De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 december pagina 2

20 december 1896 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1017 Mac Kinley daar zijn intrede. Met hem komt daar niet slechts het protectionisme, maar ook het chauvinisme, of liever het onvervalschte Amerikaansche Jingoïsme binnen. Zou het nu niet geraden zijn voor de Spaansche regee ring, met ter zijde stelling van een weinigje nationalen trots, eene spoedige vredelievende oplossing van deze oude en steeds pijnlijker wordende quaestie tot stand te brengen? MnliiiiiiiiiiiniiiiriiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiniiiiiiiiHiiintiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiMiiiii Sociale u u lllllllllllllllltllltlltlllllllillllllltiiiiillliiliiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiinHiiiiiiiiiinmiii Werklieden in 's Boks flienst, ' In den loop van n week heeft de couran tenlezer tweemaal kunnen vernemen, hoe in de Tweede Kamer een minister werd aange sproken over werklieden, wier loon direct of indirect uit zijn begrooting werd betaald. De heer Heldt bracht aan den dag, dat een zestigtal werklieden, die aan 'sRijks Munt diensten verrichten, daarvoor worden gesalarieerd met een dubbeltje per uur. Dit zijn losse werk lieden. Zij worden niet in dienst genomen door het Rijk zelf, maar door de zoogenaamde muntgezellenbazen, die bij het Rijk in vasten dienst zijn. Naar gelang er gemunt wordt, hebben zij werk, en verdienen dan een dub beltje per uur. Men kan dezen toestand niet bewonderen. Geen werkgever, of hij heeft wel eens behoefte aan een ruimer verschot van werklieden, dan hij vindt onder zijn gewoon personeel. Maar een telkens wederkeerenden arbeid telkens aan losse werklieden toe te vertrouwen en die losse weiklieden dan te beloonen op een ?wijze, die hun nauwelijks het leven doet houden dit kan slechts schijnbaar voordeel zijn voor n der beide partijen. De heer Heldt deelde mede, dat tengevolge van een behoorlijke organisatie der wiize van werken, zonder bezwaar van de schatkist, de toestand dezer losse werklieden belangrijk zou kunnen worden verbeterd, en de minister beloofde, een ondtrzoek te zullen instellen. Een tweede, verreweg ernstiger kwestie werd door den heer Kerdijk te berde gebracht. Het was bij de begrooting van Oorlog, en het betrof een tweetal onderdeelen. De overplaatsing van een deel der Rijks artillerie-inrichtingen van Delft naar een terrein aan de Hembrug bij Amsterdam, maakt de verhuizing van talrijke werklieden noodig. Wat heeft, zoo was bij de voorbereidende behandeling der begrooting gevraagd, de minister gedaan, om die verhuizing minder bezwarend te maken ? Een vraag, die thans door mr. Kerdijk werd herhaald, met de duidelijk uitgespioken be doeling, den minister aan het verstand te brengen, dat het Rijk als werkgever in deze zaak in zijn plicht is te kort geschoten. Het antwoord van den heer Schneider is beide malen ontwijkend geweest. Met schade loosstelling voor verhuiskosten is hij niet karig; de werklieden die voorloopig hun gezin te Delft moeten laten, on t vangen voor deze storing in hun familieleven geldelijke toelage, waaruit zij de buitengewone onkosten van dezen toe stand behoorlijk kunnen bestrijden. Maar de werklieden zelf moeten zorgen onder dak te komen. Waar? De naastbijliggende gemeenten zijn Amsterdam en Zaandam, beiden te ver verwijderd om een woonplaats te kunnen zijn voor de vaste werklieden der patroneufabriek. Het terrein van de fabriek zelf' dient dus te worden bebouwd. Nu schijnt geen oogenblik bij den minister te zijn gerezen de gedachte, dat voor dit bebouwen twee machten in aan. merking komen, de werkgever zoowel als de werkman. Toch was er een en ander voor te j zeggen dat, in een geval als dit de werkgever zorgde inderdaad zorgde voor de huis vesting zijner werklieden. De verplaatsing der fabriek geschiedde in het enkel belang van den werkgever de werklieden worden verplicht, woningen te gaan bouwen. Zij heb ben niet gewenscht te verhuizen hun wordt opgelegd, de risico van het verhuizen te dragen. Zij moeten geldschieters zoeken, schulden aan gaan, een gemeenschappelijke aansprakelijk heid dragen. Het Rijk laat hen betobben, en het is inderdaad tobben geweest. Een coöpe ratieve bouwvereeniging is na lang gescharrel tot stand gekomen ; aan velerlei handreiking ontbrak het niet; maar de verstandige mede werking van het departement van Oorlog, het alleronontbeerlijkste, werd gemist. De gelde lijke verantwoordelijkheid bleef in haar vollen last op de schouders der werklieden drukken. Doch voor het geval dat hun woningen niet gereed zouden zijn, als in het belang der werkzaamheden hun overplaatsing wordt ge boden, heeft de minister zeer groote loodsen uit Amsterdam naar de Hembrug doen ver voeren. Daar zullen de werklieden gratis onder gebracht worden. Ik heb dus in allen deele voor die menschen gezorgd. Wat moet ik meer doen V" Zoo de minister. De heer Kerdijk heeft beloofd, dit te zullen aantoonen, als binnen kort een wetsvoorstel aan de orde komt, om grond te verkoopen aan de bouwvereeniging. Alles bij elkander genomen, zouden de werk lieden der Delftsche Rijksinrichtingen op het gebeurde zijn voorbereid. Zij zijn niet ver wend. Allhans niet in de laatste jaren. Van de oudere werklieden klaagt menigeen niet, dat zijn loon, in plaats van vermeerderd, trots denzelfden ijver, belangrijk is vermin derd. Het kweeken van of aansporen tot ontevredenheid is bij reglement verboden. Er wordt op stuk gewerkt, volgens aangenomen tarieven. Deze tarieven worden echter vast gesteld door de directie en niet ter kennis van de werklieden gebracht. Er wordt aan ieder, bij wijze van voorloopige afbetaling, een vast uurloon betaald; na afloop der maand vindt de afrekening plaats. Dan weet de werkman niet, op hoeveel hij recht heeft. Hij heeft ook feitelijk geen recht. Want zou hij, naar de berekening van het tarief, te veel ontvangen naar de schatting der directie, dan wordt het tarief verlaagd. Eén of twee dagen vóór de afrekening weet de opzichter de cijfers van het loon. Men dringt zich om hem sa men; men vraagt en vischt de genadige opzichter is wel zoo goed, iets los te laten, bij de algemeene nieuwsgierigheid, die om hem heen wrijft. Zou er wel n particulier patroon zijn, die in den loop der jaren den loonstandaard zijner werklieden heeft verlaagd , die eischt, dat men bij hem dienst zal nemen zonder vaste afspraak omtrent het juiste bedrag van het loon, en die nog werklieden vindt? In dien het zoo is, is de toestand der werklieden die van de meest onwaardige afhankelijk heid. Bij het Rijk wordt zulk een toestand vermeld zonder ook maar een zweem van verontschuldiging. Misschien, meent men, verdienen de werk lieden toch nog een behoorlijk loon. Er zijn er, van wie dat kan gezegd worden, al moet onmiddellijk daarbij worden gevoegd, dat hun loon, in vergelijking met wat zij vroeger ver dienden, gering is. Het uurgeld klimt van 8 tot 25 et. Het uurgeld, vermeerderd met 3f> of -10 pCt, geeft een zeer ruime raming van het geheele loon. Volgens deze schatting ontvangen ongeveer 2f>0 werklieden te Delft minder dan 20 et. loon per uur, een negentigtal minder dan 15 et. Wie minder dan 8 et. uur geld (dat is ongeveer 11 et. loon) ontvangt, heet leerling. Tot voor korten tijd waren er twee gehuwde leerlingen. Deze toestand, men moge hem wenden zoo men wil, is niet goed te praten. Het best is, er zoo weinig mogelijk woorden over vuil te maken, en zoo spoedig mogelijk een reorgani satie in te voeren van onder op. »Oorlog" stelt eigenaardige eischen aan de verhouding van meerdere en ondergeschikte; het is de vraag, of deze van ingrijpenden invloed be hoeven te zijn op de verhouding tusschen patroon en werkman aan de fabrieken van »Oorlog". Doch indien dit zoo is, zal toch nimmer mogen worden beweerd, dat aan die eigenaardige eischen de zelfstandigheid van den werkman m^et opgeofferd ; dat hem zelfs het recht niet meer toestaat, zoodra hij zich aan het Rijk heeft verbonden, over de beloo ning van zijn arbeid vrijelijk te contracteeren. Doch dat van zulk een toestand het Rijk ge bruik maakt, om deze algeheel afhankelijke lieden te salarieeren met een loon, geringer dan een werkman van gemiddeld gehalte pleegt aan te nemen, tenzij gedrongen door den nood dit is beschamend voor ieder, die voor het voortduren van dien toestand verantwoor delijk is. Men spreekt van regeling van het arbeids contract, enz. enz., van overheidswege. De overheid tracht de inrichting van Kamers van Arbeid den weg te bereiden. De overheid kan op het gebied der wetgeving schoone zaken doen. Maar wanneer zij niet zelf, in wat men haar particuliere leven zou kunnen noemen, het voorbeeld geeft, zal haar w tgeven ongeveer van dien invloed zijn als het gebod van de ganzenmoeder, die haar kin deren den ganzengang wil afleeren. F. M. (J. TOONLLlTenMVZiCK Sarah BernWt, Eigenlijk zonder heel veel aanleiding, heeft Sarah Bernhardt zich de vorige week door Parijs en door een aantal vrienden, over de geheele wereld verspreid, laten huldigen. Er was een groot feest van gemaakt. Om half een banket, om half vier receptie, daarna in hot Renaissancetheater voorstelling van eene acte van l'ltnlrc en eene van Home \'aincnc; eindelijk apotheose, hul diging op het tooneel door dichters en deputaties. Toen Sarah in het Grand IKitel aankwam waren in de groote zaal (de salie du /odia^ue) de vijf honderd deelnemers aan het banket al vereenigd. De zaal heeft een hoogen smallen wenteltrap; Sarah daalde dezen af; de sleep van haar lang wit kleed, met goud geborduurd en met chin chilla geboord, «volgde haar als een gedweeë, gracieuse slang langs de treden van de trap", zegt een der bladen ; »bij iedere wenteling boog zij zich over de leuning van de trap, rolde haar arm als een liane om de roodfluweelen balustrade en groette met de andere hand op het gejuich; haar slanke buigzame gestalte scheen eer te zweven dan te treden." Onder het koor der bewonderende pers is de eet ige spottende toom. die van den correspondent van het Jter/incr 'I'itf/i'blrttl ; men weet dat Sarah nooit te Berlijn heeft willen optreien. «Sarah moest als uitmuntende regisseuse natuurlijk een bijzondere zaal kiezen, een zaal met een trap,'' zegt hij. Gelukkig vond zij dan, al zoekende, juist die van het Grand-Hótel, waar de vijfhon derd deelnemers aan het banket in konden geborgen worden. Benige menu's waren geschilderd door Louise Abbema, Chéret en de Mucha; de toost werd gezegd door Sardou. («Natuurlijk Sardou;" zegt het lïer/iiitr 'J'uyMutt, »Sarah is eigenlijk alleen een tragédienne voor Sardou." Het vergeet Plil'dre, Dona ,SW, Zanetto, de Koningin in Itutj-Jilas, Lorenzacdo, J\[«r<jtierite (lantier, liertlta, Posthitinia en zooveel andere rollen, die niet van Sardou zijn). Sarah beantwoordde hem met een paar woorden, en er was een onbeschrijfelijke geestdrift. Het opstaan van tafel werd begeleid door een hymne van Armand Silvestre en Pierné, door de koren van Colonne gezongen, en Sarah begaf zich naar de Renaissance, waar het stout Paris van litteratuur, kunst en salons" voreenigd was. Oificieele vertegenwoordiging ontbrak, ook de comédie-Franeaise had zich moeten onthouden, maar met al de schrijvers en artisten vond men er ook graaf en gravin d'Haussonville, hertog en hertogin de Rohan, graaf en gravin Grefïulhe, de prinses van Monaco, graat' en gravin Potocka, eenige académiciens, diplomaten, geleerden, enz. Ka. de acte van Houw Vitu.c.ne kwam het voor lezen van sonnetten, brieven en telegrammen. liet tooneel was daarvoor veranderd in een bosch van palmen en witte en rose camelia's; Sarah in het costuum van Phèilre, kwam op een verhoogden hloemzetel zitten (»wat een regie !" zegt het IlerIhwr Tttijïlilutt), om haar heen groepeerden zich eenige jonge actrices, wierschoonheidsconcurrentie zij blijkbaar niet vreesde. Bloemen werden aan geboden, deputaties kwamen, sonnetten werden voorgelezen door Coppée, Ilarancourt, Mendès, Rostand en Theuriet. Een van de lleredia werd door een ander voorgelezen en slecht verstaan. Dat van Coppée luidde: .Minimum1, c'i^t l'Avril!"?Que c'cst loin. li; decor Timl bleu ilc luiir, Airar ;ncc MI \«\\ proloudc, l,e Passant lloivntin a. chc,ve.lui-e blonde Et nies vers d'écoüi r dit- par U's lèuvs d'ur! Snrab! cc soir.euir ot 111011 plus dier livs.r. A\ee toi, depi:is lors, o .M usc \ aLïaboiidc, L'Ai't cl la l'ooie om fait ie tuur du monde, Et ton Lréme a pris un nn:r\ eilleu\ es^or. Tn U'ioniplies, cc soii'. Permcts qu'eii cdic frte, La loiutauie, chausou il c. ton premier poel.e, l'ju ean>sanl tolt cu'iir, disc : ,,T'eu .-ou\ icnl-il r" geduid Zoo geschiedde het ook in de dagen van Shakespeare, maar deze uiterlijkheid is het eenige punt van overeenkomt tusschen den grooten Brit en den heer Jarry. 11'Oeuvre speelde het stuk als marionettenkomedie ; de acteurs hadden maskers voor (de voor-teller van l'/ni had den weibekenden kop van Punch], en zij spraken, opzettelijk natuurlijk, als slechte automaten. II t di'mr vertoonde rechts een palmboom, waarom een slang kronkelde, en daarnaast een ma", aan een galg opgehangen; links een bed, en op den achtergrond een be sneeuwd berglandschap, in het midden waarvan ean schoorsteen met een brandend haardvuur was aangebracht. Het publiek van L'Oenri'c, dat anders voor geen kleintje vervaard is, als het op excentricteit aankomt, kreeg den indruk, dat men het voor den gek hield en gaf luide zijn onge noegen over den geesteloozen wansmaak te kennen. Sarah bedankte hem met een omhelzing ; toen zij van haar troon opstond, bleken de bloemen tusschen de palmen eene kroon boven haar hoofd te voimen. Het laatste sonnet, het meest geapplaudisseerde, was dat van Rostand, den dichter van 7, es ronunte!«i>ie,<. Eu ce teinps ^ans folie, ardente, tu pi'otcstes! Tu dis des vers. Tu inenrs d'ainoiir. Tou \ol se penl. Tu lends des bvas de, rc\e, et puis des bras de eliair. Et qilaud l'hcdrc parait, nous sommes lous iuccsteg. Aude de S'iull'rir, lu l'ajnntas des eo-urs; Nous avons vn collier- car ils cunlent, tcs pleurs! Tonic^ les larines de nos ames s-m1 tcs joues. Mais allssi tu sais uien, Sarah, que qnelqnefois Tu scns flirt iveinelit -se poser, qilaud in joues, Les lè\ res de Sliakspcare anx bagites de tes doigls. Daarna bloemenregen, défilé, handkussen en omhelzingen. Het was jammer, dat Sardou, Coppée en Ilalévy, die naar den President er voor ge weest waven, het Legioen van Eer niet voor haar hadden kunnen krijgen ; men hoopt dat dit nog met Januari volgen zal. Onder de telegrammen waren er van Ilenry Irving, Ellen Terry, Emma Calvé, d'Annunzio, de beide de Reszké's, Wilton Barrett, de Amerikaansche pers ; eindelijk kwamen er nog lauwerkransen en cadeaux. Sarah ein digde den dag en petit comité, bij haar zoon en schoondochter. Koning (Mips. Ubu Roi. Onder bovenstaanden titel heeft I.'Ocurre te , Parijs een stuk opgevoerd van Alfred Jarry en l daarmede jammerlijk tiasco gemaakt, liet woord, \ door maarschalk Cambronne in den slag bij ; Waterloo den Engelschen oflicier toegeroepen, j die hem kwam uitnoodigen zich met de keizer- l lijke garde over te geven, speelt in dit stuk een groote rol. Over het algemeen legt de heer Jarry zich toe op Rabelaisiaansche ongegeneerd heid, zonder een vonk j e van Rabelais' geest te bezitten. Xog op een ander punt had de auteur zich op primitieven eenvoud toegelegd : er was maar n decor, en als de plaats van handeling veranderde, dan werd dit door een bordje aan(iX(iEZONI)EN.) De leiding. Al moet ik dan ook ter vol-tooiing van de pluimeu voor Bouwmeester noodzakelijk ecu. paar veeren trekken uit, den staart van mijn lieer en Vriend, den erkenden Graecus M. B. Mendès da Costa: ik kan liet niet van mij verkrijgen het eere wieu eere toekomt'." ditmaal te steken onder de stoelen en banken van een hoffelijkheid, die de heer Mendès al evenmin kan verlangen als ik, omdat bij ons beiden de oprechtheid bovenaan staat. f n het nummer van l December van //HetTooneei" heb ik dit geschreven: Bouwmeester is geen klein kind, hij is niet altijd even gezeggelijk, maar voor A./i/iiuy On/ijiita mocht dat voor hem wat anders zijn, ten minste hij heeft, de leiding van den lieer M. B. Mcmles dn Costa aanvaard en lief eeuige wat ik te vragen heb, is: waarom niet slaafs gevolgd? Dan zou liet nïig mooier /.ijn gewi est. ' De heer Mendès gaat daarop in //liet Tooneei" van 15 dezer de elf laatste woorden van deze aan haling cursivecren en vaart dan een beetje tegen mij uit, zonder verder de kunst, veel te dienen. Maar waarom cursiveerde de heer Mendès niet. dit gedeelte van den zin: ten minste hij (Bouwmeester) heeft de leiding van deii heer M. B. Mendès da Costa aan vaard', want dat was onjuist. Ik ben erin geloopeii. Meiides heeft, althans wat de partij van Bouwmeester betreft de leiding nl-'t gehad en wiit zien nu mijn oogen, bij herlezing, op het program'r Het is slechts de welwillende mede werking" van den Graecus geweest. Maar wie had dan de leiding? Wel! voor zoo ver de hoofdrol aangaat, had Bouwmeester ze; immers Mendi s-zelf erkent: dat, meer dan eens bij de instudeering van h.<>iiiny Oei/ijiu* hij tegen zijn zin den lieer Bouw meester heeft toegegeven, wat hij (Bouwmeester) wenselife, terwijl den heer Mendès nu bij de vertooniug gebleken is, dat niet hij gelijk luid maar Bouw meester." Dus Bouwmeester wist het in e e r dan eens beter clan Mendès en de keereu, waarbij onze groote tooneelspeler niet, toegaf aan deu medew-erker, en waarbij volgens dezen een min der goed resultaat werd verkregen, die worden door Mendès niet genoemd, hoewel hij het be staan ervan erkent. Xu blijven nog over de gevallen, waarin Bouw meester \\M toegaf aan den regisseur, dien hij m. i. xliKif* had moeten volgen, omdat ik van te voren heb aangenomen, dat de leiding, dicimmeis pas haar begin neemt mi het overleg, in de allerbeste handen was. Maar kijk, de uevallen waarin Bouwmeester zicli volgzaam betoonde, worden door Mendès noch ge noemd, noch erkend. Waren die er soms niet? Zoo w'j dus de ../medewerking" o. politieke woordeukeus maar konden beschouwen als //lei ding," dan ontbraken daaraan juist de be^tauddeelen, die ik er in noodig acht: béter-weten en sterker-willen dan de tooneelisten. Nn uit de bekentenissen van Mendès blijkt, dat, hij het tegenover Bouwmeester heeft, afgelegd, nu is de twijfel gerechtvaardigd of de zoogenaamde leider wel invloed heeft, uitgeoefend op Mevr. Brondgeest,?Bouwmeester, op lloijaards, op de anderen, op de kleedij, de grime, het, dékor, de reki>ieten. Mevr. Brondircest heeft. Inar eerste opvatting van lokaste gewijzigd met medewerking van Mendès? Roijaards ook aldus'.' Deze twijfel is zóó noodlotticr, dat. een minder voorzichtig man, dan ik mij voel, zou ir.'ian meeuen, dat Mendès onsreveer niets heeft bijircdnurcn tot de uroote beteekenis, die aan de vertooning van /\"...,/,/y (?'.?.///,//-? wordt gehecht. Hoe kunnen wij nu van Mendès verwachten, dat hij ons nader zal inlichten, waar hij zelf ver klaart, dat hij zoo vrij zal /ijn" niet te zeggen, wanneer zijn pngingen om invloed uit te oefenen mislukt zijn; hoe kunnen wij aannemen, dut, hij licht /.'il verspreiden over zijn aandeel in een kunstzaak, die thans geheel Xederlund in onrust, brengt? Wij moeten dus in twijfel blijven, tenzij er een beetie in deze geschiedenis geroerd wordt en dan wil ik de zondenbok desnoods wel zijn de rumoermuker er in slaagt, de tongen los te krijgen. \\"ij publiceeren niet allemaal te gelijk om het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl