Historisch Archief 1877-1940
No.1017
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?l
Voorstellen.
Als gij, lief maagdelijn onder mijn lezeressen,
denkt, dat ik u van daag ga spreken over de voor
stellen, die u 't meest interesseeren... de
huwelijksvoorstellen, dan vergist ge u.
Als gij, geachte heer Professor, (bij toeval mocht
ge eens een oog op mijn schrijverij slaan) meent,
dat ik bedoel wiskundige voorstellen, dan . .. ver
gist ge u evenzeer.
Als gij, taalkundige onder de broederen, u reeds
bij voorbaat ergert over mijn waanwijsheid omdat
ge vermoedt, dat ik hier onder uw duiven ga
schieten en een verhandeling ga geven over voor.
stellen in de beteekenis van... logische zinsneden
dan ... vergist ge u ook.
.Mijn voorstellen is hier werkwoord.
Ik gebruik 't in de beteekenis van: Mag ik u
voorstellen ... meneer Die-en-Die, mevrouw
Zooen-Zoo." Eenvoudiger en onschuldiger kan 't al niet.
Ofschoon we ons zelf nooit geheel en al en
anderen slechts voor een zeer klein gedeelte kennen,
hebben onze vrienden steeds den moed, de bruta
liteit om te zeggen: mag ik je eens voorstellen."
Juister zou zijn: mag ik je naam eens noemen",
in ruil voor dien van meneer Die-en-Die of mevrouw
Zoo-en-Zoo.
Ofschoon ik bekennen moet, dat ik mij nooit in
historische navorsehingen omtrent de quaestie heb
verdiept, zoo geloof ik toch te mogen beweren,
dat 't voorstellen iets van later tijd is en in nauw
verband met de hoogere beschaving staat. Want
in Engeland, waar men de vormen dat wil
zeggen ? de gezelschaps-vormen, 't meest in acht
neemt, hecht inen ook het grootste gewicht aan
het voorstellen. De anecdote vau den verdrin
kenden Engelschman, die de hem toegestoken hand
van een onbekende niet wil aannemen, omdat hij
niet aan den eigenaar der hand was voorgesteld,
is overbekend.
Trouwens, wij Hollanders spreken ook niet licht
met iemand, wiens naam we niet gehoord hebben,
ik zeg niet: verstaan hebben, want in dat geval
zouden we den kring onzer kennissen zelden uit
breiden.
't Is toch een eigenaardigheid, dat men slechts
bij uitzondering den naam verstaat.
//Mag ik je voorstellen, meneer...?"
Wat na meneer" komt, gaat verloren, toch
buigt men en zegt: //Heel aangenaam" of:
Bizonder aangenaam", al naar de gelegenheid het mee
brengt. Om, zoodra men de kans heeft, den
voorstellenden vriend in 't oor te bijten: //Hoe heet
die snoeshaan nu eigenlijk?" En dan volgt de
naam met eenige toelichtingen, waardoor ge in
eens weet, welke deugden de aan u voorgestelde
mist en welke ondeugden hij bezit. Of wel, ge
verneemt, tegelijk met 's mans naam, zijn geheele
parentage en als door tooverslag wordt zijn
geslachtsboom voor u geplant.
Over het al of niet wenschelijke van voorstellen
op een middagbezoek, in een publieken tuin, op de
wandeling enz. enz. is al zooveel geredeneerd, dat
ik er bezwaarlijk iets nieuws over zou kunnen zeggen.
Ook gaat het niet aan, zekere regels voor zulke
gevallen vast te stellen; gelijk met alle quaesties
van etiquette moet men bij instinct voelen, wat
men doen moet. Wellevendheid is iets dat van
binnen moet komen en dat men niet van buitenaf
in kan voeren in 't hart, 't verstand, 't brein, de
hersenen of... waar de zetel is.
Wat ik meen is ook eigenlijk niet het banale
voorstellen vau twee onbekenden door n
wederzijdsche bekende. Ik bedoel meer het geven van
introducties, en daarover is hel laatste woord nog
niet gezegd, want er wordt gruwelijk veel mis
bruik van gemaakt.
De groote zaak is, dat degene, die de intro
ductie geeft, zich zelf ernstig afvraagt, of de per
sonen, welke hij met elkander in kennis brengt,
wel bij elkander passen en ook of hij ze beiden
een dienst doet, door ze aan elkander voor te
stellen.
Gewoonlijk is dit geenszins 't geval.
't Is een algemeen verschijnsel, dat de meeste
menschen ontzaggelijk gastvrij zijn in 't huis van
een ander.
Iemand gaat naar Indiëb. v. en vertelt 't aan
een zijner kennissen, die hem nooit eenige
beleefdheid heeft bewezen, doch nu is 't op eenmaal heel
anders: //Wel, ga je naar Indiö, nu dan ga je toch
zeker over Batavia, wacht ? ik zal je een intro
ductie geven aan mijn broer. Hij woont heel mooi,
heeft een flink huis met een ruim erf. Hij zal je
bepaald te logeeren vragen."
De Indische gast in spe is natuurlijk n ver
rukking, nauwelijks is hij te Tandjong-Priok
afgestapt of hij zoekt in zijn portefeuille naar 't
adres van den gastvrijen, mooi-wonenden broer, ?
daarbij met innige dankbaarheid denkende aau zijn
Hollandschen kennis, die hem met die introductie
zulk een grooten dienst heeft bewezen.
Want hij is met recht een vreemdeling in Jeru
zalem; die bruine bevolking, wier taal hij niet ver
staat, heeft iets beangstigends voor hem. Hij hui
vert zijn intrek te nemen in een vreemd hotel,
waar 't mogelijk wemelt van slangen en kakker
lakken en schorpioenen en allerlei kruipende en
vliegende ongerechtigheden.... bah!
Maar 't denkbeeld van in het huis van ceii
Europeaan te logeeren, van iemand van gelijke be
weging als hij, lacht hem zeer toe en terwijl hij
den weg, deels per spoor, deels per rijtuig aflegt
en onder het rijden de wondereu der Koningin
van 't Oosten" aanschouwt, neemt hij zich voor
maar niet te bescheiden te zijn en, nu hij er toch
is, Batavia maar eens flink op te nemen.
Maar de gastheer ?
Nadat hij eenige bizonderheden omtrent zijn
familie in Holland heeft gevraagd, is hij vrij wel
uitgepraat en vindt hij den inval van zijn broer
lang zoo lumineus niet als zijn logé.
't Zelfde geldt voor den Indo-Europeaan, die
voor 't eerst in 't moederland komt; elke intro
ductie, die hij kan machtig worden, is een God-send
voor hem, doch degeeu, aan wien hij geïntroduceerd
wordt, is geneigd er juist 't tegenovergestelde van
te deuken.
Een ander geval is een meisje, dat op kostschool
gaat, in een andere stad of in 't buitenland. Haar
ouders vinden het dan heerlijk eenige bekende
families te weten, vrienden van vrienden, waar
hun dochter eens op visite kan gaan en desnoods
gedurende de kleine vacauties kan logeeren.
Voor zulk een meisje is het veel waard eens
van de scliool-discipliue bevrijd te zijn en ze komt
er al spoedig toe zulk een vrienden huis als haar
tweede home te beschouwen.
Doch voor de bevriende en gedwongen vriende
lijke familie zijn zulke bezoeken veel meer een
last dan een genoegen.
In trou\ve, men kan niet spaarzaam genoeg met
zulke introducties zijn, die slechts waarde hebben
voor een der beide betrokken partijen.
Er is nog een soort van introductie, waarover
ik mij al vaak geërgerd heb, namelijk het voor
stellen van onbeduidende personen aan meuschen
van gewicht, aan kunstenaars, geleerden of staats
lieden.
Iemand, die toevallig bekend is met een be
roemdheid, is er vaak zoo trotsch op, dat hij er
overal en bij alle gelegenheden mee pronkt en, om
te toonen hoe intiem hij zelf met 't groote
personaadje is, zegt hij al heel spoedig! O! dien ken
ik persoonlijk, als je wilt, zal ik je voorstellen."
Dit is uu voor den kennis heel plezierig, heel
vleiend zelfs, de mee.-tett verbeelden zich dat
ze er zelf bij winnen door grootheden te kennen
en dat eenige stralen van de aureool, die hun edel
hoofd omgeeft, wel op hen zullen schijnen. Boven
dien, 't klinkt zoo om te zeggen: //ik beu juist
aan die of die voorgesteld."
Doch voor de tegenpartij (als ik hem zoo eens
noemen mag) is het alles behalve prettig, vaak
vervelend en tijdroovend.
Niemand ondervindt dit meer dan een schilder,
zijn vrienden en kennissen zijn steeds geneigd het,
oude, Fransche machtwoord: ,,fo iimh de ma r/?/is
sant non au/is" in praktijk te brengen.
Elk omioozel bakvischje, elk gymnasiast, elke
eenvoudige provinciaalsche, elke gewoon burger
vindt 't interessant om een atelier te zien, zonder
nog van den artist te spreken. Maar vraag nu
eens hoe de schilder zulke kennismakingen vindt,,
vraag hem, wat zijn kunstenaars-ziel gevoelt bij 't,
hooren van de banale, cu vaak in hun domheid
kreukende opmerkingen van oumgewijden.
Vraag hem hoe zijn oor gekwetst, wordt bij het,
telkens herhaalde: «snoezig", beeldrig", hé, hoe
mooi", van menschen, die niet liet minste veistaud
van lijnen en vormen en kleuv-effecteii hebben.
In den aanvang zal zijn ijdelheid er mogelijk
door gestreeld zijn, doch langzamerhand zal hij
zulke bezoeken als ware bezoekingen gaan be
schouwen en zal het stereotype://aangenaam kennis
gemaakt te hebben" hem als vlijmende ironie
toeklinken.
En dan de tijd, die er heen gaat met, zulke ge
dwongen praatjes!
Eigenlijk is het een wreedheid van vrienden om
iemand, die zijn geheele leven wijdt aan liet voort
brengen van iets dat anderen tot genot ver
strekt, nog van zijn weinige, vrije oogenblikkeii
te willen berooven ter wille van vreemden.
Ik bedoel hier enkel de ware artisteii, zij, die
werkelijke kunstschatten voortbrengen; is 't, niet
schaamteloos om nog vau heu te eischeu, dat zij
moeten poyar de leur personae, dat, zij nog een deel
hunner persoonlijkheid moeten afstaan aan enkelen,
nadat zij zooveel uren arbeiden ten dienste van
het, publiek?
't Is zoo interessant; de eeiivoudigen vinden
het feit op zichzelf van met een beroemuueid te
spreken, reeds een genoegen, een eer.
De meer ontwikkelden hopen er iets door te
leeren, rekenen er op, eenige theorieën te hooren
verkondigen, die huu nieuwe gezichtspunten zullen
openen en die ze tevens, later, voor de hunne
kunnen laten doorgaan.
Ze kunnen alleen winnen door zulk een kennis
making, en ze deuken er, in hun bekrompen
zelfzuclitje, volstrekt niet aan of de auder er ook
door verliezen kan. Al was 't slechts zijn tijd of
zijn geduld.
Met inviteei'ou is het eveuzoo gesteld: zoodra
een gastvrouw de ecu of andere grootheid genoeg
kent om hem (of haar) aan haar tafel te noodigcu,
gaat zij na, welke van haar vrienden er op ge
steld zouden zijn hem te ontmoeten.. Doch ze
bedenkt niet of 't hem aangenaam zal wezen met
al die onbeduideiidlicden aau te zitten.
Nogmaals, men is er, over het algemeen, te
weinig op bedacht om bij 't voorstellen, bij 't
geven vau introducties, bij 't in kennis brengen,
te zorgen, dat men niet den een verveelt om den
ander een pleizier te doen, en daardoor ontstaan
veel onaangenaamheden.
Dat gebrek aan tact is, in zij u soor', een ge
vaarlijke bacil in onze moderne maatschappij en
een, waarvoor 't serum niet licht te vinden zal zijn,
TjIDiUiSK HüVtX.
Nog eens iets over Vrouwenkwesties".
(Ingezonden).
><Recht voor de Vrouw", van alle kanten klinkt
het ons tegen, nu eens bedaard en ernstig, al te
dikwerf echter een schertsend gesproken of op
gewonden woord, weinigen zijn er die de veel
omvattende beteekenis er van gevoelen, heel
weinigen onder ons die dat »recht" mogen ver
langen.
»Ilechten", heeft alleen hij, die zijn «plicht"
doet. Wat beteekent meer strijd, dan dat ne
woord: «Plicht" ? Wat is plicht ? Bestaat liet
enkel uit het volbrengen van een bepaald werk V
Veeleer de wijze waarop zulks geschiedt, niet
de kwantiteit maar de kwaliteit van het leven.
werpt het gewicht in den schaal.
Er wordt zooveel geschreven, gevochten en
altyd weer datzelfde vrouwenkwesties
vrouwenrechten ....
«Stemrecht kiesrecht deelhebben in
politieke aangelegenheden". Waarom der vrouw
den toegang geweigerd ? Doch vorder dan ook
van haar dat zij «economisch aan den man ge
lijk zij", zich onderboude met eigen handen- of
geestesarbeid; zij, die zóó den arbeid kennen,
met het leven gestreden en overwonnen hebben,
zij zijn de eersten onder ons, die recht van
spreken hebben, zij zullen ook geestelijk de ge
lijken zijn van den man, zij zullen met eigen
verstand, «onpartijdig" oordeelen kunnen.
Waar wij voor moeten strijden is onze
individueele vrijheid, wij moeten siemand" zijn. eene
«persoonlijkheid", geen zeepbel die met eiken
luchtstroom mededrijft, uit elkanderspat niets
achterlatende dan eene herinnering aan schoone
kleuren !
Wij moeten vooruit, wij moeten weten, wat de
wereld is, en zien, haar ellende en wanhoop,
waarlijk leven, het goede willen, en zoeken .
altijd en overal.
Wij vrouwen, wij mogen onderdrukt zijn, tocb
is ons een groote macht gegeven; wij hebben
haar echter maar al te veel misbruikt.
sCherchez la femme'' 't wordt ons menigmaal
in 't aangezicht geworpen, en als wij eerlijk
zijn is het zoo, is het zoo schande voor
ons, dat die macht niet voor beter word gebruikt.
Hoe hooger de vrouw staat, hoe hooger eischen
zij stellen mag aan den man, is zij zoodoende
de laatste of de eerste V En er is meer, daar
is óu'n woord in onzo taal, zoo eenvoudig en zoo
grootsch, dat den hoogsten lof uitdrukt dien wij
iemand geven kunnen, dat ons allen volkomen
gelijk maakt, geen onderscheid van sekse kent,
en toch beide omvat, «mensch" te zijn, en
dat kunnen wij allen. Dat zij onze leus, vóór
alles mensen zijn, geen menschen, die de laatste
schakels zijn van alle dierlijke wezens hier op
aarde, doch bewust van onzo kracht en ons
onvermogen, strevende naar beter, levende naar
onze heiligste overtuiging, onbekrompen en een
voudig.
Wat beteekenen rang of stand, rijkdom of
armoede, geloof of ongeloof, wetenschap of kunst,
voov de persoon zelf, als mensch niets.
Gij allen, die u zoo warm maakt voor onze
belangen, laat ons dat toch voor oogen houden
willen wij vooruit laat ons dan menschen zijn
?n goed. Dan zullen wij vrij zijn, eikaars
overtuiging eerbiedigende, dan is er geen sprake
van meerdere of mindere, dan eerst kennen wij
waarachtige liefde. * * *
XIijl in (iniciilili'mciil. Jl/iJ- cu xoir
etuilciti'it. Men'. Furliiilo-lleine.
l' 'ifiti:o*i" u in ut. 7ü///f/"^<7.
>>u Je St. jSiïcolaasdrukte met haar vraag naar
diverse goed-oogende en niet te dure cadeaux
voorbij is, heeft de iirma Vos & Legrand in de
Kalverstraat aan baar ruime verkoophallen meer
eene uitdrukking van nheid gegeven. Hier en
daar een arrangement Louis XV, een stel Louis
XVI. een hoek J [ollandsche renaissance, een paar
Arabische moskeestoelen met wat er bij behoort
maar het grootste deel der ruimte is bestemd
voor den mouwen stijl, dien de Iirma gaarne zou
scheppen. De richting waarin zij werkt en die
zij gaarne als oorspronkelijk Ilollandsche richting
zcu willen ontwikkelen, heeft aansluiting aan
Engelsche. oud-Engelsche en Jap.in.sche motieven,
iri zooverre deze een gemeenschappelijk karakter
vertoonen. Evenals de voorlaatste Engelsche
school in ameublement (Chippendale, Adam,
Sheraton) iets eigfcnaardigs had, maar op Krunsche
motieven was gegrond en zich daarvan geleidelijk
losmaakte, kan eene Ilollandsche school, ofschoon
ziüh aansluitend aan Walter ('rane, Morris eu
de Japansche kunstenaars, ook bare onafhanke
lijkheid verkrijgen. Men ziet het aan do Rozen
burg-motieven. In dien geest zou de iirma
Vos iX Legrand gaarne iets bereiken; in hare
fabrieken en door hare teekenanrs wordt hard
gewerkt; door eene reeks vau prijsvragen stelt
zij zich voor, de jonge kunstenaars te
intereaseeren, en hun talent, evenals in Frankrijk en
Engeland geschiedt, voor do industrie te winnen.
De eeiste prijsvraag, nog bescheiden, en alleen
voor do loden van St. Lueas, geldt do verciering
van bene tuireskaart; later zullen, waarschijnlijk
maand aan maand, die voor ameublementen volgen.
Do 11.11. Vos & Legrand zouden gaarne de
overtuiging willen vestigen, dat het mot duurder
maar wel mooier is, wand- en vloerversiering,
plafond en ameublement bij elkaar passend te
hebben, mits men. ei1 maai' vooruit op deukt
en zich er rekenschap van geelt; dat het aan
gename niet lig't in do groote menigte of de
kostbaarheid v:in stollen on pasaemcnton, maar
in hun harmonie met plaats on bestemming. In
de magazijnen vindt men er aardige voorbeelden
van. De moeite waard is bv. een nieuwe
schoorsteenversiering met haardbanken,
tochtsehermen er. licht boven in den mantel; opmer
kelijk i:-, ook een 7.00 eenvoudig mogelijk ameu
blement van onvernist on ongepoiitoerd hout.
dat toch smaakvol en ongemeen is.
De aanvulling van iets eenvoudigs tot de
hoogste pracht, mits op beginselen voortbouwend,
is niet uitgesloten; de stoeien, tafels, cosy-corners
en kasten kunnen in hun modernen stijl met snij
en inlegwerk versierd worden; bloemen en vogels
kunnen in grillige en harmonische kleuren langs
do pluche draperieën en zijden behangsels omhoog
klimmen; de opeengestapelde kussens, de tapijten,
de hangsluiers kunnen worden overdekt met
sprookjesplanten in do tinten van een i'eërie,
dit alles brengt het genre, als men wil, mede;
maar in alles moet een leidende gedachte zich
uitspreken, on het is het streven der iirma,
doze gedachte ook door modern-Ilollandsche
artisten te doen ontwikkelen.
* *
*
Het was Maandag een vermakelijk déiiléinde
salons vau de iirma ILoch op liet Lcidscheplein,
mot electrisch licht en bloemen opgeluisterd,
waar Je Aiaaterdaiusche dames naar de tentoon
gestelde hof- en baltoiletten kwamen kijken en
tegen een voorkomende gelegenheid alvast hare
keus doen. Toch was niet alles voor Amsterdam
of zelfs voor den Haag bestemd. Gelijk wjj
vroeger vermeldden, heeft de flrma Hirsch ver
leden jaar het oude Fransche huis Drécoil te
Weenen overgenomen, en een paar van de door
Oostenrijksche prinsessen bestelde hoftoiletten
waren hier ter bezichtiging. Het mooiste was
een kleed, met vrij langen sleep, van
matwit satin duchesse; op iederen naad liep van
den zoom omhoog een gestyliseerde
pauwenveer, van bleek goudborduursel met kleine
robijntjes, diamantjes en andere schitterende
steentjes, door paiiletten omgeven; het corsage,
in dènzelf len geest, had mouwen van wit gaas
en breed afhangende witte chantilly kant,
waartusschen strikken van robijnrood fluweel. Een
ander hofcostaum voor Weenen bestemd, ook met
langen sleep, was van vrij donker rose moiré,
geheel geborduurd met zilveren bloemwerk in
groote dessins; het onderscheidde zich door een
reusaehtigen Mediciskraag (mischien beter Anne
d'Autriche) het décolletéomlijstend, met tal van
punten over de schouders liggend en op den rug
ver achteroverstekend. Een derde, ook besteld,
was van rose damast, een deel der figuren met
goud omgewerkt; de voorbaan, als tablier, strak
en statig, zonder plooi neervallend, vertoonde
het mooie damastpatroon in al zijn glans; daar
naast vielen twee plooien, met groote strikken
van Jonkerder nuance bezet, naar binnen,- en
gaven relief zoowel aan de voorbaan als aan
de zware damasten plooien die dan weer volgden.
Er was veel rose. ook in de voor Amsterdam
en den Haag bestemde toiletten. Een baltoilet
van rose-crevette gaas, had den rok met ver
scheiden volants bedekt; deze schijnen terug te
komen in een nieuw stuk te Parijs droeg mlle
Chussaing een japon met zes volants, mlle Renée
Maupin een met vier-en-twintig volants ; het
corsage van den rose-crevette japon was van wit
satijn, waarop met rose koraal en kleine dia
mant j es een guirlande geborduurd was. De mouwen
hierbij waren van wit gaas en lichtgele kant;
van den linker schouder viel een groote bouquet
boscbviooltjes.
Eon ander costuum, voor een jong meisje dat
aan eene boschnimf wil doen denken, was van
lichtgroen, met zilver dooraderd; op den eenen
schouder groenwitte hortensias met groen, aan de
groene ceinture zilverbonte klimopbladen; hier
en daar groene strikken. Wij zullen niet meer
beschrijven; er zijn ook heel goedkoope en toch
allerliefste balcostumes. geheel klaar. Een be
trekkelijk eenvoudig costuum kan gekozen worden
bij een "der prachtige bal-corsages die in voorraad
zijn; een wit corsage van zijden mousseline, met
zwarte paiiletten geborduurd, gaat overal bij,
ofschoon de reeks strikken in eene geheele
gamma van rose, van bleek tot cerise, die er
hier schuin overheen liep, er zeker heel bijzonder
bij past. Zwarte toiletten hebben gitten, kanten,
applicatie van witte lersche kant; witte hadden
zilver en goud; alle kleuren waren vertegen
woordigd, alleen, naar het ons voorkwam, minder
geel en minder lichtblauw dan vroeger.
Een heel gedistingeerd costuum nog was het
volgende: vert du Kil satin duchesse, waarop
geborduurde bloemen in bleekpaars en andere
natuurlijke kleuren geappliceerd, en de grond
geheel bezaaid met pareltjes en paiiletten; strik
ken en ceintuur van ophelia (een soort
rosemauve) zijde; om het décolletéeen gedrapeerde
rand met donker (Siberisch) sabelbont geboord;
j mouwen van witte tulle en ophelia strikken.
l Het décolletéscheen dit jaar nog al ruim
genomen: toch liet men ons teekeningen zien,
die uit den Haag teruggekomen waren niet de
opmerking, dat ze wel wat meer gedecolleteerd
konden zijn. Nu de schouders meer bedekt zijn,
en al de balcostumes werkelijk mouwen hebben,
wil men op andere wijze zuinig zijn met de stof.
E ;n dor rijkste, maar ook der weldadigste vrou
wen van Frankrijk is gestorven, mad.
EurtadoIleine. Zij was in l M.'l geboren en overleed op
haar kasteel Koquencourt in de armen van haar
kleinkinderen, prins en prinses Murat. Voor 1S70
reeds wfis zij bekend als oprichtster van tul van
liefdadige instellingen; dat jaar en het volgende
onderhield zij uitgebreide ambulances, zonder er
haar andere werken om te verzuimen; in datzelfde
jaar toch werd de eole maternelle in de rue de
Bavonne geopend. In ISSI opende zij een
disi pensaire. waaruit duizenden arme kinderen ge
neesmiddelen ontvingen. Te Croisic gaf zij een
landgoed voor hospitaal, te Xice gaf zij een
vorstelijke villa als herstellingsoord voor Eransehe
officieren, met het noodige geld om alles op
grooten voet te onderhouden. In 1SS7 gaf de
j Republiek haar het Kruis van het Legioen van
Kor, verleden jaar werd /.ij daarin tot ofiicier
geprojKneerd.
In h:i:;r lokaal in Battersea l'ark te Londen,
: hielden deze week de wiflrijdende dames van
EnffoliinJ een belangrijke vergadering. Behalve
de gewone werkzaamheden, jaarverslag, goedkeu
ring dor balans, bestuursverkiezing, vermeldde
; de lijst van werkzaamheden ook dit onderwerp :
Discussie over een costuum voor de leden."
Er waren al dadelijk twee groote partijen, de
achterlijken, die aan den rok quaiid-mème
hechten, en de geavanceerden, die in het
wieirijdcn vooral het jongeiiscostuum begeeren.
j Iliertusschen allerlei nuances; er is druk
gedisi cussioerd ; rnrs. Earhmd, een welgevulde jonge
! vruuw, verdedigde met warmte den pantalon;
j eene vertegenwoordigster der rechter zijde besprak
kortelijk het voordeel van den rok; eene
con| ciliante, miss Vanee, wilde ieder vrijheid laten;
l maar bij stemming is eindelijk uitgemaakt, dat
l de Engelsche wielrijdersbond den pantalon
011| behoorlijk vindt en aan zijn leden liat dragen
l van don rok voorschrijft.
j E?e.
i