Historisch Archief 1877-1940
1020
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1897.
WEEKBLAD VOOS NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nommer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (StaatsUad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAKENÜORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Carnicines tegenover het
Grand Café, te Parijs.
Zondag 10 Januari.
Abonnement pei1 3 maanden /'1.50,1'r. p. post/' 1.65
Voor Indiüper jaar mail 10.
Afzonderlijke A'innmers aan de Kioskon verkrijgbaar . . . 0.125
Advertenün van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel O.iO
I N H O U Ds
VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Nog eens de werk
staking te Hamburg. Mr. Jan van Rijswijk over de
Nederlandsche taal. Brieven uit Utrecht, door Jan
van 't Sticht. TOONEEL EN MUZIEK: Gysbreght
van Amstel, door White. Muziek in de hoofdstad,
door Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: De
bruiloft van Kloris en Eoosje, door Th. Molkenboer.
Over Stijl, Periode en Bythme, door Ch. M. van
' Deventer. Een nieuwe uitgaaf van Byron's werken.
- Boek en Tijdschrift, door F. R. ?- VARIA.
FEUILLETON: De herinneringen van Kapitein Wilkie,
I, door A. Conan Doyle. RECLAMES. VOOB
DAMES: De flets en het huwelijk, door Mena.
Arme kinderen, door Cath. Alb Thijrn. Allerlei,
door E-e. WETENSCHAP: Dr. H. Zwaardemaker
Czn., (m. portr.), door Dr. H. Zeehuisen. SCHAAK
SPEL. ALLEELEI. SCHETSJE. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEETENTIEN.
Nog eens de werkstaking
te Hamburg.
Het is een zeer opmerkelijk verschijnsel,
dat naarmate de werkstaking der haven
arbeiders te Hamburg langer duurt, de sym
pathie voor hunne zaak toeneemt in burger
lijke kringen, die men bezwaarlijk van socia
listische neigingen verdenken kan.
Ongetwijfeld speelt hierbij het medelijden
wet de economische-zwakkeren eene rol, maar
zeker niet de eerste. Want beide partijen.
de reeders en de haven-arbeiders, houden
zich groot. Evenals de reeder, gesteund door
invloedrijke financieele relatiiin, zijn uiterste
best doet om een daling der aandeelen in
scheepvaart-ondernemingen tegen te houden,
ofschoon die daling slechts het natuurlijk
gevolg zou zijn van den stilstand van zaken,
zoo strijdt ook de arbeider, geholpen door
bescheiden ondersteuning van vrienden en
geestverwanten, tegen den nood, waarin hij
door een wekenlang gemis aan verdiensten
gekomen is. Beide partijen gevoelen in hooge
mate de economische nadeelen van deze
crisis. Een Hamburger, wien door een onge
noemd Engelschman twintig Mark was toe
gezonden tot leniging van den nood, door de
werkstaking veroorzaakt, beklaagde zich op
iromische wijze over de moeilijkheid waarin
de onbekende gever hem had gebracht.
»Gesteld" zoo schreef' hij »dat ik door
aanvaarding der mij toegedachte taak niet
de verdenking op mij laad, in de handen
van het trouwelooze Albion een werktuig
te worden om onzen vaderlandschen han
del te benadeelen, moet ik dan twintig
Mark geven aan het syndicaat der reeders,
of aan de weerstandskas der stakers, of moet
ik de som tusschen beiden verdeelen ?"
Niet zonder invloed op de gunstiger stem
ming is ook de bezadigde en waardige hou
ding der stakenden. Dat, waar zoovele dui
zenden broodeloos zijn, geen ongeregeldheden
van eenige beteekenis voorkomen, is zeker
in hooge mate te waardeeren. Maar zij, die
niet »König Stumm'' de liefderijke leer zijn
toegedaan: »Das Pack muss pariren !" schrij
ven die houding geheel toe aan het ge
strenge optreden der autoriteiten. Of bij die
gestrengheid altijd de billijkheid wordt in acht
genomen, is zeer te betwijfelen. Onlangs ziet
een sjouwerman, hoe een strike-breker door
zijn vrouw naar het werk wordt gebracht.
In zijn verontwaardiging over den afval
roept hij uit: »Dc Streikbrccker lelt sic/c vun
sien OhlsoJi1 na'n Schïpp brinyen.' De
Streikbreekers mocht wat upp'n Kopp hebben.'" Voor
dien uitroep geeft het Schöflengrricht hem
twee maanden gevangenisstraf. En de con
siderans van dit draconische oordeel luidt,
dat iedereen krachtig moet worden beschermd
in de uitoefening van zijn vrijen wil! 't Is
mogelijk, dat de arbeiders zich door derge
lijke vonnissen schrik laten aanjagen, maar't
is zeker, dat een goed deel der burgerij zulke
straffen, als onevenredig zwaar, scherp afkeurt.
Een derde factor is het ontwakend rechts
gevoel van hen, die bij dit conflict niet recht
streeks zijn betrokken. Een uit groothande
laars-kringen afkomstig ingezonden artikel
in den Hamburger Korrespondent doet uit
komen, dat in de haven sedert jaren erger
lijke misbruiken bestaan. »Dat zulke mis
bruiken jarenlang konden bestaan, zonder
dat men bet noodig achtte, ter verbetering
in te grijpen, is in de oogen van menschen,
die streng rechtvaardig denken, een onrecht,
den werklieden aangedaan. Slechts een hals
starrig egoïsme kan zeggen: indien zij niet
willen, geschiedt hun ook geen onrecht. Inder
daad, dit onrecht weegt ruimschoots op tegen
dat, waaraan de arbeiders zich hebben
schuldig gemaakt. Indien dus onrecht tegen
over onrecht staat, moet men den arbeiders
geen vernederende voorwaarden stellen. Men
make het hun mogelijk, zonder verbittering
den arbeid weer te hervatten."
Niet minder belangrijk is de beschouwing
door de groote Hamburgsche firma Alexander
Jahn & Co., waarvan de bekende groothan
delaar K. L. May chef is, in haar «Jaar
verslag" over de werkstaking gegeven. In
dit stuk staat o. a. het volgende te lezen :
»Er is in deze werkstaking zooveel gelo
gen, dat het er waarlijk op een leugen meer
of minder niet aankomt. Ongelukkig moet
men erkennen, dat de zoogenaamde betere
(lees: deftige) burgerlijke pers in verzinsels
en verdachtmakingen ruim zooveel heeft ge
daan als de arbeiderspers, op welke /ij toch
met eouvereine zelfverheffing neerziet! /ij
had hiertoe dezen keer waarlijk geen aan
leiding.'' De bewering, dat men hier te doen
heeft met eene «verleide rnassa" noemt de
heer May onzinnig. »De verbittering"
zoo gaat hij voort »die door de werksta
king aan beide zijden is gewekt, komt hieruit
voort, dat men den arbeiders ergerlijke licht
zinnigheid iFrivnliliil) verweet, waarop deze
antwoordden met de beschuldiging van
geldploertendom (l'rol -.cnllnimi. Is het niet ver
wonderlijk dat wij, ofschoon wij bijna telkens
wanneer het een tak van handel of nijverheid
goed gaat eene werkstaking zien uitbreken,
toch nog altijd de schuld geven aan de
m e n s c h e Ji, en niet aan het s t e l s el ?!
De werkgevers nemen niet uit liefde voor
de arbeiders deze in dienst, en de
werknemers arbeiden niet uit liefde voor de werk
gevers. Ook betalen de werkgevers geen
cent meer, dan zij moeten. Van zelf stijgen
de loonen niet. Treden dus de arbeiders
gezamenlijk op, in de hoop, hun toestand te
zullen verbeteren, dan kan dit misschien
dom zijn, als zij vooruit niet zeker zijn van
de overwinning, maar »frivol" kan men het
niet noemen. Een mislukte werkstaking ge
lijkt op een mislukte handelsonderneming.
Heeft de koopman zich in zijn berekeningen
vergist, des te erger voor hem !"
De schrijver van het jaarverslag bepaalt
zich niet tot kritiek, maar geeft ook den
weg aan ter verbetering. «Evenmin als de
arbeiders hunne positie kunnen verbeteren,
zoolang de werkgevers de noodige werkkrach
ten kunnen nemen vanwaar zij willen, evenmin
kunnen de haven werkers hun toestand ver
beteren, zoolang zij niet internationaal geor
ganiseerd zijn. Aanvullingskrachten uit nabu
rige landen kunnen van haven tot haven
zoo gemakkelijk worden overgebracht, dat
de havenarbeiders van de eene stad of het
eene land hun wenschen niet kunnen verwe- i
zenlijken zonder gemeenschappelijk optreden :
met hunne vakgenooten van elders. Eene
internationale organisatie naar Engelsch !
voorbeeld, zooals men wenscht in te voeren
en vroeger of later stellig invoeren zal, zal
waarschijnlijk ook een der weldadigste inrich
tingen van de Engelsche Trades Unions
tengevolge hebben: de verzekering tegen
werkeloosheid. Tot dezen prijs zou de Ham
burger werkstaking niet te duur betaald zijn !'
* *
*
Hoe langer de strijd duurt, des te moei
lijker wordt het voor elk der partijen, uit
eigen beweging de hand te reiken voor eene
eerlijke en zoo mogelijk blijvende verzoening.
Maar tevens maakt elke dag het gevaar,
grooter voor nadeelen, die later niet meer
zullen kunnen worden weggenomen. De
reeders staan voor het gevaar, dat de handel
andere kanalen zal zoeken en vinden; de
arbeiders dienen in te zien, dat de van buiten
aangevoerde werkkrachten langzamerhand
beter voor hunne taak berekend worden en
voor hen blijvende concurrenten zullen zijn.
Het is dus in beider belang, de werkstaking
zoo spoedig mogelijk te doen ophouden, en
nog steeds schijnt een scheidsgerccht de
eenige practische oplossing te zijn. Maar
daarvoor is het in de eerste plaats noodig,
dat, de reeders den zelfgenoegzamer! en
aanmatigenden eisch eener onvoor w aar d
e1 ij k e onderwerwcrping van de zijde der
arbeiders laten vallen.
Mi', JJIH van Rijswijk over de
Nederlandsche laai.
Mr. Jan van Rijswijk, de burgemeester van
Antwerpen, heeft dezer dagen een redevoering
gehouden op het jubel feest van de >Vlaamsche
Conferentie der Balie van Antwerpen/' die het
voorrecht heeft hem tot haar voorzitter te
hebben.
Ter kenschetsing van den toestand waarin
de Vlaamsche taal verkeert, geven wij hot
volgende, ontleend aan de feestrede van dezen
zoo bevoegden beoordeelaar.
Het heeft lang geheeten : het Vlaamsch is geen
taal, slechts een samenraapsel van dialecten.
Eindelijk is men gaan inzien dat onze taal geen
arlekijnskleed is, maar eene stof uit n stuk,
rijk als liet brokaat dar men weefde weleer in
Viaanderens gouwen, eene stof lenig en smijdig,
die kan golven en glansen, zoodat het een lust
is, van dit laken een mantel te snijden, om
deilieve waarheid om de schouders te hangen. Maar
helaas, die puike stof wordt vaak jammerlijk ver
sneden, wanneer de snijder een onervaren gast is.
Waar ook is bij ons de school 'i
Elders zien wij hoe het Hof, hoe de adel den
toon geven van goeden smaak, van hoofsche ze
den en van beschaafde taal. Het Fransen heeft
evenveel te danken gehad aan het uitgelezen
gezelschap dat zich schaarde rondom den
grooten Lodewijk, aan de salons der 17e en der l Se
eeuw, als aan de heroën zijner letterkunde. Onze
landvoogden, hertogen en graven, op een paar
uitzonderingen na, hebben zich nimmer gelegen
gelaten aan de landstaal. En zelfs de vorsten uit
het huis van Oranje, hoezeer overigens verlicht,
spraken bij voorkeur Duitsch of Fransch ; het
Nederiandsch schoot er over.
En de adel kan ! Moest in een adellijk salon
het Vlaamsch weerklonken hebben, het voornaam
gezelschap zou wel gewaand hebben den stal
knecht te zien binnentreden, in zijne hemdsmou
wen en op klompen.
Onze burgerij is niet minder schuldig. Be
schaafd spreken is overal elders een kenmerk
van voornaamheid. Men legt er zich op toe. Wie
flaters begaat of bokken schiet, verraadt zijne
mindere opvoeding. Achter zakdoeken en waaiers
lacht men om den ongelikten beer, den i>arreini.
Iemand zegt: je ni'en r<<i>iirllc, je lui ui caitai',
il iii'u remis hij is aanstonds gewogen en
gerangschikt. In het Vlaamsch echter is alles
toegelaten. Hoe grover, hoe grappiger. Een spui
ter discht een vertelsel op, in kenkentaal of
boerentaal welk een bijval! liet Vlaamsch is
immers om mee te lachen ?
'/.oo was het althans Nu echter nadert
allengskens de dag van Asschepoesters
in-eere-herstelling. Men gaat haar noodig hebben en erkent
hare natuurlijke gaven. Menig hooggehoren heer
of invloedrijk politieker zou wel een lid van zijn
linkerpink geven, om met Asschepoester goed te
staan.
Met een paar lonkjes en knikjes is het lieve
kind echter niet te winnen. Voor die late vrijers
is de kans verkeken. Men leert zijne moedertaal
van kindsbeen af, of men leert haar niet. Pit
is ten minste de regel. Aan dien regel zou ik
de noodzakelijkheid van het Vlaamsch onderwijs
kunnen vastknoopen, indien ik een theoretisch
vertoog hield, instede dezer, ik vrees al te
luchtige toespraak.
Veroorlooft mij enkel deze aanbeveling: zorgt
dat uwe kinderen, zoo gij met kinderen gezegend
zijt, zich van jongsaf gewennen aan beschaafd
Nederlandsen.
O gij zult er moeite mee hebben ! Het kind
brengt aan zijne voetzolen het stof der straat in
huis en op zijne lippen de taal der straat. Het
kind is de groote voortplanter van dialecten.
Uw Peerken, Mijnheer, uw Pauwken, Mevrouw,
bazelt, stamert, Antwerpsch of Gentsch, nog vóór
hij het spreken zal.
Ik mag het goed lijden. Indien l'etit Holi
moest spreken zooals J\f'sien l'Altbf, zou er veel
oorspronkelijks en sappigs en dichterlijks uit de
wereld verdwijnen.
Eenmaal echter zal l'etit Hol) beschaafd Fransch
spreken. Zorgen wij dat onze Vlaamsche jongens
heeten de uwen wellicht Gaston en GontranV
later niet bij Bob ten achter staan.
Ook onze meisjes zal het niet schaden, indien
het Vlaamsch in haren mond zuiver en helder
klinkt. Zuiver Nederlandsch spreken, o ! voor
een meisje welke bron van bevalligheden. Be
haagziek nis zij zijn, is het onbegrijpelijk hoe
zij er zich niet meer op toeleggen.
Het vorige jaar kwam in den (' erele Artistique
verschooning, in het Kunstverbond eene
Ilollandsche juffrouw lezen. Haar naam is mij
ontsnapt en hoe ze er uitzag ben ik eveneens ver
geten, maar die stem ! Ik hoor nog altijd die
stem, ik ben verliefd gebleven op die stem. De
woorden uit haren mond kwamen over ons neder
als reine hemelval.
Nota bene, zij las hare eigene verzen niet,
noch verhaalde van haar eigene lotgevallen. Be
scheiden liet zij ons in da onwetendheid of zij
ooit verzen had begaan of lotgevallen ondergaan.
Zij las uit De Gort. uit Antheunis, uit De Mont,
uit Gorter, Kloos, Verwe}-, Couperus, Van Deyssel
en wie daar verder behooren tot onze jonge
school. Zij brouwde niet en liet de r ook niet
snorken; zij zeide noch tjf/t/rntelxlitii!/ noch
rrrittelxlmiij Zij liet de n niet verleppen tot cc, noch
de au tot en \ zij zeide roiiri'dder, niet reurrecder.
Kortom, zij was natuurlijk, ongedwongen, sprak
noch Hollandsch, noch Brabantsen, maar zuiver
Xederiandsch, een Nederlandsch gelouterd en
eenvoudig als het Fransch der ('oméilie fnniruixc.
Want ook in de uitspraak is eenvoud de hoogste
kunst. liet aangeboren «cceiit, den tongval afleggen,
is geen kleinigheid. Thiers noch Gainbotta, die
starren van eerste grootte, hebben het ooit ver
mocht. Het is de triomf van Got, Coquelin en
Mounet-Siilly, dat men bet hun niet aanhooren
kan, waar zij gebakerd zij;;, in Normandiëof in
de Vogeezen, in de Ardennen of' in Languedoc.
Zoo ook, op bescheidener tooneel, was het de
triomf mijner \velluidendeonbekende.dat zij noch
Amsterdamse!), noch Antwerpsch sprak, maar
Nederlandsch, liet Nederlandsch.
Want hel Nederlandsch bestaat. Ik zou het u
willen doen zien, of liever doen hooren. Maar
o die tongval eri zijne dwingelandij ! Wij glim
lachen ondeugend wanneer een confrater door
een zeker iets, een 'k weet niet wat is het
een klankje of is bet een geurtjeV den Gen
tenaar verraadt. En wij dan, wij Sinjoren. hoe
raken wij het eigenaardige neusklankje kwijt,
waarover de zoons van Artevelde op hunne beurt
zich vroolijk maken?
liet antwoord is: wij moeten er steeds naar
trachten. In het streven, niet in het bereiken
ligt de deugd. Wij moeten die blooheid, die
vrees voor het oordeel der menschen afleggen
ro'/icc/ liiiiiiidn noemde men het op de kost
school die, als de straf van een zondig
ver1. den, den Vlaming in den weg staat, zelfs wan
neer hij advocaat is.
Fn men vreeze niet dat kleur en pit er zullen
bij verloren gaan. Eene volksche benaming komt
nog beter uit op een achtergrond van onberispe
lijke taal. Dit getuigt in ons J''ecnliuniti>ier van
heden het keurige gedichtje zoo snoeperig
uitloopende op jianneken aan.
Edoch, mijne broeders, weren wij zorgvuldig
uit onze pleidooien de gallicismen en de germa
nismen. Een Fransch woord hindert mij niet.
Ook de Ihütschers hebben hunne Premihriirtcr.
Wie is er vrij van V Zeker niet de Franschen,
nog minder de Engelschen. En ik hoor veel
liever hl entiteit dan cif/endommclijklteid, een dier
draakachtige woorden, waarvan Mark Twain zegt
dat zij wel lijken op eindelooze processies, met
hunne /',s- en li's en /'s en 7;'s die er als vanen
en standaards boven uitsteken.
Slechts hoe minder hoe liever. De Hollanders
schijnen niet te kunnen begrijpen hoe belachelijk
zij zijn met hunne mdrrchaiiséex, ]>ortes-l>rim'cfi en
an lero liel-ftaycs, die zij dan nog de helft van
den tijd verkeerdelijk aanwenden.
Wij gaan mank aan een ander been. Wij ge
bruiken minder bastaardwoorden, maar onge
looflijk veel bastaardwendingen. Er zijn wellicht
minder vlekken in ons kleed, maar hoeveel