Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1018
gewaag ik gaarne van de groote piëteit, waar
mede de heer Röntgen dit heerlijke werk heeft
ingestudeerd.
Dat zulks gewaardeerd werd bleek uit de ovaties
hem door zijne koorleden gebracht, waarbij de fan
fares ran het orkest weerklonken.
Nurks zal misschien zeggen dat na het: dona
nobis pacem liet voor zulk een luidruchtige hulde
niet het gesehikste oogenblik was, doch iedere warme
ovatie aan een ernstig kunstenaar gebracht, moet
met ingenomenheid begroet worden.
Aan Röntgen, die zich zoo met zijn geheele
hart en zijn geheele ziel aan dit schoone werk
gegeven heeft, zal ieder die hulde van harte ge
gund hebben.
Bij de solisten komt het meer op het ensemble,
het opgaan in het geheel, dan op ieders bijzondere
»Leistung" aan. Daarom spreek ik mijne ingeno
menheid uit met de dames Gmür?Harloff en Minor
en vooral met den heer Messchaert, doch voeg er bij
dat de stem van den heer Dierich wat veel op
zich zelf bleef staan, en soms te veel domineerde,
in ieder geval door het eigenaardig timbre teveel
apart bleef.
Verder wil ik nog zeggen dat het heerenkoor
zich bijzonder goed heeft gehouden, dat in die
groepen in deu laafsten tijd merkbare verbetering
bij vroeger is te constateeren en dat ik gerust
mag verklaren dat de Amsterdamsehe Afdeeling
thans eene uitvoering van de Mis heeft gegeven
die het van eene vroegere beslist won.
* *
*
Het tweede concert dat vermeld moet worden was
van geheel anderen aard. Geen geweldige en groote
klankmassa, doch eene uitvoering van meer intiem
karakter. Het betreft de Liederen avond van de heeren
Orelio en Mam), die een programma gaven uit
sluitend samengesteld uit Ned. Liederen van voor
heen en thans. Dit streven is zeer te waardeeren,
want hoewel de Nederlandsche werken
tegenwooraig een ruimer plaats op de programma's krijgen dan
vroeger, is grootere bekendmaking van die werken
aiet alleen yi het belang van onze kunst, docli ook
onontbeerlijk voor de aanmoediging van het streven
??an onze componisten die vooral met hun
groctere werken al vaak genoeg teleurstellingen
ondervinden. De opera-componisten gevoelen dit
in den laatsten tijd maar al te zeer.
Het streven van de heeren Orelio en Mann ver
dient dus in principe alle aanmoediging en te meer
is dit het geval, nu men eene vertolking heeft
gehoord die aan de verschillende werken alle recht
deed wedervaren. De eerste afdeeling bestond uit
oud Nederlandsche en oud Vlaemscbe Liederen
bewerkt door van Riemsdijk, Reinigen en Gevaert.
De beide laatste liederen liet Loo:e Visschertje
. en. Het Kwezelken (waar Heye en Beets een paar
aardige gedichtjes a!m te dauken hebben), Isser
yemant uit de Oost-Indien gekomen en liet Liedje
van de Zee maakten wel deu grootsten indruk. Deze
pittige, karakteristieke liederen waren een hoogst
interessant begin. Toen kwamen de componisten
Craeyvanger (1817), Berlijn (1817), Beltjens (?), van
Uree (1807), Verhulst (1816), Hol (1825), Nicola
(1829), aan het woord, waarvan vooral de drie
laatsten als oorspronkelijke componisten uitblonken.
De derde afdeeling was gewijd aan de jongere
peiiode, nl. C. v. d. Linden (1839), D. de Lange
iiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiiiiiiiii
ik drie maanden later uit het ziekenhuis
kwam, was ik 't grootste deel van mijn
haren kwijt... LI zult zeggen: dat doet er
weinig toe, want jelui draagt toch altijd
pruiken! Maar 't is toch altijd meer waard,
je eigen haar te hebben, ziet u. Als je dat
kwijt bent, ben je tot niet veel meer nut.
Hij had een soort plumeau van klatergoud
gegrepen.
Nu komt de bui los .. . Dit stelt den
regen voor, verklaarde hij, de reepjes metaal
heen en weer schuddend, terwijl een machi
nist lycopodium liet ontvlammen. Wind, don
der, regen, bliksemstralen; u ziet: het onweer
is compleet! eti op bijna opgeruimden toon
ging hij voort:
Zoo ben ik er toe gekomen, om achter
de schermen de elementen te personifieeren.
Maar je moet leven, mijnheer, en als je
maanden achtereen naar engagementen hebt
zitten uitkijken, die toch niet meer komen,
reken je je al gelukkig, als je ergens
duivelstoejager moogt spelen voor honderd vijftig
francs per maand!
En de ijzeren plaat schuddend, besloot hij :
??Komaan! nog een klein douderslagje
tot besluit! Dat zal 't publiek plezier doen
en mijn vrouw ook!
Zijn gemaakte vroolijkheid dfed mij pijn.
Uw vrouw is misschien nog meer te
beklagen, dan u, zei ik hem.
Zedelijk, dat is mogelijk! Maar stof
felijk is ze er vrij wat beter aan toe dan ik.
Is zij aan 't tooneel ?
Ja, in 't buitenland! Maar u hebt haar
een poos geleden in Parijs kunnen zien . ..
niet onder mijn naam, o, neen! Ze zou er
zich veel te erg voor schamen, voor dien
naam ... ofschoon ze er aardig van heeft
geprofiteerd! want als zij talent heeft en
dat heeft ze aan wien heeft ze dat dan
te danken ? Aan Roseval, mijnheer, aan
Roseval, die haar eeuige leermeester is geweest,
en een goede, dat kan ik u verzekeren.
Ik twijfel volstrekt niet, of. ..
Jawel! ... ik zag heel goed straks, welk
(1841), S. van Milligen (1849), C. H.Coster (185é),
Bernard Zweers (1854), Catli. van Rennes (1858),
Jan Brandts Buijs (1868), en Gottfried Mann (1858).
(Ook Heinze had ik gaarne in de tweede periode
vertegenwoordigd gezien).
De lezer zal begrijpen waarom ik geen beschouwing
over deze werken geef. Doch wel mag ik zeggen
dat alle tegenwoordige componisten den zoo be
gaafden zanger en den zeer muzikaleii
accompagnateur dankbaar zullen geweest zijn voor de ver
tolking van hunne liederen. Orelio zong dit zoo
uitvoerige programma met al den rijkdom van
stem, uitdrukking en zeggingskracht waarover hij
te beschikken heeft en Mann accompagneerde alles
met veel muzikaliteit en toewijding.
Ik verneem dat de heeren Orelio en Mann ook het
voornemen hebben zulke uitvoeringen ook als volks
concerten te ge ven. Dit is een voortreffelijk denkbeeld.
VA5 MlLLIGEN.
N.B. De première van : De Evangeliewan van
Kienzl werd hedenavond gegeven. Over deze op
voering, die bij het publiek groot succes had, in
een volgend artikel.
v. M.
Camille Saint-Saëns over Mozart's
Don Juan.
Camille Saint-Saënp, die onlangs in de Revue
de Paris een artikel heeft geschreven over de
voorstellingen van den OrpJieus, wijdt in het
zelfde tijdschrift eenige bladzijden aan den Don
Juan. Men moet daarin geen vergelijking zoeken
tusschen de beide vertolkingen van de Opéra en
van de Opéra eotmque. Saint-Saëns keurt beide
evenzeer af, en betreurt het, dat alle meester
werken niet, evenals de werken van Wagner, een
tempel en een schare van vereorders hebben, om
hen te beschermen en te verdedigen. Don J/uin
is tegenwoordig uiet meer, wat het geweest is.
Onze artisten, gewend aan de moderne opera's,
hebben de muziek van Mozart verleerd, en zij
wandelen door dit meesterwerk als een muis, die
niets begrijpt van de architectuur der schuur,
waar zij door loopt. Saint- Sacns herinnert zich
nog, den Don Jium gehoord te hebben met
Grisi, Mario en Lablache; na dien lijd is de
vertolking van het meesterwerk steeds achteruit
gegaan en heeft zich meer en meer verwijderd
van haar waren geest. Bovendien is het feit, dat
de opera in het Fransch wordt gezongen, op zich
zelf al voldoende om riet alleen de rhythmen,
maar ook de uitdrukking van Mozart's muziek
te bederven «waarvan de juistheid en fijnheid
niet minder bewonderenswaardig zijn dan de
volmaaktheid van den vorm." Volgens Saint-Saëns
kan Don (iioranni alleen in het Italiaansch ge
zongen worden. Het is vreemd, dat geen der
directeuren, die beweerd hebben een volmaakte
vertolking van dit meesterwerk te zullen geven,
op dit even juiste als eenvoudige denkbeeld ge
komen is.
Gedenkteeken voor Richard Wagner.
Zooals bekend is, heeft Wagner zes jaren lang
de villa Triebschen aan de Vierwaldstattersee bij
Luzern bewoond. Eenige Weener vereerders van
den meester hebben op die villa een marmeren
gedenksteen laten aanbrengen met het opschrift:
»In dit huis woonde Richard Wagner van April
186G tot April 187-2. Hier voltooide hij Die
Meisters-inr/er, tiieyfried, GütterdüiiiHieruny,
Kaiscrmarsch, fiieyfricd-Idyll."
Richard Pohl. f
Te Baden-Baden is op ruim zeventig-jarigen
leeftijd een der meest bekende en talentvolle
Duitsche schrijvers over muziek overleden. Richard
Pohl, te Leipzig geboren, studeerde aanvankelijk
in de natuurwetenschappen, doch hield zich al
spoedig hoofdzake'ijk bezig met de studie van
wijsbegeerte en muziek. In 1854 vestigde hij
zich te "Weimar, waar zijne kennismaking met
Liszt een beslissenden invloed had op zijn richting
en hem tot een dor warmste en begaafdste voor
standers van Wagner maakte.
Behalve een zeer groot aantal brochures en
artikelen in dagbladen en tijdschriften, schreef
Pohl »Akustische Brieie für Musiker und
Musikfreunde", terwijl hij tevens eene voortreffelijke
vertaling leverde van Berlioz' geschriften.
Sedert 18G4 woonde Pohl te Baden-Bader,
waar hem op zijn zeventigsten verjaardag eene
welverdiende hulde werd gebracht.
gezicht u zette, toen ik over Rachel sprak...
Enfin! zonder mij had mijn vrouw zeker nooit
zoo'n succes gehad. Haar voordracht wordt
algemeen geroemd, en terecht. Maar wie heeft
haar die voordracht gegeven? Roseval, mijn
heer; Roseval.
De oude regisseur beefde.
Kom, kom, zei ik; houd u kalm. Mis
schien keert uw vrouw nog eens terug.
Hij begon te lachen.
Zij had de mooist denkbare gelegenheid
om terug te komen, toen ons dochtertje ziek
is geworden. Ik meende toen, dat het mijn
plicht was haar te waarschuwen en heb haar
geschreven . ..
- En ?
En ze heeft me vijf honderd francs
gestuurd!... Ik heb ze natuurlijk terugge
zonden. Ik verkoos duizendmaal liever mijn
kind zelf te verzorgen, zoo goed ik kon, met
mijti eigen verdiensten . . . En 't is goed ge
weest ook, want ik heb haar gered .. . Ach,
ja' arm kind... Ik heb haar gered!
De ontroering van den armen man greep
mij aan; ik wilde hem de hand drukken ;
maar hij liet er mij den tijd niet toe, want
een stuk of vier, vijf figuranten aansprekend,
die oj) ons toetraden, riep hij vroolijk :
Ah! daar is het volk! Opgelet, jon
gens... 'n beetje vief, hoor! Flink uit de
borst. . . ben jelui klaar? . . . Ken, twee, drie...
En luidkeels begon hij te schreeuwen :
Leve de graaf! Leve de gravin !
Onder deze herhaalde toejuichingen zakte
het scherm voor het tweede bedrijf.
Oogenblikkelijk ontstond ecu groote bewe
ging op het tooiieel. De acteurs snelden bij
troepjes naar den ingang v;ui den foyer, de
machinisten vielen op het decoratief aan, eu
niet wetende waar ik mij zou bergen, bleef
ik onbeweeglijk op mijn plaats staan, toen
Roseval, zich naar mij omdraaiend, zachtjes
zeide:
Kom mee, mijnheer, dan zal ik u uw
manuscript terug geven.
fle Jan Etienne Liotaii
1702?1789. Van Gogh. Amsterd. 1806.
Welke familie, voor zooverre zij de relieken
van haar voorvaderen als een deel van hare ge
schiedenis met een zekere vereering bewaard
heeft, is niet nog in het bezit van die kleine,
op ivoor geschilderde miniatuur portretjes, die
in ovalen ebbcnhouten lijstjes met
rechthoekigen buitenrand, tot in de kleinste bijzonder
heden de getrouwe portretten van overgrootvaders
en overgrootmoeders, in hun verhollandscht di
rectoire of empire costume, zijn. Er zijn er
onder die mim'atuurtjes van bijzondere fraaiheid,
zonder eenige pretentie dikwijls, naar werkelijk
artistiek mooi. maar door de getrouwe navolging
van hun modellen, door ik weet nkt welke inti
miteit, door de
gemoedelijke-bourgeois-eenvoudigheid en oprechtheid in hun uiterlijk
charmeerend, als de alleenig photogratische opteekening
van de gelaatstrekken en kleêren van die
gedecolteerde dames en heeren met hooge stropdassen,
als de bezadigde afbeelding van de een beetje
tot bedaren gekomen bourgeoisie.
Deze zoo intiem-huiselijke miniatuur kunst of
liever vertellingkjes op ivoor, in zachte, gemoe
delijke kleuren van de menschen die een eeuw
voor ons hun beate beeltenis voor het nageslacht
van waarde rekenden, ik meen deze absolute
afwezigheid van kunst na de groote krachten die
de Renaissance had ontwikkeld en even voor dat
de Romantici in Frankrijk een fond voor de latere
Barbizonsche school gingen leggen, was de laatste
uitlooper, de laatste adem van de toch in Frankrijk
dat toen Europa voorging tijdens de renais
sance nooit hoog gebloeid hebbende
portretteerkunst, en een van de eersten van haar beoefe
naars Jean Etienne Liotard.
Xa den Lodewijk XÏV stijl, dien met groot ver
toon van nagemaakt klassieke pompeusheid een
theatraal grandioze Lebrun had voortgebracht,
kwam later onder de Rcgence Watteau. n,-,ar
't mij wil voorkomen de grootste Kransche schil
der van heel de nr.- Renaissance tijd tot op deze
eeuw, die in zijn '"icjmi't ;joitr ('ijlhb'c' dat nu
in het Louvrc hangt, een werkelijk niet genoeg
te pi ijzen meesterstuk scbiep.
De drarcatiseh-klasrieke aspiraties van de
schilders waren toen tot zoo'n peil gedaald dat
zij niet veer bij machte waren iets ie maken,
en hun eenige producten waren toen een soort
van potsierlijke composities, waaraan zij zich
allen nu en dan bezondigden, reminiscensen
van Rubens, zooa's fis.;. 110 van dit boek 1102 wol
met e,/n fraaie lichtdruk noouig vindt ten toon
te stellen; soort van accademische ondingen die
eerst in het begin van deze eeuw, na de
Griekscke renaissance, eerst weer geleverd konden
worden.
Maar toen daarna de pastorale visie var, Watteau
zelfs weinig meer invloed op zijn nakomelingen
had, was de steeds meer en meer vcrburgeruo
i'MUavic; van de sobüders geheei tot de
portrotKH'ikunst ie.rug jiebrsrht, en het is Oj'moi'Uc'ijk
dal d'-ze kunst ook lat v r. toen :!e Romantici uan
liet woord kwamen, uitgangspunt van veel sclioous
?-Tcworueii is.
iJanroü! zie ik Liotard alt, ecu van ben die
isAeii vooï'loojicr v;i'v de eevste v.'are ^rootei\ ' avi
'i. begin dezer eeuw ir. Frankrijk noemen .nn;;. eu
dan wel niet in hun doodo en koude khi;si<'i;o
compositien, maar in hun portretten, waiiiin
Ingres, en later David en Baron (iros, een
;;etrekkeüjkeu hoi.-go vo'manktheid bereikten.
In deze voor-romantici is niet de givoie
geestelijke visie van de voorvaderen der
('raus.;!)?..>rt'iiais.-aiicc-kmist d.: lle.ror.tij.Tjn en de Ye;:,
lianen. eveumin al.-; hel groolc brio en v'.e
virtuositeit van de na hen komende. oprotMiiro
voorgangers van de lv\rUi2<msche school, iiianv
in hen is een traditie van nauwgezette studie,
zonder eenige bijbedoeling voortlevend, die mis
schien nog van zeer ouden oorsprorg, de trait
; d'union »or;ade tusschen wat er na hen komen zou
en de gothiek.
j En als een van hen beschouw ik Jean Etiem-e
LiüUu-d.
Het zijn dus zijn portretten die mij 't meest
aantrekken, die ik het zuiverst en meest volmaakt,
het meest een eigen cachet dragend vindt, de
echte waarde van wat hij ons achterliet.
En onder die pastels, het is merkwaardig
dat zelfs het gebruik voor olieverf voor deze
weinig sterk aangelegden te machtig scheen
ken ik er twee die voor het zuiverst van wat
hij maakte mogen aangewezen worden.
Eerstens de teere pastei die wij in ons Rijks
museum het geluk hebben te bezitten, de dame
in urksch costume (La contiesse de Cocentry)
en dan »Lu Imlle cltocolatiï-ru", die in het
Dresdener museum wordt bewaard.
Het komt mij daarom eenigsins jammer voor
dat van deze twee meesterstukken geen lichtdruk
in dit werk is gegeven, in plaats van die twee
veel minder belangrijke specimens van Liotard's
werken.
Zijn werk, en vooral deze twee portret1'en, zijn
zonder eenige pretentie, zonder zwier of virtu
ositeit, zonder dieper indringenden blik op het
geestesleven van de menschen die hij verbeeldt,
zonder sterke kleuren, maar het is gemoedelijk,
intiem, zeer nauwgezet en voornamelijk zeer
zuiver. En dit acht ik er de zeer groote ver
dienste van. Het is zonder klassieke bijbedoeling,
zonder aansttllerij, hij heeft zich geheel over
gegeven aan de momenteele werking van zijn
zeer zuiver, alhoewel niet zeer diep voelend,
talent, en hij is zoo-doende op zeer gelukkige
wijze de tolk geweest van vrijwel de algemeene
geest van zijn dagen. Het is klein en bourgeois,
maar zonder aanstellerij bij heeft zijn doel nooit
hoog gesteld, maar bereikt het daarom volkomen.
Hij is voldaan.
En omdat het zijn eigenaardige charme heeft,
tot afwisseling van de groote geesten van weleer
die meestentijds onze studie en gedachten, waar
het geldt de kunstgeschiedenis, geheel in beslag
nemeo, ook do minderen uiet uit het oog te ver
liezen, heb ik zekere sympathie voor het werk
van deze drie professoren. Prof. J. W. R. ilanus
heeft hier in het land niet weinig van de beste
pastels van dezen vorige eeuwsclie schilder kunnen
bestudeeren, en werkelijk heeft Nederland door
dit bezit eenigzins recht op dat boek dat ook zijn
werken in het buitenland o. s beschrijft en afbeeld.
Het begint niet een levensbeschrijving, en gaat,
na eenige philosopliische opmerkingen van Liotard
over de kunst, tot de volledige catalogiseering
van zijn werken over; met veel afbeeldingen,
waaronder zeer goede, op mooi papier gedrukt,
verdient dit boek veel aanbeveling.
Til. MOT.KKXIiO.EIl.
De galerij Sciarra.
De Roraeinscbe vorst Barberini f'olonna di
Sciarra, die eone wereldberoemde galerij bezir,
en haar, krachtens de Italiaansche wet, niet
mocht verkoopen, ofschoon hij sedert jaren inde
grootste geldverlegenheid verkeert, heeft thans van.
deu minister van onderwijs in sehoone kunsten
(jianturco verlof lot den verkoop gekregen, under
voorwaarde dat vijftien van de soujon-te schil
derijen en beeldhouwwerken zijner collectie aan
den Staat zullen wonier, afgestaan. Onder die
schilderijen bevinden zich werken van Guido Rein,
Giotto, Andrea del S.irto, Girolamo da C'in.i,
Gagïiardi, Sacohi en lleilini. Het is nog niet
uitgemaakt, in welk liahaansch museum deze
werken zullen worden geplaatst.
S, E, yau Nooten.
?2(> Xov.
l-_>?15 Dec.
.Viei! \r;;;.-t r. i) e. ?,? woord eg zij n ]?<.,?',
('i i' uil jj. ;LI;;'-. '.'..i Xoot'.'ll tu:'!l kl-InK' ik
j 'i ir!iji>s ^i-re.-'id Kv. i,ii.'i. alVokei;: ,; ea 'i:; .
dan de zaken h.ui :.i','.>Ii;!iiae;-.i t n 1:1 <>:..
ztdliue ;:u:sitiii')i-r kv, ai:i \env.^'e i.ij <j; ,
het toen btkci.di; iiiiidortijd.M.'hriii .]/:<(??/(./?>?
Ik zag iu die a-ji-n mei. eea zokercii eeri'
hem op, bij wüs en statig man, keurig i;. iiU1
bedaard in zijn .pie.l;e:i, net in vürm:;u e;i