De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 20 december pagina 8

20 december 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1017 Jhr. Mr, Van Panbnys, Afgetreden Vice-President van den Raad van State. HELTS-JES uil dn Jtti. Naar het ransch van ANDKÉTHEUKIET. Mijne grootmoeder vaii moederszijde leerde mij de beginselen van het lezen. Het was een klein, bewegelijk vrouwtje, met levendige blauwe oogeu en een lauige gelaatskleur; eene uitstekende huisvrouw, maar vreeselijk heerschzuchtig. Zij liet mij ureu lang met den neus in mijn abc-boek zitten, in eeu kamer, welker muren niet grijs papier behangen waren, waarop episodes uit den Russischen veldto'eht waren afgebeeld. Die oude suorrebaarden, bivakkeerende in de sneeuw, leidden dikwijls mijn aandacht af en telkens werd ik tot de orde geroe pen door een tik met de bremaald op mijne vin gers. Ik weet niet of ik mijne vorderingen aan deze methode te danken had, maar ik leerde zeer vlug lezen en het eerste gebruik, dat ik van mijne nieuwe wetenschap maakte, was een boek over mythologie te verslinden, dat mij toevallig in han den was gevallen. De wonderlijke avonturen, die het boek bevatte, de platen met afbeeldingen deigoden en halfgoden brachten mij in verrukking. De gulzigheid van Saturnus, de jalousie van Juuoj de metamorphosen van Jupiter, de ongelukkige liefdesbetrekkiugen van den DeUt-chtn A polio, deheldenfïteh van Sicciius en van Hercules; Hebe, Pan, de' Nimfen, al die legenden vol jeugdige frischheid en schoonheid brachten mij in verovering en ik geloofde er ouvoorwaarlijk aan. Kinderzielen hebben de naïeve ontvankelijkheid der primitieve volkeren en alles wat ik las was voor mij een geloofsarti kel. Toen mijne familie, ontsteld over mijne voor liefde voor de heidensclie goden, mij van mijne dwaling genezen wilde en mij met behulp van den catechismus en van de bijbelsche geschiedenis over tuigen wilde, dat al de verbalen uit mijne mytho logie louter sprookjes waren, had ik eene gewaar wording alsof ik een stortbad kreeg. De hemel der Christenen leek mij kil eii somber naast den stralenden Olympus van de Grieksche goden. In weerwil van de moeite, die men zich gaf, om mij aan het verstand te brengen hoever het christe lijke spiritualisme boven de verdichtsels van het oude godendom stond, was ik sltchts ten halve overtuigd. Xelfs nu nog ben ik niet geheel bekeerd en met een heimelijk welgevallen herhaal ik dik wijls de regels vag ainte-Beuve: Yieux paganisme antique, es-tu mort ?... On Ie dit; Mais Pan tout bas s'en moque et la Sirene en rit. Nog een andere invloed werkte er toe mee om mij den naturalistischen weg te doen kiezen. Mijn grootvader was vroeger houtvester geweest. Na m dienst te zijn geweest ouder het Keizerrijk en opgeklommen te zijn tot kapitein der dragonders, was hij, tijdens de Restauratie, uit den dienst gegaan, en dank zij de voorspraak van zijn landgenoot, maarschalk Oudmot, had men hem de betrekking van inspecteur van de bosscheu van Augoulême bezorgd. Na in 1830 op pensioen gesteld te zijn, had hij zich i u zijn geboorteplaats gevestigd om er zijne verdere levensjaren door te brengen; de liefde voor zijne bosscheu was hem echter bijgebleven, en in de nabijheid van Bar had hij een klem bosch gekocht, waar hij steeds het grootste gedeelte van den zomer doorbracht. De eenzaamheid trok hem te meer aan, doordien zij hem vrijwaarde voor de bitse aanmerkingen en het despotisme van mijne knorrige grootmoeder' De brave man was in alle opzichten van een contrast van zijne vrouw; hij was zacht van inborst, zeer gesteld op den huisclijken vrede en op eene goede tafel, rondborstig en altijd bereid een ander met zijn geld of op eeii andere manier te helpen. Hij bedierf mij en ik was dol op hem. Zoodra het voorjaar oanbrak, keek ik met verlangen uit naar de mooie dagen, die in mijne vacantie vielen. Ik was in de wolken van vreugde, wanneer mijn grootvader mij 's mor gens vroeg toeriep: //Kom jongen, trek je dikke laarzen aan, het is mooi weer, wij gaan van middag naar liet bosch !"... Wij beklommen langzaam de aan weerzijdeu met wingerd beplantte helling van de Ghala'ide. Mijn grootvader droeg een lederen pet met oorkleppeu, een weitasch op den rug, en zijn magere, gespierde beenen waren gestoken in een broek van blauw linnen; zijn hooge gestalte liep steeds voor mij uit en stak duidelijk af tegen den kalkachtigen bodem van de helling. In een klein lialf uur be reikten wij het kreupelhout van de Petit-Juré, dat aan de ne zijde begrensd werd door een kaal, golvend terrein. Het boseh van mijn grootvader leek mij onmetelijk toe, ofschoon het slechts drie morgen groot was. In het midden bevonden zich twee bloemperken, een huisje waarvan de muren met hout bekleed waren en een door hagenbeuken omgeven prieel waar wij het middagmaal gebruikten. Zoodra wij aan waren gekomen, stak mijn groot vader een pijp aan, begon hij zijn planten op te binden en bet onkruid in de paden te wieden. Wat mij betreft, ik voelde mij vrij en uitgelaten als een jong veulen. Ik genoot van mijne vrijheid door zoo diep mogelijk in het kreupelhout door te dringen en strekte mijne ontdekkingstochten uit tot het aangrenzende veld, ik keek naar de vogels en naar het gekrioel der mieren op den grond, liep de vlinders achterna en sloot vriendschapp met de dieren en planten van het bosch. Ik stak aan den kant van de sloot een vuurtje aan van droge takken, klom in de hoornen, en stopte mijn maag en zakken vol met al de wilde vruchten die ik machtig kon worden: hazelnoten, elsbessen en beukeuootjes. Ik wentelde mij oin en om in het gras en dronk mij een roes aan de bedwelmende boschgeuren. Ik maakte mij eigen met deze omgeving en lang zamerhand openbaarde zich de boschnatuur aan mij. Menigmaal als ik op den grond uitgstrekt, gewiegd door het gesuis der bladeren, door de takken boven mijn hoofd de blanke vlucht der wolken gadesloeg, kwamen mij al mijne oude mythologische helden weer voor den geest en het was mij als gevoelde ik den ademtocht der woudnympben langs mij heen strijken, als hoorde ik de verte het fluitje van God Pan... Een heel enkelen keer brachten wij een bezoek aan een ouden zonderling, die in onze buurt woonde. Meer nog dan mijn grootvader dweepte hij met het boschleven. Midden in het bosch had hij een vrij groot huis laten bouwen, waar hij 's zomers geheel alleen woonde. Hij was vroeger officier der artillerie geweest en bij Waterloo had hij den rechter arm tot aan den elleboog verloren. Nooit zag ik zonder een heimelijk gevoel van ontzetting het roodachtige, ronde stompje, dat uit zijn hemds mouw stak. Hij heette Curt en was gehuwd met eene freule Huot de Goncourt, eene eigen tante, als ik mij niet vergis van Jules en Edmond de Goncourt. De echtelieden harmoniëerden zeer slecht en vader Curt verkoos dan ook de eenzaam heid van zijn huis in het bosch ver boven de echtelijke woning. Hij maakte zelf zijn bed op, bereidde zijn zelf maal, verstelde zelf zijn kleereu en ging alleen om met jagers of met eeuige oude wapenbroeders. Zoodra mijn grootvader verscheen aan de bocht van de laan waar de dennen afwis selden met de rozelareu ging de brave man eenige kruiken bier uit zijn kelder halen : er werden pijpen aangestoken en, gezeten aan den voet van een beuk, die zijn zware, met rossige nootjes beladen takken tot laag boven onze hoofden uitspreidde, begonnen de twee oudjes te spreken over den vervlogen tijd. Bii den e8iiüenwer, (Liislif/e JSliittcr.) BISMABCK: »Ik voel mij weer heelemaal Hink; kijk maar eens, hoe ik met steenen kan gooien^" Dn. SCI[\VEXIN<;KK - »Fwe Doorluchtigheid moest dat liever laten; Gij doet er L' zelf kwaad mei\" was eigenaar van de schouwburgzaal; wanneer voorbij reizende tooneelgezelschappen op hunnen doortocht, voorstellingen in Bar le-Duc kwamen j geven, had hij recht op een zeker aantal billetten, l die hij meestal aan zijn vrienden gaf, o. a. ook aan mijn grootvader. Toen ik ongeveer acht jaar ] oud was, gaf de troep van het departement een j stuk, getiteld: //La Fillle de l'Air," half komedie, half féerie, dat toen zeer in den smaak viel. Sedert j eenige maanden waren sprookjes mijne gelief koosde j lectuur en brachten mij evenzeer in vervoering als vroeger de mythologie. Ik vleide en smeekte i mijn grootvader zóó lang, dat hij zich, in weerwil van het verzet mijner grootmoeder, liet overhalen j mij mee naar de komedie te nemen. Wij traden j dus het kleine, zeegroen geverfde zaaltje binnen, ! toen de dilettanten, waaruit het orkest bestond, hunne instrumenten stemden. l Ik zag met koortsig ongeduld het oogenblik tegemoet, dat, het geheimzinnige roode gordijn, i dat het tooneel nog aan mijn oog onttrok, opge haald zou worden. Eindelijk begon liet orkest eene ouverture te spelen, wat mij het hart luide deed kloppen, maar ik geraakte eerst in ecu toestand van extase toen het gordijn langzaam in de hoogte i ging en ik de luchtgeesten in de wolken zag be- | wegen. Het was, als ik mij goed herinner, de geschiedenis van een Elf, die hare vleugels ver loor, omdat zij haar liefde geschonken had aan een aardschen sterveling. Het geheele stuk was eene mengeling van werkelijkheid en fantaisie, wat voor mij juist, de grootste bekoring was. De nimfen, die rondvlogen in gazen rokjes en met, kleurige vleugeltjes, de decoraties, de .trucs," het spel der acteurs, alles nam ik voor goede munt op. Eeu der geesten vooral, die slechts op de deuren behoefde te blazen om ze wijd te doen i openvliegcn, bracht mij in eerbiedige verbazing. Ik ergerde mij over de lange pauzen tusscheu de be drijven en toen eindelijk het stuk uit '.vas en het gordijn voor goed werd neergelaten, overviel mij een gevoel van diepen weemoed, alsof men mij voor altijd van mijne beste vrienden gescheiden had. Gedurende verscheidene weken bleef ik onder de betooveriug van wat ik gezien had. Ik was als in een roes; ik bracht uren door met mij te ver- : kleeden als luchtgeest, met bordpapieren vleugels, die ik aan de schouders vastspelde, en ik reciteerde met luider stemme gedeelten van de gesprekkeu, die ik onthouden had. Mijne moeder begon zich te verontrusten over mijn overspannen toestand en klaagde er over bij eene zuster mijner grootmoe der, die wij tante Thurèse noemden. Dat kind droomt van komedies" zeide zij ... Jlir, Mr, Scliorer, Dat waren eindelooze gesprekken waarin breed voerig de verdiensten van Gerard, udinot en Exelmans, drie militaire beroemdheden uit het departement van de Meuse besproken en ver- [ geleken werden; daarna kwamen de herinneringen j uit den garuizoenstijd in de kleine Duitsche stadjes j aan de beurt, gekruid niet verweuschingen tegen j de Pruisen, die met hun kartetsen den arm van \ //kanonnier" verbrijzeld hadden. Hij zwaaide zijn j stompje met een woedend gebaar en zwoer, dat j s nog niet afgeloopeu was, dat Frankrijk nog- j ils de kaart van Europa wijzigen zou en weer impje alles maals .. _ . ., bezit zou nemen van gene zijde van den Rijn Helaas l Toch heb ik aan Curt, dien ruwen veteraan, mijn eerste dramatische emotie te danken. Hij ,/AJs hij 't maar niet in zijn hoofd krijgt acteur te worden!" //Och, wel