Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1019
wjjze waarop Mr. Macarégewoon is alle hem
toevertrouwde belangen te behartigen, zal zeker
met mij in hem als hoofd van het parket te
Haarlem een niet geringen waarborg zien voor
de te Meerenberg verpleegd wordende
krankzirmigen. Ik weet bij ervaring met hoeveel zorg
de inspecties daar door hem geschieden en hoe
mj daarbij niet zelden afwijkt van de wettelijke
termijnen. De insinuatie, dat Mr. Macaréde
Haagsche schandalen vergeten is en het bedekt
verwijt van partijdigheid tegenover Kievits door
molest van diens zijde veroorzaakt, is het aan
raken en oprapen niet waard en ik zal die dan ook
stilzwijgend voorbijgaan. Mr. Macaré's eerlijkheid
is te over bekend dan dat ik hem tegen derge
lijke uitvallen zou wenschen te verdedigen. Kievits
is dood en ik durf beweren, dat Mr. Macaréde
eerste zal zijn om zijn heengaan te betreuren,
omdat daardoor een onderzoek door observatie
is vervallen, maar ik tart u iets laakbaars ten
zijnen opzichte gedaan te bewijzen, overtuigd als
ik ben, dat een onpartijdig onderzoek uwe be
weringen evenals die van den heer Staalman
glansrijk zal logenatraffen. Er bestaat een oude
spreuk, geachte redactie, die ik in herinnering
wil brengen met het oog op later. Zij luidt:
»In dubiis abstinp." Ik had die gaarne in het
onderhavige geval door u zien toegepast.
Ik ben hiermede aan het eind mijner beschou
wingen gekomen. Heb ik wat te veel van uwe
plaatsruimte, gevergd, wil het mij dan vergeven.
Ik achtte het mij een plicht een man te ver
dediger, die te recht door ieder geëerbiedigd en
geacht wordt om zijn daden.
Uw dienstw. dienaar,
Haarlem, VEKITAS.
25 Dec. 1896.
We nemen dit schrijven op, en beantwoorden
het, niet om de belangrijkheid van de daarin
vervatte verzekeringen, maar omdat de zaak:
het toezicht op de krankzinnigenverpleg/ng en
de regeling van ontslag uit een krankzinnigen
gesticht, naar onze meening, meer dan eene
voorbijgaande aandacht verdient.
Kent gij den heer Rethaan Macaré? vraagt
de inzender.
Neen, wij kennen dien heer niet, en hadden
dus geen enkele reden om ons met iets anders
in te laten, dan met hetgeen in de Hande
lingen der Sta/en-Generaal, als door hem of
aangaande hem gesproken, te lezen staat.
Uit die Handelingen is gebleken:
l", dat de heer Rethaan Macaréniet als
Kamerlid, maar als Officier van Justitie den
heer Staalman aanleiding heeft gegeven tot
het afleggen van de volgende verklaring : Deze
officier van justitie zeide mij, toen ik hem
ONLANGS (1) te Haarlem bezocht: die man is
krankzinnig, ii'nnt op dien dag Itee/'t hij mij
aangegrepen, dit is voor mij het beu-ijs.
Tot tweemaal toe heeft de Heer Staalman
in tegenwoordigheid van den Heer Macar
die verzekering herhaald; zonder dat de Heer
Macaréhaar heeft weersproken. Deze officier
van justitie hield dus iemand voor krankzinnig
op grond van een daad, die de gedetineerde
anderhalf' jaar geleden tegen hem had bedreven.
2o. dat het kamerlid Macaréheeft durven
verklaren, dat »de zorg voor de patiënten ge
durende den tijd, dat zij in dergelijk gesticht
verpleegd worden" *met veel zorg door den
wetgever is behandeld", terwijl ieder weet,
dat pas een jaar of drie geleden omtrent het
Haagsche krankzinnigengesticht schandalen
aan het licht zijn gekomen, die door geheel
de natie met afgrijzen zijn vernomen.
3o. dat genoemde officier zijn verklaring:
dat de opneming in zulk een gesticht door
den wetgever met zorg is geregeld, weder heeft
moeten terugnemen, nadat Borgesius en van
Houten hem hadden tegengesproken;
4o. dat hij dat terugnemen van zijn ver
klaring heeft verontschuldigd met de woorden :
*ik was niet voorbereid op eene discussie oi:er
de waarde en de mérites van de wet op hel
krankzinnigenwexcn", m. a. w. dat een officier
van justitie, die driemaandelijks een krank
zinnigengesticht inspecteert, waarin 1200 a
1300patiënten zijn opgenomen, en dienatuurlijk
de weinige artikelen, welke op de opneming
betrekking hebben, van buiten kent, nog niet
eens weet hoe ontoereikend deze zijn.
Ziedaar louter feiten op geenerlei wijs
te ontzenuwen.
Nu meent Veritas, ten spijt van het oordeel
van Borgesius en van Houten (en van
bijna de geheele wereld) dat Macaréterecht
gezegd heef'r, dat »de waarborgen der krank
zinnigenwetgeving inderdaad met veel zorg''
door den wetgever behandeld zijn, m. a. w.
-1"' mr. Macarézich vergiste juist toen hij,
dat
zijn woorden terugnemende, bekende zich ver
gist te hebben. Het is duidelijk, dunkt ons,
dat op die manier de redding van den heer
Macarédoor Veritas er niet gemakkelijker
op wordt!
Doch nog eens om den persoon van den
Heer Rethaan Macaréis en was het ons niet
te doen.
Alleen om dien Heer in zijne hoedanig
heid van Officier van Justitie, d. i. als een der
hoofdpersonen van wien een krankzinnige, die
Doodeloos, tegen zijn wil, in een gesticht blijft
opgesloten, hulp heeft te verwachten.
Dat hij den Heer Kievits de vrijheid had
moeten bezorgen, hebben wij geenszins beweerd.
Wij verzekerden uitdrukkelijk, dat wij aller
minst geacht willen worden met den Heer
Staalman er vast van overtuigd te zijn, dat
de Heer K. ten onrechte in het gesticht is
gehouden. Twijfel is geoorloofd" de oude
spreuk waaraan Veritas herinnert: in dubiis
abstine werd dus juist door ons niet vergeten.
Onze conclusie was alleen, dat een hersteld
krankzinnige op niet veel hulp zou kunnen
rekenen van een officier van justitie, die
driemaandelijksche inspectie houdt, als zulk een
officier iemand nog voor krankzinnig bleef'
houden, omdat deze hem anderhalfjaar geleden.
in drift ruw had bejegend, en als zulk een
1) Wij onderstrepen.
officier, na jaren lang zijn ambt van inspec
teur te hebben vervuld, nog niet eens weet
hoe gebrekkig de wetgeving op het krank
zinnigenwezen is. zoodat hij zich, nogal in de
Tweede Kamer, bij een interpellatie, die
allesbehah-e onverwacht voor hem was, verpraat over
de «waarde en de mérites" der wet, eii zijn
eigen woorden weer moet terugnemen.
Nu is, volgens 'Veritas, die officier van
justitie een achtenswaardig man zijn eer
lijkheid is overbekend een man »die terecht
door ieder geëerbiedigd en geacht wordt om
zijn daden." Wij betwijfelen dit geenszins.
Over de eerlijkheid van den officier van justitie
heeft niemand het gehad, en dat hij een geacht
persoon is, we konden dit vermoeden, hoe
zou hij anders kamerlid zijn geworden! Ge
lukkig leven er veel geachte personen. Veritas
zelf is geacht, de man dien hij verdedigt is
geacht, de heer v. Deventer is geacht, de heer
Kievits was geacht, de heer v. Houten blijft
geacht, en de heer Rethaan Macaréen de
heer Staalman hebben elkander telkenmale
in de Kamer aangesproken als »geacht". Maar
juist die algemeenheid van geachtheid maakt
de zaak ?oo moeilijk. Toen de Haagsche schan
dalen, die de haren ten berge deden rijzen,
bekend werden, vernam men tevens, dat het
toezichthoudend bestuur dier inrichting, even
als de inspecteurs, bestonden uit zeer geachte
personen; misschien nog meer geacht dan de
Haarlemsche officier van justitie en het
zou ons niets verwonderen, als alleen reeds
om hunne geachtheid, sommigen der destijds
in functie zijnden, nog aan ditzelfde gesticht
hun zorg konden blijven wijden. Want waarin
wij allen ook te kort mogen schieten, als
bestuurders, als leden van commissies enz.
wij hebben immers nog zooveel andere
voortreffelijke hoedanigheden, dat het niet
geacht zijn haast onmogelijk moet heeten.
Niemand zal ons tegenspreken, als wij be
weren, dat alle personen, directeuren, dokiters,
inspecteurs, leden van commissies van toezicht,
regenten, die voor krankzinnigen zorgen, even
als onze honderd kamerleden, die elkaar om den
anderen volzin onderling hun achting betuigen
tot het geachte deel der menschheid
behooren, maar hoevelen hunner zouden toch eigen
lijk maar liever iets anders moeten doen,
dan juist zich belasten met de zorg voor
geesteskranken ? In allerlei betrekkingen, beroepen,
bedrijven, ambten en bedieningen vindt men
een zeker aantal pt-rsonen, die arbeiden uit
vocatie en dus volstrekt geen toezicht behoe
ven, maar ook een zeker percentage van lie
den, wier physische en psychische eigenschap
pen een voortdurend gevaar opleveren voor
de behoorlijke vervulling van den door hen
aanvaarden plicht. Doch bij de algemcone
geachtheid, die onder ons heerscht, hoe groot
moet de plichtsverwaarloozing niet wezen vóór
zulk een wettelijk bevoegde, zulk een
plichtongetrouwe, als geacht medeburger tot de orde
wordt geroepen, of' verwijderd uit zijn ambt V
De wetgever echter, wetende, dat in alle
takken van dienst menschen voorkomen wel
vocatie, en menschen \onder vocatie. heeft dus
ook voor directeuren en medici in krankzin
nigengestichten een contióle gesteld; iets wat
te meer noodig is, daar zelfs de
uiinemendste lieden gevaar zouden kunnen loopen aan
minder edele eigenschappen toe te geven,
waar zij het lot in handen hebben van zie
ken, die in absoluten zin van hen afhanke
lijk zijn.
Hoe behoort in het algemeen zulk een con
trole te zijn, dat is de vraag Een zeer belang
rijke vraag.
«Durft ge soms ernstig beweren, schrijft
Veritas, dat het verblijf' van een inspecteur,
desnc ods gedurende ettelijke weken, in een
gesticht, b.v. als Meerenberg met 1200 a l.'JUU
patiënten, een grooter waarborg zou zijn?"
Zeker, antwoorden wij,dit houden wij staande.
Mits deze inspecteurs verrtnlii-oorilelijke con
troleurs waren, elkander afwissehb-n. en meer
malen in den loop van het jaar de een den
ander in een en hetzelfde gesticht opvolgde.
De gruwel van het Haagsche gesticht
waaronder gedurende tal van jaren wie weet
hoeveel honderden geleden hebben, zou on
mogelijk zijn geweest.
Alle verkeerde toestanden, die mochten
voorkomen, zouden binnen een niet al te
lang tijdsverloop bekend worden aan deze
inspecteurs, maar ook elke goede bijzondere
maatregel of' algemeene regeling, die in n
der gestichten werd gevonden, zou ter kennis
van de directeurs van al de overige gestichten
worden gebracht.
Naar Veritas meening zijn de waarborgen
(ten opzichte van ontslag) uitsluitend te zoe
ken bij de medici aan de gestichten verbonden,
»die beter dan iemand in staat zijn den patiënt
te beoordeelen."
Dit schijnt slechts juist. De deskundigheid
beteekent iets, maar zij is niet alles. De des
kundigheid staat niet op zichzelf; zij behoort
een persoon toe, en die persoon is niensch
een goed mensch of een minder goed mensch.
Een mensch, die in elk geval, zoodra tusschen
hem en den patiënt of' diens zaakgelastigde
een geschil is gerezen, partij in het geding wordt.
De medicus bovendien kan zorgeloos, zelfzuch
tig, ijdel, rancueus, oneerlijk of iets anders zijn ;
hij kan de een of' andere eigenschap hebben,
die zijn deskundigheid onzuiver en hem zelf
juist door zijn deskundigheid gevaarlijk
maakt.... Controle van inspecteurs is dus
onmisbaar.
Veritas schijnt intusschen toe te stemmen,
dat een voorbijgaande inspectie door deskun
digen van geen beteekenis is. Hoe veel te
minder dus, zeggen wij: de inspectie vaneen
Officier van Justitie!
Daarom hebben wij niet alleen op een betere
regeling der inspectie aangedrongen, maar ook
de wenschelijkheid uitgesproken, dat eiken
krankzinnige een voogd, raadsman, protector
zou worden toegevoegd, iemand staande buiten
de familie, welke zijn opneming heeft verzocht;
voorts op het gemakkelijk maken van een
onpartijdig onderzoek, door anderen dan
door de medici die hem behandelden, op initia
tief niet uitsluitend van den officier van justitie,
en eindelijk op de oprichting van doorgangs
huizen, ook voor herstellende zieken.
Ons dunkt, dat deze zaken belangrijk ge
noeg zijn. om ze als ~aken te behandelen en
er den heer Macarébii te vergeten, behalve
voor zoover hij als officier van justitie en als
kamerlid rnede aanleiding tot het opnieuw
aan de orde stellen van de wet op de
krankzinnigenverpleging heeft gegeven. Niet
over het geval Kievits en evenmin over den
Heer Maearéloope de discussie; zij worde
gevoerd over de opneming en het ontslaan
van krankzinnigen, ongelukkige zielen en
veelal eerlijke menschen, die honderdmaal
meer bescherming behoeven dan een »geacht"
kamerlid of'een «geëerbiedigd" justitieel amb
tenaar; maar wier zaak alleen kan gediend
worden door Veritas de Waarheid, en deze
zonder aanzien des persoons.
Een constitutioneel conflict
in de Vereenigde Staten.
De Senaat van de Vereenigde Staten heeft
zich tot tolk gemaakt van de velen daar te
lande, die in de erkenning der «Republiek
Cuba" het beste middel zien om de door den
opstand ernstig benadeelde handelsbetrek
kingen met dit eiland weder te verlevendigen.
De motie-Cameron zal eerst na Nieuwjaar
in stemming komen, maar heeft reeds aan
leiding gegeven tot een conflict tusschen de
Wetgevende en de Uitvoerende macht. De
staatssecretaris Olney mag, evenmin als
eenig ander Amerikaansch minister, in den
Senaat of in het Representantenhuis ver
schijnen om daar de inzichten van de regee
ring uiteen te zetten en haar standpunt te
verdedigen; hij heeft echter den
gebruikelijken weg gekozen en aan een vertegenwoor
diger van de pers mededeelingen gedaan, die
aan duidelijkheid niets te wenschen over
laten. Een Senaatsbesluit ten gunste van
de onafhankelijkheid der «zoogenaamde repu
bliek Cuba" zou waarschijnlijk in het, bin
nenland en in het buitenland geheel verkeerd
worden opgevat en zeer nadeelige gevolgen
kunnen hebben, daarom achtte de heer
Olney zich verplicht te verklaren, dat de
motie Cameron, zelfs indien zij door den
Senaat werd aangenomen, niets meer kon
beteekenen dan ee..e uitdrukking der meening
van de »cn itu:itt ycittluincii" die er vóór
stemden. En indien het Representantenhuis
zich met: die motie vereenigt, dan is ook
daar dit votum slechts de uitdrukking eener
meening. Immers de heroei/dhrid tot de
erkenning der zoogenaamde republiek Cuba
bezit noch de Senaat, noch het Represen
tantenhuis, maar uitsluitend de regeering.
Wettelijk bindend kan een een votum vau
de beide takken der Vertegenwoordiging,
vereenigd of afzonderlijk, niet zijn, al heeft
het natuurlijk groot gewicht als een onge
vraagd advies aan de uitvoerende macht.
Zulk een votum kan slechts in bepaalde
kringen verwachtingen opwekken, die nooit
verwezenlijkt kunnen worden; het, kan inde
Vereenigde Staten en elders de
volkshartstochten prikkelen en op die wijze gevaarlijk
worden voor het leven en de eigendommen
van in het buitenland wonende of reizende
Amerikaansche burgers. Eu zeker zou zulk
een votum de beste pogingen der regeering
bemoeilijken, of misschien wel verijdelen.
De eenigszins ironisch als eminent
ijrntlemi'ii aangeduide geestverwanten van den
heer Cameron zijn woedend over deze, later
door president Clevelaud volkomen goedge
keurde houding van den staats-secretaris
voor buitenlandsche zaken. Doch reeds uit
het feit, dat zij zelven de beslissing over de
motie tot na de kerstvacantie hebben uit
gesteld, kan men opmaken, dat zij zich niet
zeer zeker gevoelen van hunne zaak. Onge
twijfeld werkt tot die aarzeling de wetenschap
mede, dat het cmnitévoor buitenlandsche
zaken in het Representantenhuls voor de
motie-Cameron lang niet gunstig gestemd is.
Afgezien van de onmiddellijk in het
oogloopende praktische i volgens den heer Olney
o/ipraktische) zijde der quaestie is het eene
vraag van zeer groot belang of' de secretaris
en de president handelen volgens den geest
en de letter der Grondwet, wanneer zij ver
klaren, dat de uitvoerende macht, zich aan
een dergelijk besluit van den Senaat niet
behoeft te storen.
De in l.S'!l overleden president James
| Monroe, in wien de Amerikaansche
chauvi! nisten van onzen tijd slechts den vader der
zoo dikwijls glad verkeerd voorgestelde
Monroe-leer willen zien, doch wiens uitspraak :
»Wij zijn nooit tusschenbeidcn gekomen en
mogen ook nooit tusschenbeidcn komen in
de koloniën of in de bestaande bezittingen
vau eciiige Europeesche mogendheid" door
hen voorzichtiglijk wordt verzwegen, geeft
in zijn voortreffelijk werk The jicf/j/lf Hic
KOi'fi't'ifjnx de redenen aan, waarom aan de
wetgevende macht de bevoegdheid moet wor
den toegekend, den president (het hoofd der
uitvoerende macht in staat van beschuldiging
te stellen. »Daar de legermacht van het land
in zijne handen is, (evenals) dr. bcln'-kkinycn
met ci'eenidc innijriiflltt'di'ii. . . zou wangedrag
op velerlei wijze het stelsel in gevaar kun
nen brengen." *) Maar een votum in strijd
met de wenschen en de inzichten van den
president beteekent op zichzelf nog niets:
wil de wetgevende macht daaraan bindende
kracht verleenen, dan moet zij de zaak bren
gen voor het Hooggerechtshof. Geldt het eene
verordering, een besluit of een votum, waar
voor de toestemming van de Volksvertegen
woordiging noodig is, dan kan het veto van
den president worden te niet gedaan, door
dat het betreffende voorstel, ten tweede male
bij de vertegenwoordiging ingediend en door
haar op normale wijze behandeld, aangeno
men wordt met eene meerderheid van twee
derden van den Senaat en het Representan
tenhuis. Van de regeling der buitenlandsche
betrekkingen is hierbij echter geen sprake;
alleen reserveert de grondwet uitdrukkelijk
voor het Congres het recht van oorlogsver
klaring.
Wat de praecedenten betreft, kan de heer
Olney zich beroepen op een dergelijk geval
tijdens het bestuur van den Staatssecretaris
Seward, terwijl het Hooggerechtshof indertijd
principieel heeft beslist, dat de gerechts
hoven van het bestaan eener nieuwe regeering
in het buitenland niet officieel mogen kennis
nemen, voordat die regeering door den presi
dent is erkend.
Het is dus vrij duidelijk, dat in dit geval
slechts twee middelen bestaan, om den pre
sident tot toegeven te dwingen: het Congres
kan den president in staat van beschuldiging
stellen, of het kan aan Spanje den oorlog
verklaren. Noch het een, noch het ander
schijnt op het oogenblik voor do oppositie
in den Senaat bereikbaar te zijn.
Intusschen zouden president Cleveland en
zijn staatssecretaris wellicht niet zulk een
beslisten toon aanslaan, indien het aanzien
van den Senaat in de laatste jaren niet zoo
sterk ware gedaald. Het is bekend, dat het
aantal vertegenwoordigers van de verschil
lende staten bepaald wordt naar de bevolking
van elk dier staten, terwijl elke staat, groot
of klein, twee leden naar elen Senaat zendt.
Wie zich de moeite heeft gegeven, het, aantal
sterren in 'Ie banier der Vereenigde Staten
nu en dan te tellen, zal hebben bemerkt,
dat dit in de laatste jaren verbazend snel
is toegenomen; om een gewenschte
partijsterkte te verkrijgen, heeft men telkens op
nieuw ti'rri/oricn, die nog niet veel meer dan
mijnwerkerskampen waren, tot Stalen gepro
clameerd, en onmiddellijk daarna hielden
twee nieuwe senatoren hun intocht te Wash
ington. Het ligt voor de hand, dat het
gehalte en het prestige van den Senaat door
die «Senatorenteelt," niet zijn verhoogd, en
de groote en kleine schandalen, waarop deze
tak van het wetgevend lichaam de verbaasde
toeschouwers heeft onthaald, zullen niet licht
worden vergelen.
Aan de andere zijde schijnt president
Cleveland te hopen, dat hij niet de Spaansche
regeering tot eene overeenstemming zal kun
nen komen over het toekennen eener zekere
mate van autonomie aan de Cubanen. Dit
zal de Amerikaansche chauvinisten wel niet
bevredigen, maar wellicht in de gegeven om
standigheden nog de beste oplossing zijn.
*) Uitgave van 1M17, blz. 49.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII
TOONLLÜ^MVZICK
Anonieme Iricreii. tooneelspel in drie be
drijven uithetDuitsch van FKI.IX Pini.ii'i'i.
(Koninklijke Vereeniging liet
Xederlandsch Tooneel").
Er wordt gelukkig juist aan 't slot nog een
daad gedaan, die doordacht en belangrijk is, in
dit stuk vol zeurende onbeduidendheid.
Het is de daad van een der hoofdpersonen :
professor von Imhoff. Hij staat daar tegenover
zijn jonge en schoone vrouw, die hem nooit heeft
lief gehad, allén geacht, en nu moet bekennen
meer van een ander te houden, /onder veel
dwaze drukte, zonder hevige duels, allén met
groote opoffering en pijn, komt de professor dan
tot het wijze besluit zijn vrouw haar vrijheid te
geven en aan dien -anderen" af te staan.
Deze daad is de eenige merkwaardige en ge
zonde uit heel dit tooneelstuk en wekt meteen
deze gedachten op over een netelige <juestie :
Moet de vrouw, die haar echtgenoot niet meer
liefheeft, toch aan zijn zijde blijven en zwijgend
lijden, zonder iets te bekennen V Of is bet beter
voor beiden, als zij den moed en kracht heeft
den echtgenoot bij ijds in vertrouwen te nemen
eji daarna vrij den weg te gaan dien zij beter vindt?
De daad van den professor wijst naar de op
lossing van die twee vragen. Xijn vrouw heeft
hare gevoelens en gedachten geheim willen houden,
den man in stilte laten lijden, in stilte, bedrogen .
()]) een uiterst oogenblik, als zij moei, bekent ze
eensklaps alles en nu kost 't den man dubbele
moeite en smart om van haar te scheiden.
Kerst had die professor nog een oogenblik het
plan orn met den minnaar, die tevens zijn beste