Historisch Archief 1877-1940
No. 1018
DE AMSTEKDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Van Deyssel's Proza.
Aan Dr. Ch. M. van Deventer.
Amice,
Heb je zelf niet geglimlacht, toen je, uitgaande
van het feit dat Van Deyssel's proza zich in
rhythme en zinbouw onderscheidt van dat van
anderen, konkludeerde: Van Deyssel is geen groot
auteur. ?
Ik laat daar dat je, dat stukje schrijvende, het
had óver en onder den indruk was van juist dien
bundel Verzamelde Opstellen die niet Van Deyssel's
beste werk bevat. Ik laat daar datje van de ver
klaring dat die bundel geen groot e literatuur is,
zonder dien sprong te rechtvaardigen overgaat
tot de bewering dat Van Deyssel geen groot
schrijver is. Dat zijn twee punten waaromtrent je
voor rede en logica je zult hebben te verantwoor
den. Ik vraag alleen of je, toen die bewering in
je naklonk en misschien de herinnering by je
opkwam aan al het andere dat Van Deyssel ge
schreven heeft, of je toen niet geglimlacht hebt.
Het gebeurt dikwijls dat we over iemands da
den iets opmerken, doorredeneerd op die opmer
king er een algemeen oordeel over zijn karakter
uit afleiden, en dan eensklaps bij vergelijking
?van den heelen mensch en ons oordeel lachend uit
roepen: neen, zóó is het toch al te mal. De fout
ligt dan zeker daarin, dat we of niet fijn genoeg
opgemerkt of niet juist geredeneerd hebben, en
het eenige wat ons overschiet is nategaan welke
fout w\j in de redeneering, welke in de opmer
king hebben gemaakt.
Zoo als ik zei: over je konklusie kan ik enkel
glimlachen; je redeneering, hoewel ik ze niet
voor juist erken, wil ik nu niet aanvallen ;
blijft over: of je fijn genoeg hebt geobserveerd.
Ik stel mij voor dat je opmerking in haar al
gemeensten vorm de bovengenoemde is : dat Van
Deyssel's proza zich in rhythme en zinbouw van
dat van anderen fdoor je opgenoemd) onderscheidt.
Als ze zóó was, voor 't minst, zal elk haar moe
ten toegeven. Meer dan dat: zij lijkt mij, zoo
gesteld, de fundamenteele waarneming waarvan
?elke principieele bespreking van Van Deyssel uit
moet gaan. Ze is zóó gewichtig dat ik het ge
voel heb dit schrijven nu niet goed meer te
kunnen eindigen, voor ik het proza van Van
Deyssel, in tegenstelling tot dat van die anderen,
n zyn elementen heb ontleed. Ik laat daar of
ik daar hier toe komen mag, maar zooveel maakt
dit gevoel je duidelijk dat ik alle reden heb in
een uitvoerig schrijven den basis tot zulk een
studie te zuiveren, en dat schrijven openbaar
te doen zyn.
Maar de woorden waarin deze opmerking door
je wordt weergegeven stellen niet dit algemeene
en beaamde onderscheid, maar een bizondere en
betwistbare karakteristiek: de stijl der periode,
zeg je, de rhythme is te weinig verzorgd.
Je staat toe dat ik deze beschuldiging ver
ontschuldig de omineuze woordspeling in
tweeen breek. De stijl der periode de rhythme.
Alsof dit hetzelfde was. Alsof, bovendien, het
woord »styl" een zoo onveranderlijken zin heeft,
dat je het hier, onnoodig eigenlijk, aan »periode''
d. i. »volzin" moogt toevoegen. Van Deyssel ver
zorgt zijn volzin niet. Zie daar je beschuldiging
in haar eerste deel. Heeft iets dat onverzorgd is,
styl ? Ik geloof het niet. Kan het zijn dat een
wei-verzorgde volzin stijl ontbeert ? Styl met een
epitheton grooten stijl, natuurlijken stijl. Maar
stijl in het algemeen? zeker niet.
Blijft dus, zonder stijl, de beschuldiging van
?onverzorgder; volzin die je bedoelt. Maar, indien
het woord styl hier al onnoodig was, toch ver
raadt het iets. Arerzorging van volzin denk je
je als verzorging van volzin-stijl. Hier zyn
we er, en hier, moet ik zeggen ben ik het vol
komen met je eens. Ik ben het niet met je eens,
wel te verstaan, dat Van Deyssels volzin niet
verzorgd zou zijn. Ook niet, dientengevolge, dat
?de stijl van zijn volzin niet verzorgd zou zijn.
Ik ben het eens met je dat er een roLin-ntijl
bestaat, die door Van Deyssel niet »verzorgd",
neen meer, die door Van Deyssel, vroeger nooit,
en nu noode, wordt lextree/i!.
Ja, wij raken hier een gewichtig onderscheid.
En dit is het waaraan zoo duidelijk kenbaar is
dat verschil van twee prozaas, dat Iluet tegenover
Multatuli zeker wel eens evenzeer zal ge»puzz!ed":
hebben als het de door je genoemden tegenover
Van Deyssel doet. Er is werkelijk een stijl
van den zinbouw." Dat is de stijl van den klas
sieken zin die van de Grieken op de Romeinen,
van Cicero op Petrarca en door de Homantiek
heen ook op ons van deze eeuw overging en die
oud is als de literaturen zelf. liet is de stijl van
den evenmaat, van den door schoonheidsbesef
gekroonden en door rede gevoegden volzin, die zich
van volzin tot opstel en van opstel tot drama voortzet
en die het onvergankelijk geestes-geraamte gewor
den is van de schrijvers van onzen tijd. De Traditie
leeft er in. De tijden groeien er omheen met
hun hartstochten, bun vreugden, als bloemen om
een ijzeren windvaan die in alle winden leeft.
Zij zijn gelukkig die hem voelen, die de stevig
heid van zijn stand als een spil in hun
wankelheid, de sfeer van zijn wenteling als een hemel
boven hun hoofd hebben. Zij hebben in hun
brein en in hun ziel een sterkte waarvoor zij de
eeuwigheid dankbaar zijn, die n menschegeest
in de altijd-stervende menschheid lei. Dien
styl, dien evenmaat te voelen, maakt
mogely'k dat er vrede leeft in de ontroerendste
scheppingen, maakt mogelijk dat er eenheid
groeit uit de meest verspreide deelen,
maar wie dien evenmaat voelt en ónontroerd
is, wie dien evenmaat voelt zónder scheppingsdrift,
wie niet ruimte van gezichtsveld heeft en rijk
dom van geestelijke elementen, blijft met al zijn
evenmaat koud en leeg als een skelet.
Dat, amice, is de reden waarom je had moeten
glimlachen. Van Deyssel heeft niet die evenmaat.
Zeker, hij j's niet de man, doorgaans niet ten
minste, van den klassischen volzinstyl. Maar of
hij de ontroering heeft, de scheppingsdrift, het
gezichtsveld, den rijkdom van elementen'? Ik
bid je te gelooven dat dit de redenen zijn waarom
wij hem liefhebben.
En nu je tweede beschuldiging : dat Van Deys
sel zijn rhythme niet verzorgt. Indien die waar
was, nietwaar 1 zou hij ook geen kunstenaar zijn.
Volzin daar de woorden er toch zijn om te
onderscheiden is het abstrakte schema waar
naar de deelen van den zin geordend zijn. Dat
kan men klassisch of niet hebben. Maar rhythme
dat is de geluid geworden gemoedsbeweging. Die
moet bestaan, of het geschrevene is leeg. Ilhythme
is onmiddelijk voor het oor, en middelijk voor de
verbeelding, het heele leven van die woordenreeks.
Nu, dit is het opmerkelijke: Van Deyssel's vol
zin mag klassisch of niet wezen, hij mag zelfs zooals
de eene die je hebt aangehaald, hortend, stootend
zyn (want «strompelend" is hij niet), maar zelden
schrijft Van Deyssel een volzin die niet leeft,
ademt, straalt, zooals maar iemand van ons het
begeert. En zulk een rhythme zou niet verzorgd
wezen? Zulk een volzin die het leven zelf is zou
niet d\ibbel te prijzen zijn, daarom dat hy' het
leven van zijn meester ook hierin uitstraalt dat
hij geen schepsel is van serene rust '?
Heb je niet opgemerkt dat het lichaam van
Tot een Leveutleer, dat werkelijk in een illusie
van zulke rust geschrevene, ook werkelijk de
innige zoetheid heeft die kan bloeien, bij som
mige, alleen groote, schrijvers, om een
versprieting van evenmaat? Ik vind dat die opmerking
had moeten gemaakt worden bij het verschijnen
van dezen bundel, omdat zij voor Van Deyssel
de waarachtigste lofspraak is, en voor hém, den
mensch die daarachter leeft, het verblijdendst
symbool.
Zie, amice, nu heb ik toch meer geschreven
dan ik meende, tnaar niet pryzender. Want het
moet me werkelijk van het hart dat als iemand
van ons eigen geslacht, van onzen eigen vrien
denkring ertoe in staat is het leven dat onder
zijn handen beeft als een lijk te beduimelen met
zijn. theoretischen maatstok, het tijd wordt dat
onze warme, lachende, lovende monden de logen
straffing worden van dien dood.
Geloof me, van harte gaarne, je vriend
A].I:I:KT VKRWKY.
Aan den lieer Albert Yertcey.
Amice, voorloopig dit slechts. Ik dacht, dat
het vanzelf sprak: wat door mij over Van Deyssel
gezegd werd, gold hem voor zoover hij de schrijver
was van den thans besproken bundel. Maar ook
dunkt het mij gerechtvaardigd om te zeggen : als
een auteur een bundel uitgeeft met een zwakko
kwaliteit, dan is hij geen artist van den eersten
rang.
Overigens is het jammer, dat ge met uw brief
niet gewacht hebt tot mijn artikel voltooid was.
Doch misschien is het niet jammer. Want wel
licht wilt ge nog eens schrijven, en noch het
publiek, noch ik zullen ons daarover beklagen.
Vriendschappelijk,
Cn. M. v. DEVV.N'JT.U.
iimimiiiiiiiiijiiijjiiiHiiiiiiiiiiiiiiiii
Van Deyssel'!
De heer Van De3-sse! zij voorzichtig met zich
zei ven. Want hij werd een leider van velen, en
zoo hij voor zich zelven nipt uóadt, hij zal velen
een w/xleider zijn. Kr. nïHhM^f-zal dit
oriaanjenamer wezen dun der. heer V sa Dtysssl.
Wanneer hij er zich kalm toe ;;et om over de
vaderiandsche literatuur v;in zijri «'e.teratie ::a te
denken, dan wiet hij zoo goed als de beste hoe
het met de wording dier literatuur is tof^epian,
en kan hij de voornaamste guron or uit
w:iai-deeren. Maar niet altijd drukt do heer v. Deyssel
zoo kalm. menigmaal is hij du shnu van zijn
stokpaardje, en dan komen o r «are dingen
v,-.;.:;tien dag.
Want wanneer hij onbewaakt naar zijn gc-raoül
te werk gaat, dan ziet hij in do Ktorn' uur van zijn
tijd enkel het naturalisme en hel seni-iüvisme, en
bestaat voor hom do letterkunde \an Holland
alleen voor zoover zij met naturalisme en sensi
tivisme iets te maken hoe!:, iets anilers ;;it;t hij
er dan niet in, en raar dien blik beoordeelt hij
den gang iler zaken.
En in zulk een onbewaakt ooger.Mik is hem
het volgende zinnetje ontsnapt:
?;... de toenmalige X(ieuwe) (i(ids)-schrijvjrs,
essentieel verschillend in geestelijke genealogie
en konstitutie, hadden alleen het negatieve ge
meen: de ontkenning der voorafgaande literatuur."
Is dit dan niet een onschuldig zinnetje ? vraagt
iemand misschien. Neen, waarde lezer, dit zin
netje loopt over van zonde, en ik zal het bewijzen.
Eilieve, mijnheer Van Deyasel, wat beteekent
dat: de ontkenning der voorafgaande literatuur?
Toch wel niets anders, dan dat men geen waarde
toekent aan de literatuur van vroeger tijden 'i
En tot de literatuur van vroeger tijden plegen
sommige armzalige schoolmeesters te brengen: l
Homerus, Dante, Shakespeare, Goethe, Milton, ]
Shelley, Vondel; dat weet ge toch ook wel. Kom j
zeg toch eens, waar en wanneer hebt ge uw kame- |
raads hooren beweren, dat deze poëten geen ver
dienste hadden ? Zeg het gerust als ge het weet,
maar het zal u niet lukken, want al die namen
waren in eere, en velen er van voor uw
bentgenooten namen van afgoden. Uw vrienden maakten
wel eens een aanmerking op Vondel, maar meer j
uit tegenzin tegen overdreven en doctrinaire be
wondering, dan omdat zij zelf niet zeer, zér veel
schoons in hem vonden. Potgieter's Florence was
in discussie, maar niet bij Kloos en Verwey, .
ge weet wel dat deze heeren de belangrijkste
leiders waren , doch bij anderen van den kring,
en voor Kloos en Verwey was Florence belang
rijk en schoon werk.
Doch misschien bedoelt ge slechts de Ilollandsche
literatuur van '30 tot '80 ? Maar ook dan is uw
bewering fout. Ik noemde Florence reeds, en
kan er bij noemen Multatuli en Huet. Ik weet
zeer goed, dat er vaak en veel over Huet ge
mopperd werd, maar men kan over iemand
mopperen, en toch hem eeren, en wie hebben
de schoonste hulde aan Iluet gebracht ? Is Van
der Goes niet door verdriet over Huet's dood
tot zijn schoonste aandoening gebracht ? Zijn
Kloos' kronieken niet rijk aan bewondering en
liefde voor dien zelfden Huet ? En waar hebben
uw vrienden toch gezegd, dat Multatuli niets
waard was ? Ik kan het niet vinden, en gij ?
Neen, de heeren van de Nieiiu-c Gids hadden
veel positiefs gemeen. Bewondering voor de poëten
reeds genoemd, erkenning van vele prozaïsten,
en het vertrouwen in Willem Kloos. En nu weet
ik wel, dat de heer Van Deijssel zelf niet al die
bewonderingen en erkenningen deelde, maar het
gaat toch niet aan ....
Ja, juist het gaat niet aan, dat de heer Van
Deijssel doet, alof de jonge literatuur van '80
alleen oin naturalisme en sensitivisme dacht. Want
als dat waar was, dan was het zinnetje redelijk
in orde. maar 't is niet waar, en dus deugt het
zinnetje niet, en dus mag ik het zeggen: in een
onbewaakt oogenblik hebt ge er iets toe bijge
dragen om het misverstand te bevorderen, dat de
NiattK (riils een naturalistisch orgaan was, en
gij er de groote man van waart.
Want zeker ware het veel beter, zoo gij dit mis
verstand tegengingt. Want er loopen onjuiste ge
ruchten over u, en go zult dat wel weten. Kort
geleden heeft er in de (ïiils gestaan, dat gij na
Huet </e criticus der eeuw zijt, waarschijnlijk
in Holland dan ? Maar niemand weet beter dan
gij zelf, als ge eens even naturalisme en sensi
tivisme er buiten laat, dat dit oordeel onjuist
is. ])e criticus na Iluet is Willem Kloos geweest,
en gij zelf hadt de eerste moeten zijn om den heer
Acket tegen te spreken.
En dit allemaal nu om oen klein zinnetje, dat
ik zelf op rekening van een onbewaakt oogen
blik schrijf! Maar ik wil hier bewijzen, dat de
heer Van Deyssel een gevaarlijk mensch is, als
hij zichzelf niet bewaakt, en dat kleine zinnetje
is zeer karakteristiek. Eu het blijft niet bij die
enkele regels. Kr is een groot stuk in den bundel,
waarin men ook maar al te duidelijk ontwaart.
dat de heer Van Deyssel instinctmatig geneigd
is zijn eigen geschiedenis als die van de mensch
heid en de nieuwe Jloilandsche literatuur te
beschouwen. Ik bedoel het stuk genaamd Tut een
Lc<-cn*(i>cr. Er komt zeer veel schoons in deze
confessie, maar mij wordt het genoegen daarvan
bedorven, vooreerst wijl ik het zeer onbetamelijk
en dus zeer hinderlijk vind. dat de heer Van
Deyssel den toon van een leeraar aanslaat, waar
hij zelf erkent erbarmelijk gedwaald te hebben;
ten tweede, wijl ook dit stuk door een
overgeeflijke ulordifjüeiii veel «nsverstaud in de wereld
zal bi'erg'.'n.
De zaak is >'oze. Als do haer Van Deysse!
ovi-;- Xattii-a;:si:;,' ^riirijit. denkt ;Kii:i;ir!ijk ieder
een k'is over iiri kn:i>t van Xvt'i^ u> vernemen.
Voor C'i'iii.'c jaïn had \';tn i).>y?>??'?! i-cn artikel
OiW 'II' >'J'J'' i'nil lal .\'/i/,/::!/ixi:!, . <?![ dat ging
over o.!' Aini^t v:<n /.-.il:i. 'l'büus echter, het
is ;;,(!:;: tijd :;'i;iilbi;on . bedoelt do lieer Van
DeysM-i ;m-t het woord Xaiuraiismo ,..'<,' een kunst,
doeii een be.-.thoitwin.g vaü\\vrold ''üleven. Wat
nu i> tlt> e-ii\ trgv'i-ilijlio >l!;rdii>hmd'.' DI-/P, dat
de hei;;1 A au lJcy,v-d iiit zelf (T niet bij zegt,
terv. ijl hij weet, dat inenigeun hem vcikeerd
verslaan xal. \Vaut hij in-tt il;it.
rli- i-, over uil artikel in ho.t iiogiu \an het jaar
vetl ie ;iO; n geweest, en do hner Vun Dyyssel heeft
touii v riJaaril, dat hel Iviliu-aiisnto. in Tul i'cn
.I-IT,(s/er;- besproken liiei is een kir.isï-. doch een
beschouwing van leven en wureij. ',>) Waarom nu
word dit thans niet door hem herhaald 'J, Hij heeft
toch gezien, hoe er waren ulo hem in zijn
terrainoïogia niet oegvepeu. NVaarom moet hij al weder
iemand doen denken, dat hij het over Zola heeft,
en alleen Zola t-:nn x.-'/x ais de artisten der eeuw
beschouwt; dat hij de kunst van zijn land iim
zich niet ziet, en zijn literaire kauieraads dood
zwijgt ? Het is toch niet geheel zonder belang,
mijnheer Van Deyssel, of er al dan niet onjuiste
voorstellingen in de wereld komen, en waarom
hebt ge niet met een enkele aanmerking het gevaar
van misverstand voorkomen ?
En ik zie nog een slordigheid. Ik althans kan
niet gelooven, de heer Van Deyssel zou ernstig
meenen, dat vóór weinige jaren alle menschen
naturalistisch waren, en alle menschen thans iets
anders willen. Als hij zoo iets te kennen geeft,
bewaakt hij wederom zich zelf niet, noch het
stokpaard. A'iemand of bijna niemand is geheel
buiten den invloed van het naturalisme geble
ven 4), beweert ge wellicht, mijnheer Van Deyssel,
doch dit is het eiereten niet. Want geen ver
standig man zal het naturalisme geheel verwer
pen; de experimenteele idee is te groot een
winst van onze cultuur, dan dat wij ze zouden
weggooien, en een wijs man, strevend naar een
levensleer, neemt naturalisme en experiment als
groote en schoone vondsten in zijn overwegingen
op. Maar nooit is de mengelt l leid naturalistisch
geweest, en evenmin is zij thans geheel
nietnaturalistisch.
En waar wij in een booze wereld leven waag
ik mij aan een onbescheidenheid: ik verzoek
den lezer dringend mij op mijn woord te gelooven,
zoo ik hem verzeker dat geen persoonlijke
geraaktheid of vijandschap mij hier tegen den heer
Van Deyssel doet optreden. Een heftiger aanval
dan deze heeft niet tot een breuk geleid, en ook
thans hoop ik het beste. Doch ook aan een vriend
mag een vriend het in het openbaar zeggen, zoo
gene in het openbaar dwaalt en dwalen doet.
CH. M. VAN DEVENTKR.
1) Tweede Bundel Verzamelde Opstellen. Am
sterdam, Scheltema en Holkema, 1SÜ7. 2) In de
Gids van Oct. '% blz. 42.
;)) In de Kroniek van l' Febr. 18%.
J) Vergel, hetzelfde nummer v. d. Kroniek.
JES
Een fiiiteruraatje.
u!
door
A. J. M. B ii o u w £ n A -v c: u r u.
,,'k 7,ie de gele blad'ren vallen,
Met den zomer is 't gedaan,
En ''t gehuil vaii storm en regen
Kondigt ons den winter aan,"
klaagde eens, ik weet op het oogsnblik niet welke
dichter, voorzeker op een dier gure najaarsdagen
waaraan ouzc herfsU-n zoo lijk kunnen zijn. De
in zijn schoorsteen huilende wind, die de regen
vlagen voor zich uit en kletterend tegen de ruiten
joeg, inspireerde hem tot dit ,,In Memoriam" op
liet zachte en liefelijke jaargetijde en joeg hem
een rilling door de leden bij de gedachte aan den
snel nadereuden wintervorst met heel zijn ruwen en
uorsclien hofstoet.
Ach ja! het, is nu eenmaal, vooral in onze noor
delijke streken, de gewoonte van den zomer den
volke ziju naderend afscheid door den stormwind
te doen aankondigen. A'u eens vroeger, dan wat
later zendt hij dien gevlengelden Heraut uit en
deze ijlt, over de velden en vliegt door de steden,
juichend in ziju herkregen vrijheid en vol jt-ugdisjeu
overmoed allerlei kattckwaad bedrijvei.d. J lier
rukt hij een paar pannen van een dak, ginds ont
wortelt hij een jongen boom, en hij blaast de
bloemen van de stengels en de bladereu van de
takken en hij speelt bazuin op de schoorsteenen
en harp op de telegraaf- en telefoondraden. In
de stad vooral gedraagt hij xieli baldadig en on
gemanierd als een echte straatjongen buiten liet
wakend oog der politie. Hoe schatert hij het, niet
uit van lachen als hij verraderlijk om een
straathoek schietend een hoed machtig wordt en dezen,
tot groot onu'enet' voor den eigenaar, voor zich
uit doet, huppelen over de ..lodderde straten naar
een vuile gracht, of als hij, zich p'oi.ieliug
wentiend, een paraplu! omkeert en dan het aldiu voor
een oogenbhk ontwapend niensehenkind c.en volle
lading icgeüivater door de kleederen jaau-t.
AD, zoolang hij geen grootere onheilen aanricht,
is het, nog zoo erj; niet, ma;1" dikwerf laat hij zich
van een zeer slechte, zijde zien. Dan vertum.T hij
zich in zijn voile :,rlgautcukr.v ht, aU de machtige,
Mci;-vhi;.'i:i vijandige r.11!-, wiens
ver.leLihgsi p-ai uc, i. Herken k-.'at. .-i v.a'iiiecr hij in
eedt en .i.jüUTiiiiiiiii:;!' ld zv.'tre
v. ,en aiie-- /n ' Oiii^--,i
en/.\v!eh