit te Berlijn heeft willen optreien. «Sarah
moest als uitmuntende regisseuse natuurlijk een
bijzondere zaal kiezen, een zaal met een trap,''
zegt hij. Gelukkig vond zij dan, al zoekende,
juist die van het Grand-Hótel, waar de vijfhon
derd deelnemers aan het banket in konden
geborgen worden.
Benige menu's waren geschilderd door Louise
Abbema, Chéret en de Mucha; de toost werd
gezegd door Sardou. («Natuurlijk Sardou;" zegt
het lïer/iiitr 'J'uyMutt, »Sarah is eigenlijk alleen
een tragédienne voor Sardou." Het vergeet Plil'dre,
Dona ,SW, Zanetto, de Koningin in Itutj-Jilas,
Lorenzacdo, J\[«r<jtierite (lantier, liertlta,
Posthitinia en zooveel andere rollen, die niet van
Sardou zijn). Sarah beantwoordde hem met
een paar woorden, en er was een onbeschrijfelijke
geestdrift. Het opstaan van tafel werd begeleid
door een hymne van Armand Silvestre en Pierné,
door de koren van Colonne gezongen, en Sarah
begaf zich naar de Renaissance, waar het stout
Paris van litteratuur, kunst en salons" voreenigd
was. Oificieele vertegenwoordiging ontbrak, ook
de comédie-Franeaise had zich moeten onthouden,
maar met al de schrijvers en artisten vond men
er ook graaf en gravin d'Haussonville, hertog en
hertogin de Rohan, graaf en gravin Grefïulhe, de
prinses van Monaco, graat' en gravin Potocka,
eenige académiciens, diplomaten, geleerden, enz.
Ka. de acte van Houw Vitu.c.ne kwam het voor
lezen van sonnetten, brieven en telegrammen. liet
tooneel was daarvoor veranderd in een bosch van
palmen en witte en rose camelia's; Sarah in het
costuum van Phèilre, kwam op een verhoogden
hloemzetel zitten (»wat een regie !" zegt het
IlerIhwr Tttijïlilutt), om haar heen groepeerden zich
eenige jonge actrices, wierschoonheidsconcurrentie
zij blijkbaar niet vreesde. Bloemen werden aan
geboden, deputaties kwamen, sonnetten werden
voorgelezen door Coppée, Ilarancourt, Mendès,
Rostand en Theuriet. Een van de lleredia werd
door een ander voorgelezen en slecht verstaan.
Dat van Coppée luidde:
.Minimum1, c'i^t l'Avril!"?Que c'cst loin. li; decor
Timl bleu ilc luiir, Airar ;ncc MI \«\\ proloudc,
l,e Passant lloivntin a. chc,ve.lui-e blonde
Et nies vers d'écoüi r dit- par U's lèuvs d'ur!
Snrab! cc soir.euir ot 111011 plus dier livs.r.
A\ee toi, depi:is lors, o .M usc \ aLïaboiidc,
L'Ai't cl la l'ooie om fait ie tuur du monde,
Et ton Lréme a pris un nn:r\ eilleu\ es^or.
Tn U'ioniplies, cc soii'. Permcts qu'eii cdic frte,
La loiutauie, chausou il c. ton premier poel.e,
l'ju ean>sanl tolt cu'iir, disc : ,,T'eu .-ou\ icnl-il r"
geduid Zoo geschiedde het ook in de dagen
van Shakespeare, maar deze uiterlijkheid is het
eenige punt van overeenkomt tusschen den grooten
Brit en den heer Jarry.
11'Oeuvre speelde het stuk als
marionettenkomedie ; de acteurs hadden maskers voor (de
voor-teller van l'/ni had den weibekenden kop
van Punch], en zij spraken, opzettelijk natuurlijk,
als slechte automaten. II t di'mr vertoonde rechts
een palmboom, waarom een slang kronkelde, en
daarnaast een ma", aan een galg opgehangen;
links een bed, en op den achtergrond een be
sneeuwd berglandschap, in het midden waarvan
ean schoorsteen met een brandend haardvuur
was aangebracht. Het publiek van L'Oenri'c, dat
anders voor geen kleintje vervaard is, als het op
excentricteit aankomt, kreeg den indruk, dat men
het voor den gek hield en gaf luide zijn onge
noegen over den geesteloozen wansmaak te kennen.
Sarah bedankte hem met een omhelzing ; toen
zij van haar troon opstond, bleken de bloemen
tusschen de palmen eene kroon boven haar hoofd
te voimen. Het laatste sonnet, het meest
geapplaudisseerde, was dat van Rostand, den dichter
van 7, es ronunte!«i>ie,<.
Eu ce teinps ^ans folie, ardente, tu pi'otcstes!
Tu dis des vers. Tu inenrs d'ainoiir. Tou \ol se penl.
Tu lends des bvas de, rc\e, et puis des bras de eliair.
Et qilaud l'hcdrc parait, nous sommes lous iuccsteg.
Aude de S'iull'rir, lu l'ajnntas des eo-urs;
Nous avons vn collier- car ils cunlent, tcs pleurs!
Tonic^ les larines de nos ames s-m1 tcs joues.
Mais allssi tu sais uien, Sarah, que qnelqnefois
Tu scns flirt iveinelit -se poser, qilaud in joues,
Les lè\ res de Sliakspcare anx bagites de tes doigls.
Daarna bloemenregen, défilé, handkussen en
omhelzingen. Het was jammer, dat Sardou, Coppée
en Ilalévy, die naar den President er voor ge
weest waven, het Legioen van Eer niet voor
haar hadden kunnen krijgen ; men hoopt dat dit nog
met Januari volgen zal. Onder de telegrammen
waren er van Ilenry Irving, Ellen Terry, Emma
Calvé, d'Annunzio, de beide de Reszké's, Wilton
Barrett, de Amerikaansche pers ; eindelijk kwamen
er nog lauwerkransen en cadeaux. Sarah ein
digde den dag en petit comité, bij haar zoon en
schoondochter.
Koning (Mips.
Ubu Roi.
Onder bovenstaanden titel heeft I.'Ocurre te ,
Parijs een stuk opgevoerd van Alfred Jarry en l
daarmede jammerlijk tiasco gemaakt, liet woord, \
door maarschalk Cambronne in den slag bij ;
Waterloo den Engelschen oflicier toegeroepen, j
die hem kwam uitnoodigen zich met de keizer- l
lijke garde over te geven, speelt in dit stuk een
groote rol. Over het algemeen legt de heer
Jarry zich toe op Rabelaisiaansche ongegeneerd
heid, zonder een vonk j e van Rabelais' geest te
bezitten. Xog op een ander punt had de auteur
zich op primitieven eenvoud toegelegd : er was
maar n decor, en als de plaats van handeling
veranderde, dan werd dit door een bordje
aan(iX(iEZONI)EN.)
De leiding.
Al moet ik dan ook ter vol-tooiing van de
pluimeu voor Bouwmeester noodzakelijk ecu. paar
veeren trekken uit, den staart van mijn lieer en
Vriend, den erkenden Graecus M. B. Mendès da
Costa: ik kan liet niet van mij verkrijgen het eere
wieu eere toekomt'." ditmaal te steken onder de
stoelen en banken van een hoffelijkheid, die de
heer Mendès al evenmin kan verlangen als ik,
omdat bij ons beiden de oprechtheid bovenaan staat.
f n het nummer van l December van
//HetTooneei" heb ik dit geschreven:
Bouwmeester is geen klein kind, hij is
niet altijd even gezeggelijk, maar voor A./i/iiuy
On/ijiita mocht dat voor hem wat anders zijn,
ten minste hij heeft, de leiding van den lieer
M. B. Mcmles dn Costa aanvaard en lief eeuige
wat ik te vragen heb, is: waarom niet slaafs
gevolgd? Dan zou liet nïig mooier /.ijn
gewi est. '
De heer Mendès gaat daarop in //liet Tooneei"
van 15 dezer de elf laatste woorden van deze aan
haling cursivecren en vaart dan een beetje tegen
mij uit, zonder verder de kunst, veel te dienen.
Maar waarom cursiveerde de heer Mendès niet.
dit gedeelte van den zin:
ten minste hij (Bouwmeester) heeft de
leiding van deii heer M. B. Mendès da Costa
aan vaard',
want dat was onjuist.
Ik ben erin geloopeii.
Meiides heeft, althans wat de partij van
Bouwmeester betreft de leiding nl-'t gehad en
wiit zien nu mijn oogen, bij herlezing, op het
program'r Het is slechts de welwillende mede
werking" van den Graecus geweest.
Maar wie had dan de leiding?
Wel! voor zoo ver de hoofdrol aangaat, had
Bouwmeester ze; immers Mendi s-zelf erkent:
dat, meer dan eens bij de instudeering van h.<>iiiny
Oei/ijiu* hij tegen zijn zin den lieer Bouw
meester heeft toegegeven, wat hij (Bouwmeester)
wenselife, terwijl den heer Mendès nu bij de
vertooniug gebleken is, dat niet hij gelijk luid maar
Bouw meester."
Dus Bouwmeester wist het in e e r dan eens
beter clan Mendès en de keereu, waarbij onze
groote tooneelspeler niet, toegaf aan deu
medew-erker, en waarbij volgens dezen een min
der goed resultaat werd verkregen, die worden
door Mendès niet genoemd, hoewel hij het be
staan ervan erkent.
Xu blijven nog over de gevallen, waarin Bouw
meester \\M toegaf aan den regisseur, dien hij
m. i. xliKif* had moeten volgen, omdat ik van te
voren heb aangenomen, dat de leiding, dicimmeis
pas haar begin neemt mi het overleg, in de
allerbeste handen was.
Maar kijk, de uevallen waarin Bouwmeester zicli
volgzaam betoonde, worden door Mendès noch ge
noemd, noch erkend.
Waren die er soms niet?
Zoo w'j dus de ../medewerking" o. politieke
woordeukeus maar konden beschouwen als //lei
ding," dan ontbraken daaraan juist de
be^tauddeelen, die ik er in noodig acht: béter-weten en
sterker-willen dan de tooneelisten.
Nn uit de bekentenissen van Mendès blijkt, dat,
hij het tegenover Bouwmeester heeft, afgelegd, nu is
de twijfel gerechtvaardigd of de zoogenaamde leider
wel invloed heeft, uitgeoefend op Mevr.
Brondgeest,?Bouwmeester, op lloijaards, op de anderen,
op de kleedij, de grime, het, dékor, de reki>ieten.
Mevr. Brondircest heeft. Inar eerste opvatting van
lokaste gewijzigd met medewerking van Mendès?
Roijaards ook aldus'.' Deze twijfel is zóó
noodlotticr, dat. een minder voorzichtig man, dan ik mij
voel, zou ir.'ian meeuen, dat Mendès onsreveer niets
heeft bijircdnurcn tot de uroote beteekenis, die aan
de vertooning van /\"...,/,/y (?'.?.///,//-? wordt gehecht.
Hoe kunnen wij nu van Mendès verwachten,
dat hij ons nader zal inlichten, waar hij zelf ver
klaart, dat hij zoo vrij zal /ijn" niet te zeggen,
wanneer zijn pngingen om invloed uit te oefenen
mislukt zijn; hoe kunnen wij aannemen, dut, hij
licht /.'il verspreiden over zijn aandeel in een
kunstzaak, die thans geheel Xederlund in onrust, brengt?
Wij moeten dus in twijfel blijven, tenzij er een
beetie in deze geschiedenis geroerd wordt en
dan wil ik de zondenbok desnoods wel zijn de
rumoermuker er in slaagt, de tongen los te krijgen.
\\"ij publiceeren niet allemaal te gelijk om het