neen!1' antwoordde mijn oudtante goedig,'«maar hij heeft veel verbeelding, misschien wordt, hij wel een auteur!1' Auteur, wat is dat?" vroeg ik nieuwsgierig. ,, Ken auteur" hernam mijne tante is iemand die komedie's schrijft, zooals het stuk dat, ge gezien hebt; en wanneer zijne stukken mooi zijn, dan wordt hij door de geheele zaal toegejuicht, men gooit kransen naar hem, hij wordt beroemd...'' En sterft, in het hospitaal," voltooide mijne moeder prozaïsch, die de betrekking van auteur al even gevaailijk vond als die van acteur. Nieuw benoemd Vice-President van den Raad van State. Ugolino's nageslacht. Heeft de door Dante bezongen Ugolino Gherardesca kinderen nage!at"n 'i Die vraag is te Londen uitgemaakt door de politie, welke twee telgen vai\ dit illustre geslacht, den graaf en de gravin Usrolini. benevens hunne verwanten, de markiezin Paccini en den graat' Paccini, heeft gearresteerd wegens diefstallen in winkels. De getuigen herkenden met groote zekerheid de hun ontstolen voorwerpen. Een hunner, een fabrikant uit Brugge, vond bij liet in beslaggenornene een hoeveelheid kostbare kant, die hem ontfutseld was. Gravin Ilgolini protesteerde met groote waardigheid, en verze kerde, dat zij die kant had ten geschenke gekregen van mevrouw Casimir-Perier, de ircilmrc van den vorigen President der I'ransche Republiek, liet kostte eenige moeite, de gravin aan 't verstand te brengen, dat de lieer Casimir-Perior nog niet heelemaal dood is. De vier nakomelingen van l'golino zullen in Januari terechtstaan ; tot dien tijd zullen zij kunnen eonstateeren, dat het gevangenisrégime, al is het nog niet bepaald aan lokkelijk, sedert de dertiende eeuw heel wat verbeterd is. Een nieuwe Piepenbrink. Algemeen bekend is de scène uit Gustav Freytag's .Joiirimlislvii, waarin Bolz zich weet te verzekeren van de gunst en de steun van den invloedrijken wijnkooper Piepenbrink. Ken zekere reporter uit IJudapest. die door de meest verba zingwekkende kunststukken een kamerzetel ver worven beeft, schijnt Gustav Freytag niet zonder succes te hebben bestudeerd. Kr wordt namelijk o. a. het volgende ever hern verteld : In een klein plaatsje van het kiesdistrict woonde een Duitscher, Fuehs genaamd, die veel invloed bezat. Het hing geheel van hem af', wie in het dor]) zou worden gekozen. Fuchs zond elk jaar op liismarck's verjaardag een telegram van golukwensching aan den ouden man in het Sacbsunwald, en kreeg altijd een paar vriendelijke regels van dankbetuiging terug. De held van het verkiezings-blijspel ging naar de dorpsherberg, nam geen notitie van Kuch», die tot ile aanwezigen behoorde, begon over koetjes en kalfjes te praten en bracht eindelijk bet gesprek op /ijne m zou door Duitscbland »0p een goeden keer was ik eens op I'riedrichsruh, bij Hismarck. Wij spraken bijzonder gezellig niet elkaar, onder anderen ook over Hongarije, en hij vertelde mij, dat liet hem altijd zoo'n pleizier deed. dat hij elk jaar op zijn verjaardag een gelukwensen ontving van een zekeren I'uchs uit Hongarije. Als ge soms eens in dat comitaat komt, moet ge dien vriendelijken man toch mijn harteijke groeten doen,'" zeide Hismarck. Ik zon bet graag doen, maar ik keu hem niet." Toen de vreemdeling dat zeide, sprong Fuchs op, vuurrood van pleizier. »Maar dat ben ik ! Ik ben die Fuchs, aan wion Bismarck zijn groeten heeft opgedragen !" Hij schudde den slimmen candidaat met de grootste warmte de hand, en het geheele dorp stemde op hem. M«n ziet hieruit, dat de nieuwe afge vaardigde wel wist, hoe hij zijn. zaakjes in orde moest brengen ! ']>i(f: »lïl. . . . ! dames- ondergoed trouwen !" daar h;-b ik bij vergiss'r.g gestolen; nu zal ik tóch moeten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl