De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 27 december pagina 9

27 december 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1018 DE AMSTEKDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Van Deyssel's Proza. Aan Dr. Ch. M. van Deventer. Amice, Heb je zelf niet geglimlacht, toen je, uitgaande van het feit dat Van Deyssel's proza zich in rhythme en zinbouw onderscheidt van dat van anderen, konkludeerde: Van Deyssel is geen groot auteur. ? Ik laat daar dat je, dat stukje schrijvende, het had óver en onder den indruk was van juist dien bundel Verzamelde Opstellen die niet Van Deyssel's beste werk bevat. Ik laat daar datje van de ver klaring dat die bundel geen groot e literatuur is, zonder dien sprong te rechtvaardigen overgaat tot de bewering dat Van Deyssel geen groot schrijver is. Dat zijn twee punten waaromtrent je voor rede en logica je zult hebben te verantwoor den. Ik vraag alleen of je, toen die bewering in je naklonk en misschien de herinnering by je opkwam aan al het andere dat Van Deyssel ge schreven heeft, of je toen niet geglimlacht hebt. Het gebeurt dikwijls dat we over iemands da den iets opmerken, doorredeneerd op die opmer king er een algemeen oordeel over zijn karakter uit afleiden, en dan eensklaps bij vergelijking ?van den heelen mensch en ons oordeel lachend uit roepen: neen, zóó is het toch al te mal. De fout ligt dan zeker daarin, dat we of niet fijn genoeg opgemerkt of niet juist geredeneerd hebben, en het eenige wat ons overschiet is nategaan welke fout w\j in de redeneering, welke in de opmer king hebben gemaakt. Zoo als ik zei: over je konklusie kan ik enkel glimlachen; je redeneering, hoewel ik ze niet voor juist erken, wil ik nu niet aanvallen ; blijft over: of je fijn genoeg hebt geobserveerd. Ik stel mij voor dat je opmerking in haar al gemeensten vorm de bovengenoemde is : dat Van Deyssel's proza zich in rhythme en zinbouw van dat van anderen fdoor je opgenoemd) onderscheidt. Als ze zóó was, voor 't minst, zal elk haar moe ten toegeven. Meer dan dat: zij lijkt mij, zoo gesteld, de fundamenteele waarneming waarvan ?elke principieele bespreking van Van Deyssel uit moet gaan. Ze is zóó gewichtig dat ik het ge voel heb dit schrijven nu niet goed meer te kunnen eindigen, voor ik het proza van Van Deyssel, in tegenstelling tot dat van die anderen, n zyn elementen heb ontleed. Ik laat daar of ik daar hier toe komen mag, maar zooveel maakt dit gevoel je duidelijk dat ik alle reden heb in een uitvoerig schrijven den basis tot zulk een studie te zuiveren, en dat schrijven openbaar te doen zyn. Maar de woorden waarin deze opmerking door je wordt weergegeven stellen niet dit algemeene en beaamde onderscheid, maar een bizondere en betwistbare karakteristiek: de stijl der periode, zeg je, de rhythme is te weinig verzorgd. Je staat toe dat ik deze beschuldiging ver ontschuldig de omineuze woordspeling in tweeen breek. De stijl der periode de rhythme. Alsof dit hetzelfde was. Alsof, bovendien, het woord »styl" een zoo onveranderlijken zin heeft, dat je het hier, onnoodig eigenlijk, aan »periode'' d. i. »volzin" moogt toevoegen. Van Deyssel ver zorgt zijn volzin niet. Zie daar je beschuldiging in haar eerste deel. Heeft iets dat onverzorgd is, styl ? Ik geloof het niet. Kan het zijn dat een wei-verzorgde volzin stijl ontbeert ? Styl met een epitheton grooten stijl, natuurlijken stijl. Maar stijl in het algemeen? zeker niet. Blijft dus, zonder stijl, de beschuldiging van ?onverzorgder; volzin die je bedoelt. Maar, indien het woord styl hier al onnoodig was, toch ver raadt het iets. Arerzorging van volzin denk je je als verzorging van volzin-stijl. Hier zyn we er, en hier, moet ik zeggen ben ik het vol komen met je eens. Ik ben het niet met je eens, wel te verstaan, dat Van Deyssels volzin niet verzorgd zou zijn. Ook niet, dientengevolge, dat ?de stijl van zijn volzin niet verzorgd zou zijn. Ik ben het eens met je dat er een roLin-ntijl bestaat, die door Van Deyssel niet »verzorgd", neen meer, die door Van Deyssel, vroeger nooit, en nu noode, wordt lextree/i!. Ja, wij raken hier een gewichtig onderscheid. En dit is het waaraan zoo duidelijk kenbaar is dat verschil van twee prozaas, dat Iluet tegenover Multatuli zeker wel eens evenzeer zal ge»puzz!ed": hebben als het de door je genoemden tegenover Van Deyssel doet. Er is werkelijk een stijl van den zinbouw." Dat is de stijl van den klas sieken zin die van de Grieken op de Romeinen, van Cicero op Petrarca en door de Homantiek heen ook op ons van deze eeuw overging en die oud is als de literaturen zelf. liet is de stijl van den evenmaat, van den door schoonheidsbesef gekroonden en door rede gevoegden volzin, die zich van volzin tot opstel en van opstel tot drama voortzet en die het onvergankelijk geestes-geraamte gewor den is van de schrijvers van onzen tijd. De Traditie leeft er in. De tijden groeien er omheen met hun hartstochten, bun vreugden, als bloemen om een ijzeren windvaan die in alle winden leeft. Zij zijn gelukkig die hem voelen, die de stevig heid van zijn stand als een spil in hun wankelheid, de sfeer van zijn wenteling als een hemel boven hun hoofd hebben. Zij hebben in hun brein en in hun ziel een sterkte waarvoor zij de eeuwigheid dankbaar zijn, die n menschegeest in de altijd-stervende menschheid lei. Dien styl, dien evenmaat te voelen, maakt mogely'k dat er vrede leeft in de ontroerendste scheppingen, maakt mogelijk dat er eenheid groeit uit de meest verspreide deelen, maar wie dien evenmaat voelt en ónontroerd is, wie dien evenmaat voelt zónder scheppingsdrift, wie niet ruimte van gezichtsveld heeft en rijk dom van geestelijke elementen, blijft met al zijn evenmaat koud en leeg als een skelet. Dat, amice, is de reden waarom je had moeten glimlachen. Van Deyssel heeft niet die evenmaat. Zeker, hij j's niet de man, doorgaans niet ten minste, van den klassischen volzinstyl. Maar of hij de ontroering heeft, de scheppingsdrift, het gezichtsveld, den rijkdom van elementen'? Ik bid je te gelooven dat dit de redenen zijn waarom wij hem liefhebben. En nu je tweede beschuldiging : dat Van Deys sel zijn rhythme niet verzorgt. Indien die waar was, nietwaar 1 zou hij ook geen kunstenaar zijn. Volzin daar de woorden er toch zijn om te onderscheiden is het abstrakte schema waar naar de deelen van den zin geordend zijn. Dat kan men klassisch of niet hebben. Maar rhythme dat is de geluid geworden gemoedsbeweging. Die moet bestaan, of het geschrevene is leeg. Ilhythme is onmiddelijk voor het oor, en middelijk voor de verbeelding, het heele leven van die woordenreeks. Nu, dit is het opmerkelijke: Van Deyssel's vol zin mag klassisch of niet wezen, hij mag zelfs zooals de eene die je hebt aangehaald, hortend, stootend zyn (want «strompelend" is hij niet), maar zelden schrijft Van Deyssel een volzin die niet leeft, ademt, straalt, zooals maar iemand van ons het begeert. En zulk een rhythme zou niet verzorgd wezen? Zulk een volzin die het leven zelf is zou niet d\ibbel te prijzen zijn, daarom dat hy' het leven van zijn meester ook hierin uitstraalt dat hij geen schepsel is van serene rust '? Heb je niet opgemerkt dat het lichaam van Tot een Leveutleer, dat werkelijk in een illusie van zulke rust geschrevene, ook werkelijk de innige zoetheid heeft die kan bloeien, bij som mige, alleen groote, schrijvers, om een versprieting van evenmaat? Ik vind dat die opmerking had moeten gemaakt worden bij het verschijnen van dezen bundel, omdat zij voor Van Deyssel de waarachtigste lofspraak is, en voor hém, den mensch die daarachter leeft, het verblijdendst symbool. Zie, amice, nu heb ik toch meer geschreven dan ik meende, tnaar niet pryzender. Want het moet me werkelijk van het hart dat als iemand van ons eigen geslacht, van onzen eigen vrien denkring ertoe in staat is het leven dat onder zijn handen beeft als een lijk te beduimelen met zijn. theoretischen maatstok, het tijd wordt dat onze warme, lachende, lovende monden de logen straffing worden van dien dood. Geloof me, van harte gaarne, je vriend A].I:I:KT VKRWKY. Aan den lieer Albert Yertcey. Amice, voorloopig dit slechts. Ik dacht, dat het vanzelf sprak: wat door mij over Van Deyssel gezegd werd, gold hem voor zoover hij de schrijver was van den thans besproken bundel. Maar ook dunkt het mij gerechtvaardigd om te zeggen : als een auteur een bundel uitgeeft met een zwakko kwaliteit, dan is hij geen artist van den eersten rang. Overigens is het jammer, dat ge met uw brief niet gewacht hebt tot mijn artikel voltooid was. Doch misschien is het niet jammer. Want wel licht wilt ge nog eens schrijven, en noch het publiek, noch ik zullen ons daarover beklagen. Vriendschappelijk, Cn. M. v. DEVV.N'JT.U. iimimiiiiiiiiijiiijjiiiHiiiiiiiiiiiiiiiii Van Deyssel'! De heer Van De3-sse! zij voorzichtig met zich zei ven. Want hij werd een leider van velen, en zoo hij voor zich zelven nipt uóadt, hij zal velen een w/xleider zijn. Kr. nïHhM^f-zal dit oriaanjenamer wezen dun der. heer V sa Dtysssl. Wanneer hij er zich kalm toe ;;et om over de vaderiandsche literatuur v;in zijri «'e.teratie ::a te denken, dan wiet hij zoo goed als de beste hoe het met de wording dier literatuur is tof^epian, en kan hij de voornaamste guron or uit w:iai-deeren. Maar niet altijd drukt do heer v. Deyssel zoo kalm. menigmaal is hij du shnu van zijn stokpaardje, en dan komen o r «are dingen v,-.;.:;tien dag. Want wanneer hij onbewaakt naar zijn gc-raoül te werk gaat, dan ziet hij in do Ktorn' uur van zijn tijd enkel het naturalisme en hel seni-iüvisme, en bestaat voor hom do letterkunde \an Holland alleen voor zoover zij met naturalisme en sensi tivisme iets te maken hoe!:, iets anilers ;;it;t hij er dan niet in, en raar dien blik beoordeelt hij den gang iler zaken. En in zulk een onbewaakt ooger.Mik is hem het volgende zinnetje ontsnapt: ?;... de toenmalige X(ieuwe) (i(ids)-schrijvjrs, essentieel verschillend in geestelijke genealogie en konstitutie, hadden alleen het negatieve ge meen: de ontkenning der voorafgaande literatuur." Is dit dan niet een onschuldig zinnetje ? vraagt iemand misschien. Neen, waarde lezer, dit zin netje loopt over van zonde, en ik zal het bewijzen. Eilieve, mijnheer Van Deyasel, wat beteekent dat: de ontkenning der voorafgaande literatuur? Toch wel niets anders, dan dat men geen waarde toekent aan de literatuur van vroeger tijden 'i En tot de literatuur van vroeger tijden plegen sommige armzalige schoolmeesters te brengen: l Homerus, Dante, Shakespeare, Goethe, Milton, ] Shelley, Vondel; dat weet ge toch ook wel. Kom j zeg toch eens, waar en wanneer hebt ge uw kame- | raads hooren beweren, dat deze poëten geen ver dienste hadden ? Zeg het gerust als ge het weet, maar het zal u niet lukken, want al die namen waren in eere, en velen er van voor uw bentgenooten namen van afgoden. Uw vrienden maakten wel eens een aanmerking op Vondel, maar meer j uit tegenzin tegen overdreven en doctrinaire be wondering, dan omdat zij zelf niet zeer, zér veel schoons in hem vonden. Potgieter's Florence was in discussie, maar niet bij Kloos en Verwey, . ge weet wel dat deze heeren de belangrijkste leiders waren , doch bij anderen van den kring, en voor Kloos en Verwey was Florence belang rijk en schoon werk. Doch misschien bedoelt ge slechts de Ilollandsche literatuur van '30 tot '80 ? Maar ook dan is uw bewering fout. Ik noemde Florence reeds, en kan er bij noemen Multatuli en Huet. Ik weet zeer goed, dat er vaak en veel over Huet ge mopperd werd, maar men kan over iemand mopperen, en toch hem eeren, en wie hebben de schoonste hulde aan Iluet gebracht ? Is Van der Goes niet door verdriet over Huet's dood tot zijn schoonste aandoening gebracht ? Zijn Kloos' kronieken niet rijk aan bewondering en liefde voor dien zelfden Huet ? En waar hebben uw vrienden toch gezegd, dat Multatuli niets waard was ? Ik kan het niet vinden, en gij ? Neen, de heeren van de Nieiiu-c Gids hadden veel positiefs gemeen. Bewondering voor de poëten reeds genoemd, erkenning van vele prozaïsten, en het vertrouwen in Willem Kloos. En nu weet ik wel, dat de heer Van Deijssel zelf niet al die bewonderingen en erkenningen deelde, maar het gaat toch niet aan .... Ja, juist het gaat niet aan, dat de heer Van Deijssel doet, alof de jonge literatuur van '80 alleen oin naturalisme en sensitivisme dacht. Want als dat waar was, dan was het zinnetje redelijk in orde. maar 't is niet waar, en dus deugt het zinnetje niet, en dus mag ik het zeggen: in een onbewaakt oogenblik hebt ge er iets toe bijge dragen om het misverstand te bevorderen, dat de NiattK (riils een naturalistisch orgaan was, en gij er de groote man van waart. Want zeker ware het veel beter, zoo gij dit mis verstand tegengingt. Want er loopen onjuiste ge ruchten over u, en go zult dat wel weten. Kort geleden heeft er in de (ïiils gestaan, dat gij na Huet </e criticus der eeuw zijt, waarschijnlijk in Holland dan ? Maar niemand weet beter dan gij zelf, als ge eens even naturalisme en sensi tivisme er buiten laat, dat dit oordeel onjuist is. ])e criticus na Iluet is Willem Kloos geweest, en gij zelf hadt de eerste moeten zijn om den heer Acket tegen te spreken. En dit allemaal nu om oen klein zinnetje, dat ik zelf op rekening van een onbewaakt oogen blik schrijf! Maar ik wil hier bewijzen, dat de heer Van Deyssel een gevaarlijk mensch is, als hij zichzelf niet bewaakt, en dat kleine zinnetje is zeer karakteristiek. Eu het blijft niet bij die enkele regels. Kr is een groot stuk in den bundel, waarin men ook maar al te duidelijk ontwaart. dat de heer Van Deyssel instinctmatig geneigd is zijn eigen geschiedenis als die van de mensch heid en de nieuwe Jloilandsche literatuur te beschouwen. Ik bedoel het stuk genaamd Tut een Lc<-cn*(i>cr. Er komt zeer veel schoons in deze confessie, maar mij wordt het genoegen daarvan bedorven, vooreerst wijl ik het zeer onbetamelijk en dus zeer hinderlijk vind. dat de heer Van Deyssel den toon van een leeraar aanslaat, waar hij zelf erkent erbarmelijk gedwaald te hebben; ten tweede, wijl ook dit stuk door een overgeeflijke ulordifjüeiii veel «nsverstaud in de wereld zal bi'erg'.'n. De zaak is >'oze. Als do haer Van Deysse! ovi-;- Xattii-a;:si:;,' ^riirijit. denkt ;Kii:i;ir!ijk ieder een k'is over iiri kn:i>t van Xvt'i^ u> vernemen. Voor C'i'iii.'c jaïn had \';tn i).>y?>??'?! i-cn artikel OiW 'II' >'J'J'' i'nil lal .\'/i/,/::!/ixi:!, . <?![ dat ging over o.!' Aini^t v:<n /.-.il:i. 'l'büus echter, het is ;;,(!:;: tijd :;'i;iilbi;on . bedoelt do lieer Van DeysM-i ;m-t het woord Xaiuraiismo ,..'<,' een kunst, doeii een be.-.thoitwin.g vaü\\vrold ''üleven. Wat nu i> tlt> e-ii\ trgv'i-ilijlio >l!;rdii>hmd'.' DI-/P, dat de hei;;1 A au lJcy,v-d iiit zelf (T niet bij zegt, terv. ijl hij weet, dat inenigeun hem vcikeerd verslaan xal. \Vaut hij in-tt il;it. rli- i-, over uil artikel in ho.t iiogiu \an het jaar vetl ie ;iO; n geweest, en do hner Vun Dyyssel heeft touii v riJaaril, dat hel Iviliu-aiisnto. in Tul i'cn .I-IT,(s/er;- besproken liiei is een kir.isï-. doch een beschouwing van leven en wureij. ',>) Waarom nu word dit thans niet door hem herhaald 'J, Hij heeft toch gezien, hoe er waren ulo hem in zijn terrainoïogia niet oegvepeu. NVaarom moet hij al weder iemand doen denken, dat hij het over Zola heeft, en alleen Zola t-:nn x.-'/x ais de artisten der eeuw beschouwt; dat hij de kunst van zijn land iim zich niet ziet, en zijn literaire kauieraads dood zwijgt ? Het is toch niet geheel zonder belang, mijnheer Van Deyssel, of er al dan niet onjuiste voorstellingen in de wereld komen, en waarom hebt ge niet met een enkele aanmerking het gevaar van misverstand voorkomen ? En ik zie nog een slordigheid. Ik althans kan niet gelooven, de heer Van Deyssel zou ernstig meenen, dat vóór weinige jaren alle menschen naturalistisch waren, en alle menschen thans iets anders willen. Als hij zoo iets te kennen geeft, bewaakt hij wederom zich zelf niet, noch het stokpaard. A'iemand of bijna niemand is geheel buiten den invloed van het naturalisme geble ven 4), beweert ge wellicht, mijnheer Van Deyssel, doch dit is het eiereten niet. Want geen ver standig man zal het naturalisme geheel verwer pen; de experimenteele idee is te groot een winst van onze cultuur, dan dat wij ze zouden weggooien, en een wijs man, strevend naar een levensleer, neemt naturalisme en experiment als groote en schoone vondsten in zijn overwegingen op. Maar nooit is de mengelt l leid naturalistisch geweest, en evenmin is zij thans geheel nietnaturalistisch. En waar wij in een booze wereld leven waag ik mij aan een onbescheidenheid: ik verzoek den lezer dringend mij op mijn woord te gelooven, zoo ik hem verzeker dat geen persoonlijke geraaktheid of vijandschap mij hier tegen den heer Van Deyssel doet optreden. Een heftiger aanval dan deze heeft niet tot een breuk geleid, en ook thans hoop ik het beste. Doch ook aan een vriend mag een vriend het in het openbaar zeggen, zoo gene in het openbaar dwaalt en dwalen doet. CH. M. VAN DEVENTKR. 1) Tweede Bundel Verzamelde Opstellen. Am sterdam, Scheltema en Holkema, 1SÜ7. 2) In de Gids van Oct. '% blz. 42. ;)) In de Kroniek van l' Febr. 18%. J) Vergel, hetzelfde nummer v. d. Kroniek. JES Een fiiiteruraatje. u! door A. J. M. B ii o u w £ n A -v c: u r u. ,,'k 7,ie de gele blad'ren vallen, Met den zomer is 't gedaan, En ''t gehuil vaii storm en regen Kondigt ons den winter aan," klaagde eens, ik weet op het oogsnblik niet welke dichter, voorzeker op een dier gure najaarsdagen waaraan ouzc herfsU-n zoo lijk kunnen zijn. De in zijn schoorsteen huilende wind, die de regen vlagen voor zich uit en kletterend tegen de ruiten joeg, inspireerde hem tot dit ,,In Memoriam" op liet zachte en liefelijke jaargetijde en joeg hem een rilling door de leden bij de gedachte aan den snel nadereuden wintervorst met heel zijn ruwen en uorsclien hofstoet. Ach ja! het, is nu eenmaal, vooral in onze noor delijke streken, de gewoonte van den zomer den volke ziju naderend afscheid door den stormwind te doen aankondigen. A'u eens vroeger, dan wat later zendt hij dien gevlengelden Heraut uit en deze ijlt, over de velden en vliegt door de steden, juichend in ziju herkregen vrijheid en vol jt-ugdisjeu overmoed allerlei kattckwaad bedrijvei.d. J lier rukt hij een paar pannen van een dak, ginds ont wortelt hij een jongen boom, en hij blaast de bloemen van de stengels en de bladereu van de takken en hij speelt bazuin op de schoorsteenen en harp op de telegraaf- en telefoondraden. In de stad vooral gedraagt hij xieli baldadig en on gemanierd als een echte straatjongen buiten liet wakend oog der politie. Hoe schatert hij het, niet uit van lachen als hij verraderlijk om een straathoek schietend een hoed machtig wordt en dezen, tot groot onu'enet' voor den eigenaar, voor zich uit doet, huppelen over de ..lodderde straten naar een vuile gracht, of als hij, zich p'oi.ieliug wentiend, een paraplu! omkeert en dan het aldiu voor een oogenbhk ontwapend niensehenkind c.en volle lading icgeüivater door de kleederen jaau-t. AD, zoolang hij geen grootere onheilen aanricht, is het, nog zoo erj; niet, ma;1" dikwerf laat hij zich van een zeer slechte, zijde zien. Dan vertum.T hij zich in zijn voile :,rlgautcukr.v ht, aU de machtige, Mci;-vhi;.'i:i vijandige r.11!-, wiens ver.leLihgsi p-ai uc, i. Herken k-.'at. .-i v.a'iiiecr hij in eedt en .i.jüUTiiiiiiiii:;!' ld zv.'tre v. ,en aiie-- /n ' Oiii^--,i en/.\v!eh

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl