De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 10 januari pagina 4

10 januari 1897 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1020 maatstaf nam. Of is het niet waar, dat een brok proza een aaneenschakeling is van woordenreeksen, die ieder voor zich weer een geheel zyn, en als zoodanig gevoeld moeten worden? Is dit niet zoo, al is het ook waar, dat de aitist af en toe speelt met deze aaneenschakeling en af en toe zyn woordenreeksen niet voltooit? Gij, waarde heer, noemt het geluid de essentie van de rhythme, en zeker noemt ge daar een zeer belangrijke zaak, al mag ik u niet toegeven, dat zy de eenige is. Maar ik heb ook niet ontkend, dat het den heer Van Deyssel in zijn proza aan geluid ontbreekt, ik heb juist den forschen klank aangewezen en geprezen, en ook hierin dus verdien ik geen berisping. En wat is het middel, waardoor men beslist, of een woordenreeks goed gebouwd is of niet ? Ou steldet die vraag niet, doch een ander doet ze wellicht, en ik vermoed, wij zullen beiden hem antwoorden, dat hier geraakt wordt aan het uiterste probleem van het literaire gevoel en van de literaire kritiek. Men kan geen ander laatste kriterium aangeven dan zyn eigen gevoel. Maar wanneer men een auteur leest, en men gevoelt de bedoeling van een zekere eenheid en een schoone eenheid, doch men gevoelt er bij, dat tegen die bedoeling gezondigd is een of meer malen, dan heeft men een onaangename gewaar wording, althans geen geheel aangename; men vindt dat de auteur niet zoo goed is als hy zyn kon en moest, en men mag zeggen met de ter men, zooals ik ze omschreef, dat hij zijn stijl, zyn periode en zyn rhythme niet verzorgd heeft, tenzy men in onbekwaamheid de oorzaak van het onvolkomene wil zoeken. Een ander middel dan het gevoel weet ik niet, en nooit ontmoette ik iemand, die er een kende. Want ook als iemand voor ons de periode een weinig wijzigde, «n wy ze dan goed vonden, ook dan nog zou ons gevoel het eenige laatste kriterium zijn. Eén ding geef ik u gaarne toe, waarde heer. Myn overgang van een oordeel over n bundel op een oordeel over den schrijver in het alge meen was overhaast, al was hy niet zoo sterk uitgedrukt, als gy meendet te lezen. Maar ik heb my bedacht, dat van Rembrandt zelfs schil deryen bestaan, door zyn. bewonderaars niet bewonderd; ik herinner my, hoe eeii Beethovenaanbidder het jammer vond, dat sommige van zyn werken gepubliceerd waren, en ook op Plato zal wel hier en daar wat aan te merken zyn. Men kan dus een groot, een zeer groot, «en artist van den eersten rang zijn, en toch niet volmaakt. Vergun mij hieraan nog een paar opmerkingen toe te voegen, die u wellicht niet aangaan, doch anderen misschien wel. Want ik heb sommigen hooren beweren, dat mijn beschouwing over Van Deyssel niet royaal was, wy'l ik ze grondde vooral op twee volzinnen, waarvan er een ge nomen was uit een lyrisch brok. Doch gy, waarde heer, hebt het gezien, hoop ik: beide zinnen werden gebruikt als illustratie van een algemeeno opmerking, en de tweede was niet genomen uit een lyrische episode, doch uit een zuiver theo retisch en historisch, verstandelijk verklarend hoofdstuk. Met vriendschaplyke hoogachting, CH. M. VAN DEVENTER. iiiiiiiMtiiiiiiiiiiiimiiiiMimiin niiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiin hebt ge mij toch zoo terdege opgenomen, vóór ge mij aanspraakt ?" »Dat is een gewoonte van mij," zei ik. //Ik ben medicus en goed opmerken is alles in mijn beroep. Ik had er geen idee van dat ge naar mij keekt." ,Ik kan zien zonder te kijken," zei hij. Eerst ?dacht ik dat ge een detective waart, maar ik kon mij uw gezicbt niet herinneren uit den tijd toen ik die heeren kende." ,Zijt ge dan zelf een detective geweest ?" vroeg ik. Neen," antwoordde hij lachend, //ik was het tegenovergestelde, weet ge de man, dien de detective zoekt. Oude zonden zijn nu vergeten en de wet kan mij niet bereiken, dus wil ik zoo'n gentleman als gij zijt wel eens vertellen welk een schurk ik geweest ben in mijii tijd." Wij zijn geen van allen volmaakt," zei ik. Neen, maar ik was dan al een heele slechte. Eerst zakkenroller en toeu inbreker. Ik kan er nu gemakkelijk over praten, want mijn aard is heelemaal veranderd, 't Is alsof ik over een ander man praat, ziet ge." ,Precies," zei ik. Als medicus had ik niets van dat afgrijzen van misdaad en misdadigers dat veel menschen voelen. Ik kon allerlei concessies doen voor aangeboren eigenschappen en de macht der omstandigheden. Daarom kon geen gezelschap mij aangenamer zijn, dan dat van den ouden boos doener en terwijl ik de rookwolken van mijn sigaar zat uit te blazen, zag ik met het meeste genoegen, hoe mijn belangstellend gezicht langzamerhand zijn tong losmaakte. //Ja, ik ben nu een heel ander man", ging hij voort, en natuurlijk daarom een veel gelukkiger man. En toch" voegde liij er peinzend bij ziju er tijden dat ik weer naar het oude vak terug ver lang en mij verbeeld dat ik op een donkeren nacht er op uitga met mijn mes in den zak. Ik heb naam gemaakt in mijn beroep, mijnheer. Ik was er een van de oude school. Het was al heel zelden dat wij een karweitje in de war stuurden. In mijn jonge dagen plachten we te begiunen aan den voet Een nienwe uitgaaf m Bjron's werlen. By den Londenschen uitgever Heinemann is het eerste deel verschenen van eene nieuwe uit gave van Byron's werken. Dit deel bsvat op ongeveer 300 bladzijden de correspondentie van den dichter; eene ongeveer even groote ruimte wordt in beslag genomen door de aan die brieven toegevoegde aanteekeningen van den heer Henley. Niet slechts over Byron's correspondenten, maar ook over de geheele periode van het Regentschap wordt door deze uitnemende aanteekeningen een helder licht verspreid. Er schijnt een bijzondere moed noodig te zijn voor eene omvangryke uitgave als de bovenge noemde. De heer Heinemann zegt, dat Byron sedert vele jaren meer in het buitenland is ge waardeerd dan in Engeland, waar Keats en Shelley hem hebben verdrongen. En dit is niet geschied, omdat men de werken van Byron ver ouderd vond of aan die van Keats en Shelley hooger dichterlijke waarde toekende, maar alleen omdat »Mrs. Grundy", het symbool van de «emi nent respectability", den dichter van Don Juan in den ban heeft gedaan. Geen minder dan Goethe heeft van Byron's Kaïn getuigd, dat het »een werk (is) van geheel eenige schoonheid" en den Don Juan geprezen als een «grenzenloos geniaal'' werk, waarin geen enkele zwakke plaats te vinden is. De respectable Mrs. Grundy neemt geen aanstoot aan enkele uitlatingen van den dichter zelven, maar zij heeft zich laten wysmaken, dat Lord Byron in onge oorloofde betrekking heeft gestaan tot zy'ne half zuster, een praatje, waarvoor tot dusver geen enkel steekhoudend bewijs is aangevoerd, zelfs niet in de geruchtmakende publicatiën van Mrs. Beecher Stowe, die beter had gedaan wan neer zij zich met het schrijven van Uncle Toni's Cabin had tevreden gesteld. In het jaar 1900 zullen enkele door Byron nagelaten brieven en aanteekeningen worden gepubliceerd, welke, naar men verwachten mag, aan deze lasterlijke praatjes voor goed een einde zullen maken. Voorloopig kan men zich houden aan de uitspraak van Macaulay, die schreef: »0ns is geen enkel feit bekend, op grond waarvan wij zouden mogen aannemen, dat Lord Byron op eenigerlei wijze scherper te veroordeelen zou zijn dan andere getrouwde mannen, die met hunne echtgenooten op slechten voet leven. Men kan zich geen belachely'ker schouw spel denken dan het Britsche volk in een zijner periodieke aanvallen van moraliteit. In gewone omstandigheden spelen schaking, echtbreuk, familieomstandigheden van allerlei aard in 't ge heel geen rol; wy lezen van het schandaal, spreken er een paar dagen over, en vergeten het dan. Maar eens om de zes of zeven jaren maakt zich de verontwaardiging van onze deugd meester, dan staan wij op tegen dergelijke zondige overtredingen, dan zoeken wy een zonde bok, en als wij aan zoo'n slachtoffer van onze deugdzaamheid onze woede hebben gekoeld, kan onze deugd weder voor een jaar of wat op n oor gaan liggen slapen". Byron was geen heilige, alles behalve dat! In den Poets Corner van de Westminster Abdy heeft men hem daarom een plaats geweigerd; maar dit is geen reden om den genialen dichter de plaats te ontzeggen, die hem in de litteratuur toekomt. van den ladder en ons op te werken langs al de sporten, zoodat we van zessen klaar waren". Juist", zei ik. «Ik werd altijd beschouwd als een hard werkend, nauwgezet man eri talent had ik ook dat moest de knapste mij ter eere nageven. Ik ben begonnen als smid en toen ben ik een poosje loodgieter en timmerman geweest en toeu begon ik met viugervluglieid en toen met zakkenrol len. Ik herinner mij toen ik de oudelui thuis eens bezocht, hoe mijn arme oude vader niet be greep waarom ik toch altijd zoo om en bij hem was. Weinig wist hij, dat ik zoowat een dozijn keeren per dag, alles uit zijn zakken placht te halen en het er dan weer in te doen, alleen om in de oefening te blijven. Tot op den huidigen dag gelooft hij, dat ik op een kantoor ben in de City. Maar er waren er dan ook weinig die mij in die bijzondere afdeeliiig van de zaken nabijkwamen". Het is zeker oefening':" merkte ik op. Grootendeels. Maar als meii ooit volleerd in het vak is geweest, verleert men het nooit heeleinaal. Nuem me niet kwalijk; u hebt wat sigarenasch op uw jas gemorst'1 en beleefd bewoog hij zijn haud naar mijn borst toe om ze af te vegen. Daar," zei hij, terwijl hij mij miju gouden dasspeld overreikte, ge ziet dat ik mijn oude kunst nog niet heelemaal vergeten heb." Hij had het zoo vlug gedaan, dat ik zijn hand nauwelijks over mijn borst zag zweven of zijn vingers mij voelde aanraken eiv toch, daar glin sterde de speld in zijn hand. 't Is wonderbaarlijk!" zei ik, ze weer op haar plaats stekend. //O, dat beteekent niets. Maar ik ben bij een paar wezenlijk heel aardige zaakjes geweest. Ik was bij de bende die de nieuwe brandkast bestal. Gij herinnert u 't geval. Men stond er voor in, dat zij tegen alles bestand was eu het lukte ons om de eerste die verscheen te openen, biiiuen de week. Dat werd gedaan, met op elkaar volgende wiggen, de eerste zóó klein dat ze nauwelijks te Boet en Tütórift, CONSTANTIUS : Elise Klaassen, eene Walchersche novelle. FLAVIO: Sclietsen en Omtrekken. De auteur van Elise Klaassen had zich meer in harmonie met zijn titel en dus meer litterair, eigenlijk genoemd moeten hebben: Jan Klaassen. Zijn werk is zeer leuke litteratuur en brengt in een goedmoedige stemming. De tweede litterator is ook niet duidelijk. Hij had zijn boek evengoed kunnen noemen: »Stokvisch met steenkolen" of »Stroop en pekelharing". Misschien dat deze spijzen gestoofd, duidelijker de essence van zijn werk zouden weergeven. Tijdschriften van Januari. De Xienice (lids vangt aan met verzen en sonnetten van Willem Kloos. Ze geven nog steeds een indruk van helderheid, er is nog steeds vast heid en gang, maar toch niet die volle en klare klank, die trots en kracht van vroeger. Dan volgen er rag-zachte verzen van J. H. Leopold. Ze herinneren vaak aan Gorter b.v. door zulke regels: »De regen trilt over het spiegelen, spiegelen; tilt hy nu niet zijn kabbelvoetjes in babbelgroetjes weg over het water'' enz. en dergelijke woorden: klinkklauksclielkt/es, :ingeza-ng, dakgebint. Toch kunnen ze zelf gevonden en gevoeld zijn. Van H. 3. Boeken het vervolg op »De Historie van Floris en Blanchettoer" en de fraaie beschou wing over »De Kunst en de Maatschappij." Wtmaal zijn er zeer treffende meeningen over Virgilius, Ovidius en Dante: »En Dante keek dóór de menschen en dóór de wereld heen. Hij zag hoe hunne innerlijkste zielen werden gefolterd en welke hervormingen tot dieren zij hadden ondergaan, en in welke pijnigingen en vuilnissen zij, terwijl zij gewoon schijnen te leven, eigenlijk rondwroeten en gekluisterd zitten en van tijd tot tijd door de onafwendbare duivels, licht op de voeten en op de vlerken breed aanzwevend, weer, daar zij wilden ontsnappen worden teruggeduwd", enz. Als slot een Litteraire Kroniek van Kloos. In gedegen proza, dat loopt als vliedend water, keurt hij de bundels verzen van Albert Verwey zeer scherp af. Dit is de slotzin: »Moge hij (Verwey) mijnen raad ter harte nernen, en trachten te worden wat hij nu niet is: een natuurlijk, diepvoelend en zichzelf eer te laag dan te hoog schattend mensch. Op die manier toch slechts, zooals ik zeide, kan bij eens een artist worden bij eigen gratie, zooals hij dat vroeger bij de gratie van een ander is geweest". Ondanks het vele fraaie en juiste, wordt overi gens in deze kritiek veel te weinig gezegd over het goede in den dichter Verwey. Als geheel een aflevering met veel schoons en bizonders. * * * De jongste oude Gids begint weer zeer algemeen. Opvallend vooreerst is een novelle: Begrafenis, van den heer H. Heyermans Jr. Een tafreel uit een typisch Joodsch huisgezin, waarin gesjaggerd en gescharreld wordt over een begrafenis. De personen zijn vol beweging en leven, de taal in Joodsch dialect, nu en dan zeer grof, maar kleurig en karakteriseerend. Er is als slot een gesprek van een kind, dat bij 't zien van de begrafenis naïve vragen doch over hemel en dood. Het is zeer moeielijk om kindertaal juist en niet geaf fecteerd weer te geven: de heer H is er ditmaal goed in geslaagd. Verder een tiental rijpe, rijke verzen van onze Godsgratielijke dichteres Helene Lapidoth-Swarth en een beschouwing over William Morris door L. Simons. Hij geeft in proza, met tamelijk veel klatergoud en gewildheid, een goed begrip van den veelbesproken doode. Onder de wetenschappelijke bijdragen vallen op: zien was tegen het licht en de laatste sterk genoeg om ze open te breken. Die zaak werd knap be handeld." , Ik. herimier het mij," zei ik. «Maar daar werd toch iemand voor veroordeeld, nietwaar ':" Ja, n ging er de doos in. Maar hij heeft niet uit, de school geklapt of laten merken hoe het gedaan werd. Anders zou hij er ook het liachje bij hebben ingeschoten. Alaar misschien verveel ik u met dat gepraat over mijn oude slechte dagen?" //Integendeel", zei ik //het interesseert mij bij zonder". Ik iieb graag een toehoorder, diun ik vertrouwen kan. Tt Is eeu soort van veiligheidsklep, ik voel me later altijd verlicht. Als ik ouder mijn nieuwe, hoogst fatsoenlijke kennissen ben, durf ik haast niet deuken aan 't verleden. Nu zal ik u eens vertellen van een ander karweitje, daar ik ben bij geweekt. Tot. op lieden kan ik er niet zouder lachen aan deuken". Ik stak uog sigaar aan en schikte mij tot Klisteren. 't Was toen ik nog een jonge bloed was", zei hij. //Daar was iri die dagen in de City een groot man, dit-, zooals men wist, eeu heel kostbaar gouden horloge had. Ik liep hem verscheidene dagen achterna, vóór de kans zich voordeed, maar toen die eiudelijk kwam, kunt ge er zeker van zijn, dat ik ze niet voorbij liet gaaii. Tot ziju afgrijzen merkte hij, toen hij dien dag thuis kwam, dat er niets iu ziju horlogezakje was. ik ijlde weg met, mijn prijs eu bracht dien in veiligheid, met het plau om hem dc'U volgenden dag iu den smeltkroes te stop pen. Nu had dit horloge toevallig een bijzondere waarde iii de oogen van den eigenaar, omdat het een soort van voorvaderlijk eigendom was ziju vader had het gekregen bij ziju meerderjarigheid, of iets dergelijks. Ik herinner mij dat er een lange inscriptie achterop stund. Hij was vast besloten het niet te verliezen, als hij er iets aan kou doen en dus zette hij een advertentie in een avondblad, waarin (uj dertig pond sterling aanbood als liij het terug kreeg eu beloofde dat er geenerlei Prins Willem I in het jaar 1570. Naar nieuwe bescheiden, door Prof. R. Fruin. Nansens Noordpool-expeditie, door Dr. J. Mar. Ruys. * * A In Elzeviers Maandschrift, dat tegenwoordig te veel beloofd en te weinig geeft, een aangenaam studietje over het werk van den schilder en teekenaar M. Bauer, door Ph Zilcken. Zooals gewoonlijk volgen een paar flauwbakken stukjes beüetrie en daarna o.a. het Ie gedeelte van een historische novelle: Orunjemannen en Patriotten, door Mr. G. H. Betz. * * * De Tijdajiiegel is belangrijk door een bewon derende, schijnbaar zeer volledige levensschets van den Boekhandelaar-Uitgever A. C. Kruseman, door Dr. Joh. Dyserinck. * * * De lloïandsclie Hevne, onder redactie van Frans yetsclter, het tijdschrift dat beweging en bloei in het letterleven wil brengen, doet s-teeds een gelukkige keuze mpt haar rubriek >IIet Boek van de maand". Ditmaal wordt als »het boek" besproken en geprezen de roman »Vragensmoede'' van Jonkvr. Anna de Savornin Lohrnan. En i'rof. mr. . A. K/III Hamel, genoot deze maand het voorrecht, als model te mogen dienen voor de steeds interessante «Karakterschets". Verder de gewone rubrieken: Belangrijke onder werpen, wereldgeschiedenis enz. Het tijdschrift is uitnemend om »op de hoogte" te blijven. F. II. Inhoud van Tijdschriften. Inhoud van EigenhaardTXo.'Z: Jonquilles, door Fiore della Neve. II. In den Koestal (bij de plaat). In den Koestal, naar de aquarel van J. Bosboom. Het eiland \Veh en zijn kolenstation, door G. A. J. v. d. S , met afbeeldingen. (Slot.) Fossiele overblijfselen op Java (De pithecanthropus erectus Dubois), door Dr. M. W. Pijnappel. I. Verscheidenheid en Feuilleton. llllllimiimilMMIHMHMIIII 40 cents per regel. OMimiiMiiiilliiinnmiiiiiiiimmiiiniiiiiiiiimminiiiiliiiiliiimiMiiiiiimir Hoofd-Depót Dr. JAEGER'S ORIG. Sormal-WolartMeL K. F. DEUSCHLE-BENGER, Amsterdam, Kalverstraat 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederland. H. R AHR te Utrecht. Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's. MEIJROOS & KALSHOVEN, Arnhem. Piano-, Orgel- en Muziekhandel. Ruime keuze in Huurpiano's. IIIIIIIIIIUIIIHIIIIIIIIIIIIII miiiiiliiiiiiiiiiiiiiiii vragen zouden worden gedaan. Aan 't eind der advertentie gaf hij het adres van zijn huis, 31 Carolina Square. Alles klonk goed genoeg, dus ging ik naar 31 Carolina Square, terwijl ik het horloge en een pakje achterliet in een herberg die ik voorbijkwam. Toen ik er kwam, zat de oude heer aan 't diner, maar hij kwam vrij vlug te voor schijn, toen tiij hoorde dat, er een jonge man was om hem te spreken. Ik geloof dat hij raadde wie die jonge man zou blijken te zijn. Hij zag er vriendelijk uit, die oude mijnheer, en hij nam mij mee naar zijn studeerkamer. //Wel, miju jongen," zei hij, wat is er?" Ik kom eens spreken over dat horloge van u," zei ik. Ik geloof dat ik liet in handen kan krijgen." 00, zijt, gij degeeu, die het, gestolen heeft?" //Neen," antwoordde ik, ik weet niets, niemen dal van de manier waarop u het verloren hebt. Ik word gestuurd door iemand anders om er met u over te spreken. Al laat ge mij arresteereu, dau zult ge toch niets ontdekken." //Kom," zei hij, ,/ik wil niet hard tegen u zijn. Geef liet mij tcru^ en hier is een wissel voor hetgeld." Wissels wil ik niet hebben; het moet in goud betaald wordcu." Het zal wel een uur duren, vóór ik het goud bij elkaar heb," zei hij. Juist goed," antwoordde ik, //want ik heb het horloge niet bij mij. Ik zal het gaau halen, terwijl u het geld bij elkaar brengt." Ik ging heen eu haalde het horloge waar ik het gelaten had. Toen ik terug kwam, zat de oude heer aan de tafel in zijn studeerkamer, met het hoopje goud voor zich. /Hier is je geld," zei hij en schoof het naar mij toe." Hier is u\v horloge," zei ik. Blijkbaar was hij verrukt, dat hij liet weer had eu na het nauwkeurig nagekeken en zich verge wist te hebben dat er niets aan bedorven was, stak hij het, met een zucht van voldoening, ia het horlogezakie van zijn jas. (Slot volgt}.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl