De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 27 december pagina 6

27 december 1896 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1018 De ScMtersmaaltl. Het einde der afsnijding-legende. Kan de heer Veth bewijzen, dat de hoogte van het lokaal geen stuk van 4 M. voor den schoorsteen mantel toeliet, dan heeft hij zjjn pleit op onweerlegbare wijze ge wonnen. Dr. C. HOFSTEDE DE GROOT. Spectator, 3 Aug. 1895. Het is te betreuren, dat de heer Hofstede de Groot na een zeer scherpzinnig betoog weinig hechtende aan de te berde gebrachte welgewogen aesthetische argumenten, tot de slotsom moest komen, dat twyfel naar de eene of andere zijde mogelyk was. Intusschen gaf hij een nieuwe basis van onderzoek aan, die h\j echter verder niet ontwikkelde, en welke thans myn uitgangspunt is. Wanneer er omtrent eenig schildery historische gegevens bestaan, dan is dat bij den Schuttersmaaltijd het geval. We weten waar het stuk op den Voetboogsdoelen hing en waar het later op het toenmalig Stadhuis geplaatst werd, voor het via het Trippenhuis op het Rijksmuseum belandde. Een in 1653 geschreven lijst van de schilderijen op de drie doelens te Amsterdam, door Mr. Gerard Schaep in manuscript op het Amsterdamsche Archief berustende, 1) vermeldt: No. 1. Ao 1648. Op de oude sael voor de schoorsteen Schepen Corn. Witsen Capn., Jan Oetges van Waveren Lut, geschilderd Ao 1648, van Bartelmeeus van der Helst. Het heeft velen bevreemd, dat zoo danig breede schoorsteenstukken wer kelijk zouden hebben bestaan en men is zelfs gaan twijfelen of voor de schoor steen bij Schaep niet tegenover kon beteekenen. Intusschen, Schaep gebruikt zeer duidelijk wanneer dit noodig is de aanwijzing t genoverDe 7.50 M. breede v. d. Helst (thans over de Schuttersmaaltijd) heeft daartoe het meest aan leiding gegeven. Schaep vermeldt dit stuk op den Kloveniersdoelen op de groote zaal voor de schoorsteen aen 't incomen. Ook de doelheeren van Flinck (365 RMS) waren daar voor den schoorsteen geplaatst. Het blijkt echter uit de stadsbeschrijving van Dapper (1663) dat daar meer dan een schouw was. Deze zegt n.l. : Op de groote zael staen aen de mueren en voor de schoorstenen ongemene groote en kunstig geschilderde stukken. Prof. Six maakte mij opmerkzaam hoe men deze breede schouwen tbans nog op het Paleis aan den Dam kan zien in vertrekken van deze hoogte. Het gebouw van den Kloveniersdoelen was slechts weinig jaren vroeger dan het stadhuis gesticht en dat men ze ook op den Voetboogs doelen kon verwachten, bleek mij uit een post van / 300 2) in 1657 aan Quellinus voor het maken van een schoorsteenmantel aldaar. Trouwens de heer Hofstede de Groot twyfelt er wel aller minst aan daar hij zelf in den Spectator verwij zende naar Schaep zegt, dat de Van der Helst als schoorsteenstuk fungeerde. Er behoeft dus alleen te worden onderzocht hoe hoog de localiteit was, waar het stuk voor bestemd was. Er bestaan van den Voetboogsdoelen verschil lende afbeeldingen en hebben wij hier die uit het boek van Dapper (1663) gereproduceerd. Ze stond naast het tegenwoordige militiegebouw op de plaats waar in 1820 de nog bestaande kerk is gesticht. Het militiegebouw heette vroeger het Artillerie-huys en de gevel is nog geheel dezelfde gebleven. We hebben hier dus een vasten maatstaf voor de hoogte van het thans verdwenen gebouw er naast. De afbeelding toont ons hoe de gootlijst er van iets hooger was, dan de vensterkozijnen der tweede verdieping van het militiegebouw en op eenigen afstand onder de krul van den geveltop. Zelfs nu nog is in het muurwerk dit punt terug te vinden. By het bouwen van het Artillery-huys in 1605 moest de schuine (geerende) strekking van den muur van den Doelen tot op deze hoogte gevolgd worden. Hier echter kwam de voorgevel vrij uit te steken en bleef de steenlaag gewoon vierkant, zoodat men thans ziet hoe rechte zijgevelmuur boven deze hoogte iets breeder, daar een weinig inspringt en dus vervolgt. We komen aldus tot eene hoogte van 9.40 M., rekenen we hier af de dikte van gootlijst en twee vloer en balklagen dan blijft hoogstens 8.40 over. Volgens de afbeelding waren deze verdiepingen naar de ankers te oordeelen ongeveer even hoog. We willen het echter niet te ongunstig stellen en komen dan voor de bovenste op 4.50 en de benedenlokalen op omstreeks 4 M. Naar de hoogte der schilderijen in de benedenlokalen op de nieuwe zaal en in het voorhuis te oordeelen is deze verhouding zeer waarschijnlijk. Voor zoover we dit aan nog op het Rijksmuseum aanwezige stukken kunnen toetsen, vinden we daar zonder lijst de volgende afmetingen: Boven Voetboog n°. l v. d. Helst (467 Rijks museum) 2.27 M., n". 2 EHas (333 R.M.S.) 2.40, n°. 4 Flinck (362 R.M.S ) 2.59 M., n°. 8 Lastman en Nieulandt (826 R.M.S.) 2.42. »Huidekooper, Ridder Heer van Maarsseveen, als »Hopman in verbeeld staat; door Govert Flinck »konstig uitgevoert: dat waar in den Heer Roelof «Bikker, maar inzonderheid, het stuk, daar den »Heer Dr. Cornelis Joan Witzen, als gezaghebber svooraan zit. »Deeze beide door van der Eist geschildert »zijn (inzonderheit het onderste) zoo konstig, zo «heerlijk en zoo fraai in schikking, houding en «schildertrant, dat men vergeefse moeiten zoude »doen om elders tot dit, een weerga te vinden." liet onderste" is hier bedoeld in tegenstelling met dat aan het hooge einde achter de zitplaats van kolonellen, waar het kapitaalste stuk de Bicker hing. Uit het vervolg zal blijken dat de Schuttersmaaltijd hing de onderste rij aan de zuidzijde. De verhouding tot de Bicker was toen De Voelboor/sdoelen. Beneden n". 22 de Keyser (768 R.M.S.) l .95 M., n". 23 Hals (-144 R.M.S.) 2.02 M., n". 21 Ketel (754 R.M.S.) 2.06 M. Volgens de fantasie van Cats rekent de heer Dyserinck de vermoedelijke hoogte met omlijsting op 4.40 M. zoodat het daar nauwelijks op den vloer had kunnen staan. Stellen we daarentegen ons den Schuttersmaaltijd voor zooals we het stuk in de oudste afbeelding die van Pothoven 1762 3) zien weer gegeven en zooals ze nog is in het Rijksmuseum met omlijs ting 2.27 + 0.40 M. hoog dan kan de schouw 1.70 h 1.80 M. hoog zijn geweest en is er speling voor onbelangrijk smalle afgesneden randen. Alles dus volkomen normaal. De ongereptheid mn il m fiehitttersiimaltijd -is hiermede o\i onweerlegbare ii'ij.i: bewegen,. Toch zullen we ook nog de verdere lotgevallen nagaan. De heer Dyserinck vond evenals do juiste data der overbrenging naar het stadhuis van de Nachtwacht, de Staalmeesters, en van der Helst's doelheeren, den juisten datum wanneer de Schuttersmaaltyd daar aanlandde. Nadat in 1674 de Voetboogsdoelen aan de West Indische Compagnie in huur was gegeven bleven de schilderijen nog daar, tot men in Juli 1699 een resolutie van 1682 ten uitvoer bracht om aldaar aanwezige schilderijen en ook eenige van de andere doelens naar 't Stadhuis te trans porteeren (»tot optoying vant selve en beter con servatie der gemelte konst")Hoofdzakelijk echter tot versiering van de «Camer gedestineert tot vergadering van den Manhaften Krijgsraad dezes Stede.'' 4). Dit was een vertrek van 22 M. lang, 13 breed en 8 hoog (behalve de gewelfde kap), gelegen aan de achterzijde op de bovenste verdieping in den middenuitbouw. De wegwijzer door Amsterdam bij N. ten Hoorn 1713 beschrijft hot aldus : »Aan 't eene eind, ziet men een langwerpige «taaffel, en voor dezelve nog een kleinder: de «groote dient tot aanzitting van de Heeren I!ur«gemeesteren en de Heeren Kolonellen, en het «ander tot dienst van den Geheimschrijver. Midden »op de zaal staan in een driehoek banken twee »hoog tot zitplaatsen voor de Heeren Kapitijnen >en Luitenants die als dan den Krijgsraat uit»maken. Deeze kamer pronkt behalven dit, met »11 deftige schilderijen ; alle Burgerkompagnien »of wel de aanzienlijkste uit dezelven, in die >kleeding alsze gewoon waaren de waapenschou»wing, of algemeene optrek bij te woonen. Onder »deeze muntten uit het Stuk daar de Heer Joan dezelfde als nu. Zoo vond ik op het Archief, groot memoriaal 11 Jan. 1759: aan Jan van Dijk voort verdubbelen en repareeren van 't groote stuk schilderij op de krijgsraadskamer nevens het klijndere aldaar voleens rekening /'555.15. (Bij gelijke hoogte resp. 7.50 en 5.38 M. breed.) We vinden de schilderijen aldaar aldus geplaatst volgens de lijst 5) en de beschrijving van alle schilderijen op het Stadhuis door Jan van Dijk. No. 15 in de hoek over de glazen naast de zit plaats van kolonellen (dus beginnende aan de Noordzijde). Ivetel (751 R.M.S), 16 Lion («79 RM.S.), 17 Elias (337 R.M.S.), 18 Lastman &, Nieulandt (826 R.M.S.), dan komt aan de Zuid zijde de bovenste rij vervolgende: N". 19 naast n". 18 boven de ingang Valkert (1159 R.M.S.) en n". 20 naast nri. 19 Hals (1M l!.M.S.). Recht tegenover dit stuk van Frans Hals, achter de zitplaats van de heeren Colonellen, in de bovenste hangt n". 21 Elias (333 R.M.S.) en tusschen dit stak en dat van Ketel hangt n". 22 de Keyser (767 R.M.S.). N". 23 is het stuk van B. v. d. Helst hangende achter de zitplaats van de heeren Colonellen en de onderste rij de Bicker (-177 R.M.S.). Recht tegenover dit schilderij bij den ingang, hangt n". 24 de Schuttersmaaltijd. (Wagenaar bevestigt ^beneden aan de zuidzijde"). Dat dit stuk in de onderste rij geplaatst groot 2.27 X 5.38 M. in tegenstelling met de Hals, er boven 2.02 hij 4.24 en de Valkert boven den ingang 1.65 bij 2.67 het »groote stuk aan de overzijde" wordt genoemd zal wel niemand behalve den heer Dyeerinck tot buitensporige gevolgtrekkingen kunnen leiden. Dat deze drie stukken de beide v. d. Helsten en de Flinck in de onderste rij geplaatst waren blijkt ook nog daaruit dat allén bij deze ver meld staat dat er steenen platen onder stonden waarop de namen gegraveerd. liet blijkt wel dat de bovenlokalen door slecht onderhoud, omstreeks het begin dezer eeuw niet zeer gunstig waren als bewaarplaatsen van schil derijen, maar nergens dat de Schuttersmaaltijd daaraan meer was blootgesteld dan andere stukken. De heer Hofstede de Groot stelt het zelfs nog erger voor en spreekt van lekkage. Dit laatste blijkt echter uit geen enkel document en op de plaats zelve zouden dan tegen de wandbekleeding sporen moeten zichtbaar zy'n. Welnu de Hals, een zoo uitstekend geconser veerd schilderij, hing er vlak boven en waar is bij deze eenig spoor ? Het is met zulke argumenten als met de fameuze rook, van de turfvuren, die zelfs de schoorsteen stukken als de Witsen en de Bicker heeft ge spaard, maar altijd wordt aangehaald als er over de zoogenaamd verdonkerde Nachtwacht wordt gesproken. De groote krijgsraadkamer is vrijwel onveranderd gebleven sedert haar ontruiming als museum in 1815 6 alleen is blijkbaar in 1808 toen de Schutterstukken behalve de Witsen en de Huydecoper de Banning Cock en de Sebastiaans doelheeren naar het Prinsenhof verhuis den en hier het museum werd ingericht een rampe aangebracht. Uit den moet tegen de wandbekleeding en de oude gaten der haken, blijkt duidelijk dat de drie genoemde Schutterstukken zeer laag bij den vloer boven de steenen platen, met de inscripties waren geplaatst. Op de plaats, waar de Schutters maaltijd hing, staat thans een schot (dienende dit vertrek thans tot slaap plaats dei' lakeien). Echter blijkt ook hier weer afdoende, dat de afmetingen volgens Cats 4.40 M. hier onmogelijk zouden blijken. Het schot is 3.50 M. hoog en juist daarboven is zeer duidelijk de moet zichtbaar van de Hals (R.M.S. links van de Nachtwacht). De v. d. Helst moet dus daar de oude gaten der haken door het schot worden bedekt beneden deze hoogte van 3.50 M. zyn gebleven. Dit stemt dan ook volkomen met het be staande formaat, daar de Schuttersmaaltijd met lijst 2.70 M. hoog zijnde er alsdan 80 cM. voor de hoogte der steenen plaat en eenige speling overblijft. /oo is dan op onweerlegbare wijze bewezen: dat Cats heeft gefantaseerd, dat er, zoo al ooit, dan onbelangrijk smalle repen zijn afgesneden, en dat de compositie van ons meest populaire schuttersstuk nooit eene andere is geweest. Dit laatste is wel hstgeen waaraan ik het meest hechtte te kunnen bewijzen. C. G. 'r HOOKT. Dat de geest van Cats nog voortleeft en ook het kleine niet versmaadt blijkt uit een zeer recent geheel overeenkomstig geval, dat de Re dactie als een curieus staaltje hoe de fantasie bij den copïst slechts geringen prikkel behoeft, liet reproduceeren. De l''ii/aru, die van tijd tot tijd in zijn rubriek Lu i'iiricalnre a Vlïtrttngcr verkleinde kopieën van de Weekblad-platen geeft, heeft, zooals men ziet, zijn fantaisie op vrij onschuldige manier botgevierd en zich bepaald tot het uitwerken eener door Braakensiek slechts even aangegeven draperie en het bijvoegen van een paar schrapjes op den voorgrond. Maar in al zijn onschuld is het procédétoch Catsiaansch. 1) Gepubliceerd in Amstels-Oudheid deel VII. 2) Kroon, Het Amsterdamsen Stadhuis, bij Parson 1867 bl. 114. 3) Reproductie Weekblad 7 Juli 1895. 1) Dyserinck Gids 1*90, IV 246. 51 Deze lijst staat alleen in den 3e druk van 1790 is echter niet bijgewerkt, de overlieden van den Sebastiaansdoelen van v. d. Helst in 1773 overgebracht en de Staalmeesters in 1778 op de kunstkamer geplaatst zijn niet genoemd. Verkleinde] rejirodiictic run Bruakenniek's -i----?'ir/'/ A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl