Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1019
Een nienw Liederboefc.
In 1892 werd door de algemene vergadering
van de «Maatschappij tot nut van 't algemeen",
op voorstel van het Hoofdbestuur, besloten, een
Volksliederenboek uit te geven. De samenstelling
ervan werd opgedragen aan de heren Daniël de
Lange, Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk en Dr.
G. Kalff.
Dezer dagen nu is dat liederboek verschenen,
een mooie bundel op goed papier met heldere
letter- en notendruk; en goedkoop. 1)
Naar de bedoeling van het Hoofdbestuur, zooals
die is uitgedrukt in de toelichting tot het voor
stel van 1892 moest er een bundel ontstaan, die
aan hoge eisen beantwoordde:
»In het lied ... spreekt zich de nationaliteit,
de nheid des volks uit; daarin wordt het hart
des volks openbaar in zijn verscheidenheid van
uitzuigen en in verband met de toestanden,
waarin het leefde .... (De volksliederen) dragen
van geslacht tot geslacht de eigenaardigheden
des volks over, bewaren de traditiën der voor
ouders voor het nageslacht en de nheid des
volks te midden van de verscheidenheid van
richting, party, geloof, inzicht .... (het is) een
goed streven, ook de liederen des volks te ver
zamelen, d. i. bijeen te brengen de historische,
hetzij algemeene hetzij plaatselijke zangen, die
als uit hart des volks z\jn opgerezen, en waarin
het Nederlandsche volk, gelijk het in den ty'd
gevoelt, denkt en oordeelt, zich in verbinding
«telt met het zelfde Nederlandsche volk, gelijk
gevoelde, dacht en oordeelde in vroegere dagen .,.
ook is het lied in hooge mate reinigend, loute
rend, aansporend ten goede, hart en karakter
vormend. Een volk z\jn eigen liederen te herin
neren, is het volk opvoeden in zijn beste eigen
aardigheden." 2).
Geen gemakkelike taak, om in de geest van
de min of meer dithyrambiese ontboezeming, die
als een program mocht beschouwd worden, en
waarvan deze aanhalingen een denkbeeld kunnen
geven, een liederbundel te verzamelen; te minder
gemakkelik omdat de liederen, naar de oude
formule, niet alleen »lezelyk" maar ook
«zinghelyk" moesten zyn.
De kommissies) heeft wel »van den aanvang
af (zich) gesteld op het standpunt, ook door het
hoofdbestuur ingenomen," 4) maar het ver-strek
kend program saamgevat in deze woorden: «Het
hoofdbestuur wenschte geen wetenschappelijk maar
een populair werk: eene verzameling mooie volks
liederen, van verschillenden aard, uit verschillende
tyden, die, tegen matigen pry's voor ieder ver
krijgbaar, in het hedendaagsch gemis aan goede
nederlandsche liederen, zal kunnen voorzien."
En zo'n verzameling heeft de kommissie ook
bijeengebracht; een verzameling, die verdient
aanbevolen te worden, aan allen, die hart hebben
voor 't Nederlandse lied.
Het hoofdbestuur verwacht, en niet zonder
grond, dat de eerste oplaag weldra uitverkocht
zal zijn. Dan zal een tioeede uitgaaf voorbereid
worden, en daarbij zal men gebruik maken van
opmerkingen die tot verbetering, herziening en
aanvulling kunnen leiden. Belangstellenden
zullen dus wél doen, hun opmerkingen aan 't
Hoofdbestuur mee te deelen, en moeten vooral
niet verzuimen te wijzen op hun bekende teksten
en melodiën van oudere en in sommige plaatsen
nog voortlevende liederen, die dan door opneming
Parlementaire Portretten (Karikaturen.)
door JAN DE WAARDT.
Ir, P. C. J, Hennepin,
J, J. van KerlwE
in de nieuwe bundel bewaard kunnen blijven.
Wat soort van liederen bedoeld wordt, kan vol
doende blijken uit het nu verzamelde.
Een paar opmerkingen alvast bij deze aan
kondiging. Waarom is het Wilhelmus «naar de
nieuwe toonzetting" zooals 't gewoonlik heet, hier
óók niet opgenomen ? De oude historiese melodie
heeft betekenis, en staat boven de nieuwere;
maar die nieuwere heeft ook al z'n trailiesie, en
voor 't lezen lijkt de laatste wel zo geschikt;
de vrolyke melodie, de «huppelende" maat zoals
wel gezegd is past beter na een geslaagde aanval,
en bij het «honneurs" bewijzen aan vorstelike
personen. Of moet hier gedacht worden aan een
poging, door sommigen gewenst, om de moderne
lezing te doen vergeten ? Maar dat zou in strijd
zy'n met het doel van een verzameling die juist
moet bijeenhouden wat onder 't volk geleefd heeft
en nog leeft; en tot voor weinige jaren was alleen
de moderne lezing algemeen bekend.
Veeleer had hier het Wilhelmus van Nassouwe
van Beets kunnen wegblijven, dat toch wel be
schouwd niet veel meer is dan een onbeteekenend
gelegenheidsrijm :
«Wilhelma van Nassouwe,
Aanvallig koningskind !
U blijft het volk getrouwe,
Het volk dat u bemint."
Dit is nog geen volkslied en 't mag betwijfeld
of het ooit populair zal worden, omdat het niets
karakteristieks heeft, evenmin als »De Koningin
verjaart" (No. 6j dat zich onderscheid door be
kende koppelingen als: »vrij en fier torentop
en trans wimpel en banier feestelijke glans"
Ze tonnen net niet laten stilstaan.
(Puck.)
enz. 't Verloren raken van zulke liederen is
geen ramp.
Minder verklaarbaar nog is 't opnemen van
de comparjies- en eenige andere sienjalen voor
de infantrie. 't Kan gebeuren dat iemand eerst
het voorbericht van 't Hoofdbestuur gelezen
heeft, en dan aan 't bladeren gaat; met de zin
»Wie samen n lied zingen, zijn op dat
oogenblik n in stemming en streven" in zijn ge
dachte slaat hij No. 94 op en hij stelt zich 't
muziekale gezelschap voor dat n van zin aanheft:
Op de hei daar zal ik je donderen."
Zonder scherts: uit vrees dat ze verloren zouden
gaan behoeven zulke melodiën en »liederen" niet
opgenomen in een bundel als deze; ze blijven
in 't leger leven en komen zo altijd op nieuw
onder 't volk. In een wetensc/Hippclike verzameling
horen ze thuis, niet in een voor alle standen
populaire.
Een mooie keus is er gedaan uit de oude lie
deren ; daar zijn er veel bij die meer bekend
verdienen te worden. Dat menig lied van Heije
opgenomen is, spreekt van zelf.
Wordt dit liederboek goed ontvangen ? en 't
zal me genoegen doen als deze aankondiging er
toe meewerkt, dan zullen in een volgende druk
zeker sommige rubrieken uitgebreid kunnen wor
den, al is 't dan ten koste van enkele nu ge
plaatste liederen. Vooral «Liederen van gemengden
inhoud", «Geestelijke liederen", »Kinder en Dans
liedjes" zullen er nog wel voor den dag komen,
als er wat belangstelling is, en ieder die bijdragen
kan leveren 't ook doet.
De kommissie heeft de spelling van de oude
liederen »in hoofdzaak behouden, omdat menig
lied door eene gemoderniseerde spelling een deel
zijner welluidendheid zou verliezen." Er is niets
tegen het onveranderd laten van een tekst; als
de spelling in hoofdzaak behouden blijft, dan was
't nog beter, ze heelemaal niet te wijzigen ; maar
hoe 't wijzigen van de spelling de welluidendheid
kan verloren doen gaan, is niet heel duidelik.
In No. 40 b.v. staat: »'t Is een dagh van
vrolyckheydt." Nu wordt dagli uitgesproken als dag,
en als er wolycklwydt staat dan zullen we 't
niet anders uitspreken dan als er vroolijMieid of
vrolikheid gestaan had. Mij voor mi, toen voor
doen enz. is niet meer enkel een kwestie van
spelling; daar hebben we te doen met oudere
vormen van woorden, wat eigenlik zoveel betekent
als met andere woorden. En wie woorden ver
andert, wijzigt de klank van 't lied; de sjieUiity
heeft op de klank geen invloed, tenzij we eea
woord anders schrijven dan het moet uitgesproken
worden. J. L. C. A. MKI.IKK.
1) Nederlandsen Volksliederenboek, 1;>4 liede
ren voor zang en klavier. Uiigave van de Maatsch.
t. n. v. 'c A. Amsterdam, S. L. van Looy.
1S% (/' 1.00).
'2) T. a. p. Voorbericht van het lloofdbes'uur.
3) Zooals men weet overleed de lieer van
Riemsdijk voordat de kommissie haar taak vol
eindigd had.
4) T. a. p. Voorrede.
(Ofschoon het «Nederlandsen Volksliederenboek''
reeds door onzen muzikalen medewerker is be
handeld, gaven wij den schrijver van het boven
staande gaarne de gelegenheid, deze belangrijke
uitgave ook van een letterkundig standpunt te
bespreken. RED.)
Victor Hugo als man van zaken.
Adolphe Jullien heeft een zeer onderhoudend
boek geschreven over >Het Romantisme en de
uitgever Renduel", die vooral gedurende de jaren
1830 1840 de voornaamste werken der roman
tische school uitgaf, met illustratien van Nanteuil,
Tony Johannot, Boulanger, Rogier, Raffel en
anderen. Renduel heeft goede zaken gemaakt,
maar van eenige van zijn auteurs kan hetzelfde
worden getuigd.
Beter dan een der schrijvers uit dien tijd ver
stond Victor Hugo de kunst om van zijn werken
zooveel mogelijk geld te maken. Hij stond die
slechts voor korten tijd vijftien maanden of
anderhalf jaar aan den uitgever af, en kon,
na afloop van dien termijn, of nieuwe voorwaarden
stellen, of met een anderen uitgever een accoord
sluiten. Van iedere oplaag moesten de exemplaren.
aan zijn huis worden bezorgd om door hem te
worden geparapheerd. De door hem opgestelde
contracten met zijn uitgevers bevatten tal van
bindende bepalingen, voor welker naleving hij
met onverbiddelijke gestrengheid waakte. Hij
schonk zijn uitgever geen minuut en geen centime.
1,'e reclame bezat voor Victor Hugo geen ge
heimen. Twee dagen voordat het verbod der op
voering van JJÉHoi s'annixe voor de rechtbank
zou worden behandeld, schreef Victor Hugo aan
Renduel:
«Woensdag zal ik pleiten. Ik geloof, mon cher
tliteur, dat het van belang is voor u en voor
mij, voor de sensatie die het boek en de zaak
zullen maken, dat de quaestie den dag te voren
door de bladen Hink wordt besproken. Ik zendt
u hierbij zeven kleine communiqués en ver
zoek u al uwen invloed aan te wenden om die
morgen in de zeven voornaamste
oppositiebladen te doen verschijnen. Gij zult
verstandigdoen, als gij ze er zelf heenbrengt, en een
ooghoudt op de plaatsing. Als gij wilt, kunt gij er
er andere afschriften van maken en er een
woordje tot aanbeveling van uw boek aan toe
voegen." De zeven »petites notes", zooals Victor
Hugo ze noemde, waren natuurlijk allen ver
schillend en met groote zorg gesteld; zij zijn
iuderdaad in de zeven oppositie-bladen versche
nen. In aanmerking nemende, dat publiciteit en
reclame destijds nog in de windselen lagen, mag
men gerust verklaren, dat men met een veelbelo
vend kindje te doen had.
AndréHallays, die het boek van Adolphe Jullien
in het Journal dt:s Déltats bespreekt, merkt op dat
de door de Fransche revolutie ingevoerde wetten
op den letterkundigen eigendom eerst omstreeks
1830 hare werking ten volle hebben doen gevoe
len, en de literatuur tot een beroep, bijna tot
eene handelszaak hadden gemaakt. De schrijvers
bemerkten toen, «dat de publiciteit, voor de finan
ciers onmisbaar, dit evenzeer was voor de dich
ters en dat men zich tegen de concurrentie op
literair gebied, even als tegen die in den handel,
door reclame moet verdedigen.
Maarnietallenkwamen dadelijk zoo ver. Er waren, in de dagen van
het romantisme, belangelooze letterkundigen, die
Hamlet?Von Marscnall.
(Lustige Illiitter.t
De rat achter het behangsel.