De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 3 januari pagina 2

3 januari 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1019 wjjze waarop Mr. Macarégewoon is alle hem toevertrouwde belangen te behartigen, zal zeker met mij in hem als hoofd van het parket te Haarlem een niet geringen waarborg zien voor de te Meerenberg verpleegd wordende krankzirmigen. Ik weet bij ervaring met hoeveel zorg de inspecties daar door hem geschieden en hoe mj daarbij niet zelden afwijkt van de wettelijke termijnen. De insinuatie, dat Mr. Macaréde Haagsche schandalen vergeten is en het bedekt verwijt van partijdigheid tegenover Kievits door molest van diens zijde veroorzaakt, is het aan raken en oprapen niet waard en ik zal die dan ook stilzwijgend voorbijgaan. Mr. Macaré's eerlijkheid is te over bekend dan dat ik hem tegen derge lijke uitvallen zou wenschen te verdedigen. Kievits is dood en ik durf beweren, dat Mr. Macaréde eerste zal zijn om zijn heengaan te betreuren, omdat daardoor een onderzoek door observatie is vervallen, maar ik tart u iets laakbaars ten zijnen opzichte gedaan te bewijzen, overtuigd als ik ben, dat een onpartijdig onderzoek uwe be weringen evenals die van den heer Staalman glansrijk zal logenatraffen. Er bestaat een oude spreuk, geachte redactie, die ik in herinnering wil brengen met het oog op later. Zij luidt: »In dubiis abstinp." Ik had die gaarne in het onderhavige geval door u zien toegepast. Ik ben hiermede aan het eind mijner beschou wingen gekomen. Heb ik wat te veel van uwe plaatsruimte, gevergd, wil het mij dan vergeven. Ik achtte het mij een plicht een man te ver dediger, die te recht door ieder geëerbiedigd en geacht wordt om zijn daden. Uw dienstw. dienaar, Haarlem, VEKITAS. 25 Dec. 1896. We nemen dit schrijven op, en beantwoorden het, niet om de belangrijkheid van de daarin vervatte verzekeringen, maar omdat de zaak: het toezicht op de krankzinnigenverpleg/ng en de regeling van ontslag uit een krankzinnigen gesticht, naar onze meening, meer dan eene voorbijgaande aandacht verdient. Kent gij den heer Rethaan Macaré? vraagt de inzender. Neen, wij kennen dien heer niet, en hadden dus geen enkele reden om ons met iets anders in te laten, dan met hetgeen in de Hande lingen der Sta/en-Generaal, als door hem of aangaande hem gesproken, te lezen staat. Uit die Handelingen is gebleken: l", dat de heer Rethaan Macaréniet als Kamerlid, maar als Officier van Justitie den heer Staalman aanleiding heeft gegeven tot het afleggen van de volgende verklaring : Deze officier van justitie zeide mij, toen ik hem ONLANGS (1) te Haarlem bezocht: die man is krankzinnig, ii'nnt op dien dag Itee/'t hij mij aangegrepen, dit is voor mij het beu-ijs. Tot tweemaal toe heeft de Heer Staalman in tegenwoordigheid van den Heer Macar die verzekering herhaald; zonder dat de Heer Macaréhaar heeft weersproken. Deze officier van justitie hield dus iemand voor krankzinnig op grond van een daad, die de gedetineerde anderhalf' jaar geleden tegen hem had bedreven. 2o. dat het kamerlid Macaréheeft durven verklaren, dat »de zorg voor de patiënten ge durende den tijd, dat zij in dergelijk gesticht verpleegd worden" *met veel zorg door den wetgever is behandeld", terwijl ieder weet, dat pas een jaar of drie geleden omtrent het Haagsche krankzinnigengesticht schandalen aan het licht zijn gekomen, die door geheel de natie met afgrijzen zijn vernomen. 3o. dat genoemde officier zijn verklaring: dat de opneming in zulk een gesticht door den wetgever met zorg is geregeld, weder heeft moeten terugnemen, nadat Borgesius en van Houten hem hadden tegengesproken; 4o. dat hij dat terugnemen van zijn ver klaring heeft verontschuldigd met de woorden : *ik was niet voorbereid op eene discussie oi:er de waarde en de mérites van de wet op hel krankzinnigenwexcn", m. a. w. dat een officier van justitie, die driemaandelijks een krank zinnigengesticht inspecteert, waarin 1200 a 1300patiënten zijn opgenomen, en dienatuurlijk de weinige artikelen, welke op de opneming betrekking hebben, van buiten kent, nog niet eens weet hoe ontoereikend deze zijn. Ziedaar louter feiten op geenerlei wijs te ontzenuwen. Nu meent Veritas, ten spijt van het oordeel van Borgesius en van Houten (en van bijna de geheele wereld) dat Macaréterecht gezegd heef'r, dat »de waarborgen der krank zinnigenwetgeving inderdaad met veel zorg'' door den wetgever behandeld zijn, m. a. w. -1"' mr. Macarézich vergiste juist toen hij, dat zijn woorden terugnemende, bekende zich ver gist te hebben. Het is duidelijk, dunkt ons, dat op die manier de redding van den heer Macarédoor Veritas er niet gemakkelijker op wordt! Doch nog eens om den persoon van den Heer Rethaan Macaréis en was het ons niet te doen. Alleen om dien Heer in zijne hoedanig heid van Officier van Justitie, d. i. als een der hoofdpersonen van wien een krankzinnige, die Doodeloos, tegen zijn wil, in een gesticht blijft opgesloten, hulp heeft te verwachten. Dat hij den Heer Kievits de vrijheid had moeten bezorgen, hebben wij geenszins beweerd. Wij verzekerden uitdrukkelijk, dat wij aller minst geacht willen worden met den Heer Staalman er vast van overtuigd te zijn, dat de Heer K. ten onrechte in het gesticht is gehouden. Twijfel is geoorloofd" de oude spreuk waaraan Veritas herinnert: in dubiis abstine werd dus juist door ons niet vergeten. Onze conclusie was alleen, dat een hersteld krankzinnige op niet veel hulp zou kunnen rekenen van een officier van justitie, die driemaandelijksche inspectie houdt, als zulk een officier iemand nog voor krankzinnig bleef' houden, omdat deze hem anderhalfjaar geleden. in drift ruw had bejegend, en als zulk een 1) Wij onderstrepen. officier, na jaren lang zijn ambt van inspec teur te hebben vervuld, nog niet eens weet hoe gebrekkig de wetgeving op het krank zinnigenwezen is. zoodat hij zich, nogal in de Tweede Kamer, bij een interpellatie, die allesbehah-e onverwacht voor hem was, verpraat over de «waarde en de mérites" der wet, eii zijn eigen woorden weer moet terugnemen. Nu is, volgens 'Veritas, die officier van justitie een achtenswaardig man zijn eer lijkheid is overbekend een man »die terecht door ieder geëerbiedigd en geacht wordt om zijn daden." Wij betwijfelen dit geenszins. Over de eerlijkheid van den officier van justitie heeft niemand het gehad, en dat hij een geacht persoon is, we konden dit vermoeden, hoe zou hij anders kamerlid zijn geworden! Ge lukkig leven er veel geachte personen. Veritas zelf is geacht, de man dien hij verdedigt is geacht, de heer v. Deventer is geacht, de heer Kievits was geacht, de heer v. Houten blijft geacht, en de heer Rethaan Macaréen de heer Staalman hebben elkander telkenmale in de Kamer aangesproken als »geacht". Maar juist die algemeenheid van geachtheid maakt de zaak ?oo moeilijk. Toen de Haagsche schan dalen, die de haren ten berge deden rijzen, bekend werden, vernam men tevens, dat het toezichthoudend bestuur dier inrichting, even als de inspecteurs, bestonden uit zeer geachte personen; misschien nog meer geacht dan de Haarlemsche officier van justitie en het zou ons niets verwonderen, als alleen reeds om hunne geachtheid, sommigen der destijds in functie zijnden, nog aan ditzelfde gesticht hun zorg konden blijven wijden. Want waarin wij allen ook te kort mogen schieten, als bestuurders, als leden van commissies enz. wij hebben immers nog zooveel andere voortreffelijke hoedanigheden, dat het niet geacht zijn haast onmogelijk moet heeten. Niemand zal ons tegenspreken, als wij be weren, dat alle personen, directeuren, dokiters, inspecteurs, leden van commissies van toezicht, regenten, die voor krankzinnigen zorgen, even als onze honderd kamerleden, die elkaar om den anderen volzin onderling hun achting betuigen tot het geachte deel der menschheid behooren, maar hoevelen hunner zouden toch eigen lijk maar liever iets anders moeten doen, dan juist zich belasten met de zorg voor geesteskranken ? In allerlei betrekkingen, beroepen, bedrijven, ambten en bedieningen vindt men een zeker aantal pt-rsonen, die arbeiden uit vocatie en dus volstrekt geen toezicht behoe ven, maar ook een zeker percentage van lie den, wier physische en psychische eigenschap pen een voortdurend gevaar opleveren voor de behoorlijke vervulling van den door hen aanvaarden plicht. Doch bij de algemcone geachtheid, die onder ons heerscht, hoe groot moet de plichtsverwaarloozing niet wezen vóór zulk een wettelijk bevoegde, zulk een plichtongetrouwe, als geacht medeburger tot de orde wordt geroepen, of' verwijderd uit zijn ambt V De wetgever echter, wetende, dat in alle takken van dienst menschen voorkomen wel vocatie, en menschen \onder vocatie. heeft dus ook voor directeuren en medici in krankzin nigengestichten een contióle gesteld; iets wat te meer noodig is, daar zelfs de uiinemendste lieden gevaar zouden kunnen loopen aan minder edele eigenschappen toe te geven, waar zij het lot in handen hebben van zie ken, die in absoluten zin van hen afhanke lijk zijn. Hoe behoort in het algemeen zulk een con trole te zijn, dat is de vraag Een zeer belang rijke vraag. «Durft ge soms ernstig beweren, schrijft Veritas, dat het verblijf' van een inspecteur, desnc ods gedurende ettelijke weken, in een gesticht, b.v. als Meerenberg met 1200 a l.'JUU patiënten, een grooter waarborg zou zijn?" Zeker, antwoorden wij,dit houden wij staande. Mits deze inspecteurs verrtnlii-oorilelijke con troleurs waren, elkander afwissehb-n. en meer malen in den loop van het jaar de een den ander in een en hetzelfde gesticht opvolgde. De gruwel van het Haagsche gesticht waaronder gedurende tal van jaren wie weet hoeveel honderden geleden hebben, zou on mogelijk zijn geweest. Alle verkeerde toestanden, die mochten voorkomen, zouden binnen een niet al te lang tijdsverloop bekend worden aan deze inspecteurs, maar ook elke goede bijzondere maatregel of' algemeene regeling, die in n der gestichten werd gevonden, zou ter kennis van de directeurs van al de overige gestichten worden gebracht. Naar Veritas meening zijn de waarborgen (ten opzichte van ontslag) uitsluitend te zoe ken bij de medici aan de gestichten verbonden, »die beter dan iemand in staat zijn den patiënt te beoordeelen." Dit schijnt slechts juist. De deskundigheid beteekent iets, maar zij is niet alles. De des kundigheid staat niet op zichzelf; zij behoort een persoon toe, en die persoon is niensch een goed mensch of een minder goed mensch. Een mensch, die in elk geval, zoodra tusschen hem en den patiënt of' diens zaakgelastigde een geschil is gerezen, partij in het geding wordt. De medicus bovendien kan zorgeloos, zelfzuch tig, ijdel, rancueus, oneerlijk of iets anders zijn ; hij kan de een of' andere eigenschap hebben, die zijn deskundigheid onzuiver en hem zelf juist door zijn deskundigheid gevaarlijk maakt.... Controle van inspecteurs is dus onmisbaar. Veritas schijnt intusschen toe te stemmen, dat een voorbijgaande inspectie door deskun digen van geen beteekenis is. Hoe veel te minder dus, zeggen wij: de inspectie vaneen Officier van Justitie! Daarom hebben wij niet alleen op een betere regeling der inspectie aangedrongen, maar ook de wenschelijkheid uitgesproken, dat eiken krankzinnige een voogd, raadsman, protector zou worden toegevoegd, iemand staande buiten de familie, welke zijn opneming heeft verzocht; voorts op het gemakkelijk maken van een onpartijdig onderzoek, door anderen dan door de medici die hem behandelden, op initia tief niet uitsluitend van den officier van justitie, en eindelijk op de oprichting van doorgangs huizen, ook voor herstellende zieken. Ons dunkt, dat deze zaken belangrijk ge noeg zijn. om ze als ~aken te behandelen en er den heer Macarébii te vergeten, behalve voor zoover hij als officier van justitie en als kamerlid rnede aanleiding tot het opnieuw aan de orde stellen van de wet op de krankzinnigenverpleging heeft gegeven. Niet over het geval Kievits en evenmin over den Heer Maearéloope de discussie; zij worde gevoerd over de opneming en het ontslaan van krankzinnigen, ongelukkige zielen en veelal eerlijke menschen, die honderdmaal meer bescherming behoeven dan een »geacht" kamerlid of'een «geëerbiedigd" justitieel amb tenaar; maar wier zaak alleen kan gediend worden door Veritas de Waarheid, en deze zonder aanzien des persoons. Een constitutioneel conflict in de Vereenigde Staten. De Senaat van de Vereenigde Staten heeft zich tot tolk gemaakt van de velen daar te lande, die in de erkenning der «Republiek Cuba" het beste middel zien om de door den opstand ernstig benadeelde handelsbetrek kingen met dit eiland weder te verlevendigen. De motie-Cameron zal eerst na Nieuwjaar in stemming komen, maar heeft reeds aan leiding gegeven tot een conflict tusschen de Wetgevende en de Uitvoerende macht. De staatssecretaris Olney mag, evenmin als eenig ander Amerikaansch minister, in den Senaat of in het Representantenhuis ver schijnen om daar de inzichten van de regee ring uiteen te zetten en haar standpunt te verdedigen; hij heeft echter den gebruikelijken weg gekozen en aan een vertegenwoor diger van de pers mededeelingen gedaan, die aan duidelijkheid niets te wenschen over laten. Een Senaatsbesluit ten gunste van de onafhankelijkheid der «zoogenaamde repu bliek Cuba" zou waarschijnlijk in het, bin nenland en in het buitenland geheel verkeerd worden opgevat en zeer nadeelige gevolgen kunnen hebben, daarom achtte de heer Olney zich verplicht te verklaren, dat de motie Cameron, zelfs indien zij door den Senaat werd aangenomen, niets meer kon beteekenen dan ee..e uitdrukking der meening van de »cn itu:itt ycittluincii" die er vóór stemden. En indien het Representantenhuis zich met: die motie vereenigt, dan is ook daar dit votum slechts de uitdrukking eener meening. Immers de heroei/dhrid tot de erkenning der zoogenaamde republiek Cuba bezit noch de Senaat, noch het Represen tantenhuis, maar uitsluitend de regeering. Wettelijk bindend kan een een votum vau de beide takken der Vertegenwoordiging, vereenigd of afzonderlijk, niet zijn, al heeft het natuurlijk groot gewicht als een onge vraagd advies aan de uitvoerende macht. Zulk een votum kan slechts in bepaalde kringen verwachtingen opwekken, die nooit verwezenlijkt kunnen worden; het, kan inde Vereenigde Staten en elders de volkshartstochten prikkelen en op die wijze gevaarlijk worden voor het leven en de eigendommen van in het buitenland wonende of reizende Amerikaansche burgers. Eu zeker zou zulk een votum de beste pogingen der regeering bemoeilijken, of misschien wel verijdelen. De eenigszins ironisch als eminent ijrntlemi'ii aangeduide geestverwanten van den heer Cameron zijn woedend over deze, later door president Clevelaud volkomen goedge keurde houding van den staats-secretaris voor buitenlandsche zaken. Doch reeds uit het feit, dat zij zelven de beslissing over de motie tot na de kerstvacantie hebben uit gesteld, kan men opmaken, dat zij zich niet zeer zeker gevoelen van hunne zaak. Onge twijfeld werkt tot die aarzeling de wetenschap mede, dat het cmnitévoor buitenlandsche zaken in het Representantenhuls voor de motie-Cameron lang niet gunstig gestemd is. Afgezien van de onmiddellijk in het oogloopende praktische i volgens den heer Olney o/ipraktische) zijde der quaestie is het eene vraag van zeer groot belang of' de secretaris en de president handelen volgens den geest en de letter der Grondwet, wanneer zij ver klaren, dat de uitvoerende macht, zich aan een dergelijk besluit van den Senaat niet behoeft te storen. De in l.S'!l overleden president James | Monroe, in wien de Amerikaansche chauvi! nisten van onzen tijd slechts den vader der zoo dikwijls glad verkeerd voorgestelde Monroe-leer willen zien, doch wiens uitspraak : »Wij zijn nooit tusschenbeidcn gekomen en mogen ook nooit tusschenbeidcn komen in de koloniën of in de bestaande bezittingen vau eciiige Europeesche mogendheid" door hen voorzichtiglijk wordt verzwegen, geeft in zijn voortreffelijk werk The jicf/j/lf Hic KOi'fi't'ifjnx de redenen aan, waarom aan de wetgevende macht de bevoegdheid moet wor den toegekend, den president (het hoofd der uitvoerende macht in staat van beschuldiging te stellen. »Daar de legermacht van het land in zijne handen is, (evenals) dr. bcln'-kkinycn met ci'eenidc innijriiflltt'di'ii. . . zou wangedrag op velerlei wijze het stelsel in gevaar kun nen brengen." *) Maar een votum in strijd met de wenschen en de inzichten van den president beteekent op zichzelf nog niets: wil de wetgevende macht daaraan bindende kracht verleenen, dan moet zij de zaak bren gen voor het Hooggerechtshof. Geldt het eene verordering, een besluit of een votum, waar voor de toestemming van de Volksvertegen woordiging noodig is, dan kan het veto van den president worden te niet gedaan, door dat het betreffende voorstel, ten tweede male bij de vertegenwoordiging ingediend en door haar op normale wijze behandeld, aangeno men wordt met eene meerderheid van twee derden van den Senaat en het Representan tenhuis. Van de regeling der buitenlandsche betrekkingen is hierbij echter geen sprake; alleen reserveert de grondwet uitdrukkelijk voor het Congres het recht van oorlogsver klaring. Wat de praecedenten betreft, kan de heer Olney zich beroepen op een dergelijk geval tijdens het bestuur van den Staatssecretaris Seward, terwijl het Hooggerechtshof indertijd principieel heeft beslist, dat de gerechts hoven van het bestaan eener nieuwe regeering in het buitenland niet officieel mogen kennis nemen, voordat die regeering door den presi dent is erkend. Het is dus vrij duidelijk, dat in dit geval slechts twee middelen bestaan, om den pre sident tot toegeven te dwingen: het Congres kan den president in staat van beschuldiging stellen, of het kan aan Spanje den oorlog verklaren. Noch het een, noch het ander schijnt op het oogenblik voor do oppositie in den Senaat bereikbaar te zijn. Intusschen zouden president Cleveland en zijn staatssecretaris wellicht niet zulk een beslisten toon aanslaan, indien het aanzien van den Senaat in de laatste jaren niet zoo sterk ware gedaald. Het is bekend, dat het aantal vertegenwoordigers van de verschil lende staten bepaald wordt naar de bevolking van elk dier staten, terwijl elke staat, groot of klein, twee leden naar elen Senaat zendt. Wie zich de moeite heeft gegeven, het, aantal sterren in 'Ie banier der Vereenigde Staten nu en dan te tellen, zal hebben bemerkt, dat dit in de laatste jaren verbazend snel is toegenomen; om een gewenschte partijsterkte te verkrijgen, heeft men telkens op nieuw ti'rri/oricn, die nog niet veel meer dan mijnwerkerskampen waren, tot Stalen gepro clameerd, en onmiddellijk daarna hielden twee nieuwe senatoren hun intocht te Wash ington. Het ligt voor de hand, dat het gehalte en het prestige van den Senaat door die «Senatorenteelt," niet zijn verhoogd, en de groote en kleine schandalen, waarop deze tak van het wetgevend lichaam de verbaasde toeschouwers heeft onthaald, zullen niet licht worden vergelen. Aan de andere zijde schijnt president Cleveland te hopen, dat hij niet de Spaansche regeering tot eene overeenstemming zal kun nen komen over het toekennen eener zekere mate van autonomie aan de Cubanen. Dit zal de Amerikaansche chauvinisten wel niet bevredigen, maar wellicht in de gegeven om standigheden nog de beste oplossing zijn. *) Uitgave van 1M17, blz. 49. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII TOONLLÜ^MVZICK Anonieme Iricreii. tooneelspel in drie be drijven uithetDuitsch van FKI.IX Pini.ii'i'i. (Koninklijke Vereeniging liet Xederlandsch Tooneel"). Er wordt gelukkig juist aan 't slot nog een daad gedaan, die doordacht en belangrijk is, in dit stuk vol zeurende onbeduidendheid. Het is de daad van een der hoofdpersonen : professor von Imhoff. Hij staat daar tegenover zijn jonge en schoone vrouw, die hem nooit heeft lief gehad, allén geacht, en nu moet bekennen meer van een ander te houden, /onder veel dwaze drukte, zonder hevige duels, allén met groote opoffering en pijn, komt de professor dan tot het wijze besluit zijn vrouw haar vrijheid te geven en aan dien -anderen" af te staan. Deze daad is de eenige merkwaardige en ge zonde uit heel dit tooneelstuk en wekt meteen deze gedachten op over een netelige <juestie : Moet de vrouw, die haar echtgenoot niet meer liefheeft, toch aan zijn zijde blijven en zwijgend lijden, zonder iets te bekennen V Of is bet beter voor beiden, als zij den moed en kracht heeft den echtgenoot bij ijds in vertrouwen te nemen eji daarna vrij den weg te gaan dien zij beter vindt? De daad van den professor wijst naar de op lossing van die twee vragen. Xijn vrouw heeft hare gevoelens en gedachten geheim willen houden, den man in stilte laten lijden, in stilte, bedrogen . ()]) een uiterst oogenblik, als zij moei, bekent ze eensklaps alles en nu kost 't den man dubbele moeite en smart om van haar te scheiden. Kerst had die professor nog een oogenblik het plan orn met den minnaar, die tevens zijn beste

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl