Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1020
maatstaf nam. Of is het niet waar, dat een brok
proza een aaneenschakeling is van woordenreeksen,
die ieder voor zich weer een geheel zyn, en als
zoodanig gevoeld moeten worden? Is dit niet
zoo, al is het ook waar, dat de aitist af en toe
speelt met deze aaneenschakeling en af en toe
zyn woordenreeksen niet voltooit?
Gij, waarde heer, noemt het geluid de essentie
van de rhythme, en zeker noemt ge daar een
zeer belangrijke zaak, al mag ik u niet toegeven,
dat zy de eenige is. Maar ik heb ook niet
ontkend, dat het den heer Van Deyssel in zijn
proza aan geluid ontbreekt, ik heb juist den
forschen klank aangewezen en geprezen, en ook
hierin dus verdien ik geen berisping.
En wat is het middel, waardoor men beslist,
of een woordenreeks goed gebouwd is of niet ?
Ou steldet die vraag niet, doch een ander doet
ze wellicht, en ik vermoed, wij zullen beiden
hem antwoorden, dat hier geraakt wordt aan het
uiterste probleem van het literaire gevoel en van
de literaire kritiek. Men kan geen ander laatste
kriterium aangeven dan zyn eigen gevoel. Maar
wanneer men een auteur leest, en men gevoelt
de bedoeling van een zekere eenheid en een
schoone eenheid, doch men gevoelt er bij, dat
tegen die bedoeling gezondigd is een of meer
malen, dan heeft men een onaangename gewaar
wording, althans geen geheel aangename; men
vindt dat de auteur niet zoo goed is als hy zyn
kon en moest, en men mag zeggen met de ter
men, zooals ik ze omschreef, dat hij zijn stijl,
zyn periode en zyn rhythme niet verzorgd heeft,
tenzy men in onbekwaamheid de oorzaak van
het onvolkomene wil zoeken. Een ander middel
dan het gevoel weet ik niet, en nooit ontmoette
ik iemand, die er een kende. Want ook als
iemand voor ons de periode een weinig wijzigde,
«n wy ze dan goed vonden, ook dan nog zou
ons gevoel het eenige laatste kriterium zijn.
Eén ding geef ik u gaarne toe, waarde heer.
Myn overgang van een oordeel over n bundel
op een oordeel over den schrijver in het alge
meen was overhaast, al was hy niet zoo sterk
uitgedrukt, als gy meendet te lezen. Maar ik
heb my bedacht, dat van Rembrandt zelfs schil
deryen bestaan, door zyn. bewonderaars niet
bewonderd; ik herinner my, hoe eeii
Beethovenaanbidder het jammer vond, dat sommige van
zyn werken gepubliceerd waren, en ook op
Plato zal wel hier en daar wat aan te merken
zyn. Men kan dus een groot, een zeer groot,
«en artist van den eersten rang zijn, en toch
niet volmaakt.
Vergun mij hieraan nog een paar opmerkingen
toe te voegen, die u wellicht niet aangaan, doch
anderen misschien wel. Want ik heb sommigen
hooren beweren, dat mijn beschouwing over Van
Deyssel niet royaal was, wy'l ik ze grondde
vooral op twee volzinnen, waarvan er een ge
nomen was uit een lyrisch brok. Doch gy, waarde
heer, hebt het gezien, hoop ik: beide zinnen
werden gebruikt als illustratie van een algemeeno
opmerking, en de tweede was niet genomen uit
een lyrische episode, doch uit een zuiver theo
retisch en historisch, verstandelijk verklarend
hoofdstuk.
Met vriendschaplyke hoogachting,
CH. M. VAN DEVENTER.
iiiiiiiMtiiiiiiiiiiiimiiiiMimiin
niiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiin
hebt ge mij toch zoo terdege opgenomen, vóór
ge mij aanspraakt ?"
»Dat is een gewoonte van mij," zei ik. //Ik ben
medicus en goed opmerken is alles in mijn beroep.
Ik had er geen idee van dat ge naar mij keekt."
,Ik kan zien zonder te kijken," zei hij. Eerst
?dacht ik dat ge een detective waart, maar ik kon
mij uw gezicbt niet herinneren uit den tijd toen
ik die heeren kende."
,Zijt ge dan zelf een detective geweest ?" vroeg ik.
Neen," antwoordde hij lachend, //ik was het
tegenovergestelde, weet ge de man, dien de
detective zoekt. Oude zonden zijn nu vergeten
en de wet kan mij niet bereiken, dus wil ik zoo'n
gentleman als gij zijt wel eens vertellen welk een
schurk ik geweest ben in mijii tijd."
Wij zijn geen van allen volmaakt," zei ik.
Neen, maar ik was dan al een heele slechte.
Eerst zakkenroller en toeu inbreker. Ik kan er nu
gemakkelijk over praten, want mijn aard is
heelemaal veranderd, 't Is alsof ik over een ander
man praat, ziet ge."
,Precies," zei ik. Als medicus had ik niets
van dat afgrijzen van misdaad en misdadigers dat
veel menschen voelen. Ik kon allerlei concessies
doen voor aangeboren eigenschappen en de macht
der omstandigheden. Daarom kon geen gezelschap
mij aangenamer zijn, dan dat van den ouden boos
doener en terwijl ik de rookwolken van mijn sigaar
zat uit te blazen, zag ik met het meeste genoegen,
hoe mijn belangstellend gezicht langzamerhand
zijn tong losmaakte.
//Ja, ik ben nu een heel ander man", ging hij
voort, en natuurlijk daarom een veel gelukkiger
man. En toch" voegde liij er peinzend bij ziju er
tijden dat ik weer naar het oude vak terug ver
lang en mij verbeeld dat ik op een donkeren nacht
er op uitga met mijn mes in den zak. Ik heb naam
gemaakt in mijn beroep, mijnheer. Ik was er een
van de oude school. Het was al heel zelden dat
wij een karweitje in de war stuurden. In mijn
jonge dagen plachten we te begiunen aan den voet
Een nienwe uitgaaf m Bjron's werlen.
By den Londenschen uitgever Heinemann is
het eerste deel verschenen van eene nieuwe uit
gave van Byron's werken. Dit deel bsvat op
ongeveer 300 bladzijden de correspondentie van
den dichter; eene ongeveer even groote ruimte
wordt in beslag genomen door de aan die brieven
toegevoegde aanteekeningen van den heer Henley.
Niet slechts over Byron's correspondenten, maar
ook over de geheele periode van het Regentschap
wordt door deze uitnemende aanteekeningen een
helder licht verspreid.
Er schijnt een bijzondere moed noodig te zijn
voor eene omvangryke uitgave als de bovenge
noemde. De heer Heinemann zegt, dat Byron
sedert vele jaren meer in het buitenland is ge
waardeerd dan in Engeland, waar Keats en
Shelley hem hebben verdrongen. En dit is niet
geschied, omdat men de werken van Byron ver
ouderd vond of aan die van Keats en Shelley
hooger dichterlijke waarde toekende, maar alleen
omdat »Mrs. Grundy", het symbool van de «emi
nent respectability", den dichter van Don Juan
in den ban heeft gedaan.
Geen minder dan Goethe heeft van Byron's
Kaïn getuigd, dat het »een werk (is) van geheel
eenige schoonheid" en den Don Juan geprezen
als een «grenzenloos geniaal'' werk, waarin geen
enkele zwakke plaats te vinden is. De respectable
Mrs. Grundy neemt geen aanstoot aan enkele
uitlatingen van den dichter zelven, maar zij heeft
zich laten wysmaken, dat Lord Byron in onge
oorloofde betrekking heeft gestaan tot zy'ne half
zuster, een praatje, waarvoor tot dusver geen
enkel steekhoudend bewijs is aangevoerd, zelfs
niet in de geruchtmakende publicatiën van
Mrs. Beecher Stowe, die beter had gedaan wan
neer zij zich met het schrijven van Uncle Toni's
Cabin had tevreden gesteld.
In het jaar 1900 zullen enkele door Byron
nagelaten brieven en aanteekeningen worden
gepubliceerd, welke, naar men verwachten mag,
aan deze lasterlijke praatjes voor goed een einde
zullen maken. Voorloopig kan men zich houden
aan de uitspraak van Macaulay, die schreef:
»0ns is geen enkel feit bekend, op grond
waarvan wij zouden mogen aannemen, dat Lord
Byron op eenigerlei wijze scherper te
veroordeelen zou zijn dan andere getrouwde mannen,
die met hunne echtgenooten op slechten voet
leven. Men kan zich geen belachely'ker schouw
spel denken dan het Britsche volk in een zijner
periodieke aanvallen van moraliteit. In gewone
omstandigheden spelen schaking, echtbreuk,
familieomstandigheden van allerlei aard in 't ge
heel geen rol; wy lezen van het schandaal,
spreken er een paar dagen over, en vergeten het
dan. Maar eens om de zes of zeven jaren
maakt zich de verontwaardiging van onze deugd
meester, dan staan wij op tegen dergelijke
zondige overtredingen, dan zoeken wy een zonde
bok, en als wij aan zoo'n slachtoffer van onze
deugdzaamheid onze woede hebben gekoeld, kan
onze deugd weder voor een jaar of wat op n
oor gaan liggen slapen".
Byron was geen heilige, alles behalve dat!
In den Poets Corner van de Westminster Abdy
heeft men hem daarom een plaats geweigerd;
maar dit is geen reden om den genialen dichter
de plaats te ontzeggen, die hem in de litteratuur
toekomt.
van den ladder en ons op te werken langs al de
sporten, zoodat we van zessen klaar waren".
Juist", zei ik.
«Ik werd altijd beschouwd als een hard werkend,
nauwgezet man eri talent had ik ook dat
moest de knapste mij ter eere nageven. Ik ben
begonnen als smid en toen ben ik een poosje
loodgieter en timmerman geweest en toeu begon
ik met viugervluglieid en toen met zakkenrol
len. Ik herinner mij toen ik de oudelui thuis
eens bezocht, hoe mijn arme oude vader niet be
greep waarom ik toch altijd zoo om en bij hem
was. Weinig wist hij, dat ik zoowat een dozijn
keeren per dag, alles uit zijn zakken placht te
halen en het er dan weer in te doen, alleen om
in de oefening te blijven. Tot op den huidigen dag
gelooft hij, dat ik op een kantoor ben in de City.
Maar er waren er dan ook weinig die mij in die
bijzondere afdeeliiig van de zaken nabijkwamen".
Het is zeker oefening':" merkte ik op.
Grootendeels. Maar als meii ooit volleerd in
het vak is geweest, verleert men het nooit
heeleinaal. Nuem me niet kwalijk; u hebt wat
sigarenasch op uw jas gemorst'1 en beleefd bewoog
hij zijn haud naar mijn borst toe om ze af te vegen.
Daar," zei hij, terwijl hij mij miju gouden
dasspeld overreikte, ge ziet dat ik mijn oude
kunst nog niet heelemaal vergeten heb."
Hij had het zoo vlug gedaan, dat ik zijn hand
nauwelijks over mijn borst zag zweven of zijn
vingers mij voelde aanraken eiv toch, daar glin
sterde de speld in zijn hand.
't Is wonderbaarlijk!" zei ik, ze weer op haar
plaats stekend.
//O, dat beteekent niets. Maar ik ben bij een
paar wezenlijk heel aardige zaakjes geweest. Ik
was bij de bende die de nieuwe brandkast bestal.
Gij herinnert u 't geval. Men stond er voor in,
dat zij tegen alles bestand was eu het lukte ons
om de eerste die verscheen te openen, biiiuen de
week. Dat werd gedaan, met op elkaar volgende
wiggen, de eerste zóó klein dat ze nauwelijks te
Boet en Tütórift,
CONSTANTIUS : Elise Klaassen, eene
Walchersche novelle.
FLAVIO: Sclietsen en Omtrekken.
De auteur van Elise Klaassen had zich meer
in harmonie met zijn titel en dus meer litterair,
eigenlijk genoemd moeten hebben: Jan Klaassen.
Zijn werk is zeer leuke litteratuur en brengt in
een goedmoedige stemming.
De tweede litterator is ook niet duidelijk. Hij
had zijn boek evengoed kunnen noemen:
»Stokvisch met steenkolen" of »Stroop en pekelharing".
Misschien dat deze spijzen gestoofd, duidelijker
de essence van zijn werk zouden weergeven.
Tijdschriften van Januari.
De Xienice (lids vangt aan met verzen en
sonnetten van Willem Kloos. Ze geven nog steeds
een indruk van helderheid, er is nog steeds vast
heid en gang, maar toch niet die volle en klare
klank, die trots en kracht van vroeger.
Dan volgen er rag-zachte verzen van J. H.
Leopold. Ze herinneren vaak aan Gorter b.v.
door zulke regels:
»De regen trilt
over het spiegelen, spiegelen; tilt
hy nu niet zijn kabbelvoetjes
in babbelgroetjes
weg over het water'' enz.
en dergelijke woorden: klinkklauksclielkt/es,
:ingeza-ng, dakgebint. Toch kunnen ze zelf gevonden
en gevoeld zijn.
Van H. 3. Boeken het vervolg op »De Historie
van Floris en Blanchettoer" en de fraaie beschou
wing over »De Kunst en de Maatschappij."
Wtmaal zijn er zeer treffende meeningen over
Virgilius, Ovidius en Dante:
»En Dante keek dóór de menschen en dóór de
wereld heen. Hij zag hoe hunne innerlijkste zielen
werden gefolterd en welke hervormingen tot dieren
zij hadden ondergaan, en in welke pijnigingen
en vuilnissen zij, terwijl zij gewoon schijnen
te leven, eigenlijk rondwroeten en gekluisterd
zitten en van tijd tot tijd door de onafwendbare
duivels, licht op de voeten en op de vlerken breed
aanzwevend, weer, daar zij wilden ontsnappen
worden teruggeduwd", enz.
Als slot een Litteraire Kroniek van Kloos.
In gedegen proza, dat loopt als vliedend water,
keurt hij de bundels verzen van Albert Verwey
zeer scherp af. Dit is de slotzin:
»Moge hij (Verwey) mijnen raad ter harte nernen,
en trachten te worden wat hij nu niet is: een
natuurlijk, diepvoelend en zichzelf eer te laag
dan te hoog schattend mensch. Op die manier
toch slechts, zooals ik zeide, kan bij eens een
artist worden bij eigen gratie, zooals hij dat
vroeger bij de gratie van een ander is geweest".
Ondanks het vele fraaie en juiste, wordt overi
gens in deze kritiek veel te weinig gezegd over
het goede in den dichter Verwey.
Als geheel een aflevering met veel schoons en
bizonders.
* *
*
De jongste oude Gids begint weer zeer algemeen.
Opvallend vooreerst is een novelle: Begrafenis,
van den heer H. Heyermans Jr. Een tafreel uit
een typisch Joodsch huisgezin, waarin gesjaggerd
en gescharreld wordt over een begrafenis. De
personen zijn vol beweging en leven, de taal in
Joodsch dialect, nu en dan zeer grof, maar kleurig
en karakteriseerend. Er is als slot een gesprek
van een kind, dat bij 't zien van de begrafenis
naïve vragen doch over hemel en dood. Het is
zeer moeielijk om kindertaal juist en niet geaf
fecteerd weer te geven: de heer H is er ditmaal
goed in geslaagd.
Verder een tiental rijpe, rijke verzen van onze
Godsgratielijke dichteres Helene Lapidoth-Swarth
en een beschouwing over William Morris door
L. Simons. Hij geeft in proza, met tamelijk veel
klatergoud en gewildheid, een goed begrip van
den veelbesproken doode.
Onder de wetenschappelijke bijdragen vallen op:
zien was tegen het licht en de laatste sterk genoeg
om ze open te breken. Die zaak werd knap be
handeld."
, Ik. herimier het mij," zei ik. «Maar daar werd
toch iemand voor veroordeeld, nietwaar ':"
Ja, n ging er de doos in. Maar hij heeft
niet uit, de school geklapt of laten merken hoe
het gedaan werd. Anders zou hij er ook het liachje
bij hebben ingeschoten. Alaar misschien verveel
ik u met dat gepraat over mijn oude slechte dagen?"
//Integendeel", zei ik //het interesseert mij bij
zonder".
Ik iieb graag een toehoorder, diun ik vertrouwen
kan. Tt Is eeu soort van veiligheidsklep, ik voel
me later altijd verlicht. Als ik ouder mijn nieuwe,
hoogst fatsoenlijke kennissen ben, durf ik haast
niet deuken aan 't verleden. Nu zal ik u eens
vertellen van een ander karweitje, daar ik ben bij
geweekt. Tot. op lieden kan ik er niet zouder lachen
aan deuken".
Ik stak uog sigaar aan en schikte mij tot Klisteren.
't Was toen ik nog een jonge bloed was", zei
hij. //Daar was iri die dagen in de City een groot
man, dit-, zooals men wist, eeu heel kostbaar gouden
horloge had. Ik liep hem verscheidene dagen achterna,
vóór de kans zich voordeed, maar toen die eiudelijk
kwam, kunt ge er zeker van zijn, dat ik ze niet
voorbij liet gaaii. Tot ziju afgrijzen merkte hij,
toen hij dien dag thuis kwam, dat er niets iu
ziju horlogezakje was. ik ijlde weg met, mijn prijs
eu bracht dien in veiligheid, met het plau om
hem dc'U volgenden dag iu den smeltkroes te stop
pen. Nu had dit horloge toevallig een bijzondere
waarde iii de oogen van den eigenaar, omdat het
een soort van voorvaderlijk eigendom was ziju
vader had het gekregen bij ziju meerderjarigheid,
of iets dergelijks. Ik herinner mij dat er een
lange inscriptie achterop stund. Hij was vast
besloten het niet te verliezen, als hij er iets aan
kou doen en dus zette hij een advertentie in een
avondblad, waarin (uj dertig pond sterling aanbood
als liij het terug kreeg eu beloofde dat er geenerlei
Prins Willem I in het jaar 1570. Naar nieuwe
bescheiden, door Prof. R. Fruin.
Nansens Noordpool-expeditie, door Dr. J. Mar.
Ruys.
* *
A
In Elzeviers Maandschrift, dat tegenwoordig
te veel beloofd en te weinig geeft, een aangenaam
studietje over het werk van den schilder en
teekenaar M. Bauer, door Ph Zilcken. Zooals
gewoonlijk volgen een paar flauwbakken stukjes
beüetrie en daarna o.a. het Ie gedeelte van een
historische novelle: Orunjemannen en Patriotten,
door Mr. G. H. Betz.
* *
*
De Tijdajiiegel is belangrijk door een bewon
derende, schijnbaar zeer volledige levensschets
van den Boekhandelaar-Uitgever A. C. Kruseman,
door Dr. Joh. Dyserinck.
* *
*
De lloïandsclie Hevne, onder redactie van
Frans yetsclter, het tijdschrift dat beweging en
bloei in het letterleven wil brengen, doet s-teeds
een gelukkige keuze mpt haar rubriek >IIet Boek
van de maand". Ditmaal wordt als »het boek"
besproken en geprezen de roman »Vragensmoede''
van Jonkvr. Anna de Savornin Lohrnan.
En i'rof. mr. . A. K/III Hamel, genoot deze
maand het voorrecht, als model te mogen dienen
voor de steeds interessante «Karakterschets".
Verder de gewone rubrieken: Belangrijke onder
werpen, wereldgeschiedenis enz.
Het tijdschrift is uitnemend om »op de hoogte"
te blijven. F. II.
Inhoud van Tijdschriften.
Inhoud van EigenhaardTXo.'Z: Jonquilles, door
Fiore della Neve. II. In den Koestal (bij de
plaat). In den Koestal, naar de aquarel van
J. Bosboom. Het eiland \Veh en zijn
kolenstation, door G. A. J. v. d. S , met afbeeldingen.
(Slot.) Fossiele overblijfselen op Java (De
pithecanthropus erectus Dubois), door Dr. M.
W. Pijnappel. I. Verscheidenheid en Feuilleton.
llllllimiimilMMIHMHMIIII
40 cents per regel.
OMimiiMiiiilliiinnmiiiiiiiimmiiiniiiiiiiiimminiiiiliiiiliiimiMiiiiiimir
Hoofd-Depót
Dr. JAEGER'S ORIG.
Sormal-WolartMeL
K. F. DEUSCHLE-BENGER,
Amsterdam, Kalverstraat 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederland.
H. R AHR te Utrecht.
Pianofabriek.
Binnen- en Buitenl. Muziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Huurpiano's.
MEIJROOS & KALSHOVEN,
Arnhem.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
IIIIIIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIIIII miiiiiliiiiiiiiiiiiiiiii
vragen zouden worden gedaan. Aan 't eind der
advertentie gaf hij het adres van zijn huis, 31
Carolina Square. Alles klonk goed genoeg, dus ging
ik naar 31 Carolina Square, terwijl ik het horloge
en een pakje achterliet in een herberg die ik
voorbijkwam. Toen ik er kwam, zat de oude heer
aan 't diner, maar hij kwam vrij vlug te voor
schijn, toen tiij hoorde dat, er een jonge man was
om hem te spreken. Ik geloof dat hij raadde wie
die jonge man zou blijken te zijn. Hij zag er
vriendelijk uit, die oude mijnheer, en hij nam mij
mee naar zijn studeerkamer.
//Wel, miju jongen," zei hij, wat is er?"
Ik kom eens spreken over dat horloge van u,"
zei ik. Ik geloof dat ik liet in handen kan krijgen."
00, zijt, gij degeeu, die het, gestolen heeft?"
//Neen," antwoordde ik, ik weet niets, niemen
dal van de manier waarop u het verloren hebt.
Ik word gestuurd door iemand anders om er met
u over te spreken. Al laat ge mij arresteereu,
dau zult ge toch niets ontdekken."
//Kom," zei hij, ,/ik wil niet hard tegen u zijn.
Geef liet mij tcru^ en hier is een wissel voor hetgeld."
Wissels wil ik niet hebben; het moet in goud
betaald wordcu."
Het zal wel een uur duren, vóór ik het goud
bij elkaar heb," zei hij.
Juist goed," antwoordde ik, //want ik heb het
horloge niet bij mij. Ik zal het gaau halen, terwijl
u het geld bij elkaar brengt."
Ik ging heen eu haalde het horloge waar ik het
gelaten had. Toen ik terug kwam, zat de oude
heer aan de tafel in zijn studeerkamer, met het
hoopje goud voor zich.
/Hier is je geld," zei hij en schoof het naar mij toe."
Hier is u\v horloge," zei ik.
Blijkbaar was hij verrukt, dat hij liet weer had
eu na het nauwkeurig nagekeken en zich verge
wist te hebben dat er niets aan bedorven was,
stak hij het, met een zucht van voldoening, ia
het horlogezakie van zijn jas.
(Slot volgt}.