De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 17 januari pagina 1

17 januari 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N', 1021 DE AMSTERDAMMER A°. 1897. WEEKBLAD VOOE NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig; de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajiucines tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 17 December. Abonnement per 3 maanden / 1.50, l'r. p. post/' 1.65 Voor Imliëper jaar . . mail 10. Af/ouderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.124 Advertentiöri van 1?5 regels /'l.10, elke regel meer . . . 0.20 i Reclames per regel ... ,. 0.40 INHOUD: VAN VEEKE EN VAN NABIJ : Flamingantisme en Flaminganten, door Cyriel Buysse. Een stap op den goeden weg. TOONEEL EN MUZIEK: Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Orang Bahroe en Spelen met vuur, door White. KUNST EN LETTEBEN: Kalenders, door Th. Molkenbocr. Een zwakke, van 3?. Coenen Jr., door Ch. M. van Deventer. Boek en Tijdschrift, door F. E.--FEUILLETON: De herinneringen van Kapitein Wiikie, I, door A. Conan Doyle (Slot). VABIA. BECLAMES. VOOE DAMES: Broodwinning, door Elise A. Harighton. Allerlei, door E-e. INGEZONDEN. SCHAAK SPEL. ALLEELEI. SCHETSJE. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. llllllllllMllllltlllllllllllllllllllNllllimilllllllimiINMIMMMlINNIIIMtmillllllll Aan de ingezetenen van Amsterdam. De Commissie, benoemd door Burgemees ter en Wethouders van Amsterdam, ten einde advies uit te brengen omtrent het riemen van maatregelen tot beperking van de gedwongen werkeloosheid en tot leniging van den nood, die daarvan het gevolg is, heeft in hare vergaderingen door getuigenis sen van zeer betrouwbare zijde, de vaste overtuiging erlangd, dat de nood, door wer keloosheid veroorzaakt, onder de werklieden in verschillende vakken eene buitengewone hoogte heeft bereikt. Met kommer zien honderden van gezinnen de komende weken te gemoet en weten niet vanwaar de middelen zullen moeten komen, noodig om in hun onderhoud te voorzienWel hebben het Comitévoor werkverschaf fing en de Protestantsche werkverschaffing een aantal werkloozen te werk gesteld, maar dit getal kan in vergelijking met de honder den valiede werklooze arbeiders, wier gezin nen gebrek lijden, uit "«den aard der zaak niet anders dan zeer gering zijn. Buitengewone middelen zullen moeten wor den aangewend, wil men die gezinnen be hoeden voor algeheelen ondergang. Vandaar dat wij een beroep wenschen te doen op onze stadgenooten, om ons te helpen dien nood te lenigen. Wij wenschen in den kortst mogelijken tijd een flinke som gelds bijeen te brengen, om onder behoorlijke controle van deskundigen en met medewerking van de werklieden-vereenigingen van alle richtin gen te dezer stede, die aan te wenden tot leniging van den nood van werklieden, die een vak verstaan, door ondersteuning met levensmiddelen en brandstoffen. Er zal door ons zooveel mogelijk gewaakt worden, dat de milddadigheid onzer stadge nooten geen arme bevolking herwaarts lokt. Daarom zullen slechts diegenen worden ge holpen, die reeds sedert ten minste twee jaren inwoners dezer gemeente zijn. Wij ver zoeken u met den meesten aandrang uwe geldelijke medewerking op ruime schaal te verleenen. De nood nijpt; de tijd dringt, ieder onzer is bereid voor het hierboven genoemde doel gelden in ontvangst te nemen. Dr. J. C. J. Blooker, Vondelstraat l, Voorzitter; Mr. D. P. D. Fabius, Prinsen gracht 477 ; Mr. Ph. Falkenburg, Oosterpark 48, Secretaris; C. V. Gerritsen, Tesschelschadestraat 15; W. Hovy, N. Heerengracht 143; Dr. C. W. Janssen, Roemer Visscherstraat 11; J. H. A. A. Kalff, Vondelstraat 40; K. Kater, 2e Oosterparkstraat 231; P. Nolting, Westerstraat 122; J. Otjes, Bilderdijkstraat bij de Potgieterstraat, boven Prot. Werkverschaffing; W. J. C. Pastoors, Amstel 310; C. L. van Kijn, Lijnbaangracht 298. P. Sebbelee, Hemonylaan 23; L. Serrurier, Vondelstraat 7, Pcnningn eester; J. S mout, St. Nicolaasstraat 51; J. F. Staal, 3e Wete ringdwarsstraat 32; N. van Teefelen, Govert Flinckstraat 145; J. W. Visser, PI. Muidergracht 38b; W. van der Vliet, Rozenstraat 135 en W. L. Walraven, Eeguliersd wars straat 119. Commissie voor In aansluiting aan bovenstaande oproeping, bericht de Commissie voor Werkverschaffing, dat de van harentwege opengestelde gelegen heid tot beschikbaarstelling van giften voor de bouwvakken van heden af is gesloten. Men stelle alle niet voor werkverschaffing bestemde bijdragen tot hulp van werkloozen ter beschikking van bovenstaande commissie! C. W. JANSSEX, Sccrftaris. MMIMMIMIMimlIMIIMmlIlUllllllH Flamingantisme en Flaminganten. Er is in Belgiëaan de benamingen Flamingantisme en FJamingant, buiten den kleinen kring waar zij vergood worden, een zeer sterk ridicuul gehecht. En, hoewel treurig om te bekennen, men mag gerust zeggen dat de meeste flaminganten zelveu daar de schuld van zijn. Ik ken slechts n land in Europa waar men in die quaestie eenigszins belang stelt: Holland. Er heerscht er voor de Vlaamsche zaak een vrij-welwillende, een beetje of'fici eldedaigneus-beschermde sympathie, door de groote massa van het volk hoegenaamd niet gevoeld, maar die men toch gerust betuigen kan, zonder vrees er iemand door te ergeren. Over het algemeen heeft men er slechts een zeer oppervlakkig begrip van de quaestie. Zelfs velen onder hen die het best op de hoogte zijn en graag eene lans breken ten voordeele der flaminganten en der verbroe dering van Noord en Zuid, weten er weinig meer van af dan dat het flamingantisme een hevige en vaak te ver gedrevene reactie tegen franschen invloed is; en zeer natuurlijk den ken zij dan ook dat al de pogingen en al het streven van de flaminganten in dien zin gericht zijn. Dit is vooreerst een opvatting van grond beginsel waarover de Hollander en de Vla ming doorgaans radicaal verschillend denken. Verre van den franschen invloed te bestrij den trekt de Hollander hem gretig aan. Hij houdt van de verfijnde schoonheid der fransche taal, als van een heerlijke muziek ; hij mag haar vooruitstrevenden gedachtengang en hare vrije uitingen. Hij doet al wat hij kan om ze zoo goed mogelijk te leeren. Zelfs grenst zijne liefde wel eens aan het belache lijke. Phts roijnliste que Ie roi gebeurt het hem soms in geestdrift te raken voor fransche voortbrengselen, die in Frankrijk zelf zouden doen glimlachen. Een snuggere meneer, die, met wat fransche allures, mooi fransch spreekt, of den naam heeft het mooi te spreken, en wel op de hoogte der fransche litteratuur te zijn, kan hier niet anders dan veel bijval hebben. En ik ben overtuigd dat verre de meeste Hollanders zeer graag in de door de flaminganten zóó versmade gelegenheid zouden willen zijn, beter Fransch te kunnen leeren. Als ik hier even op aandring is het alleen om het essentieel verschil aan te duiden tusschen het streven van Hollanders en Vla mingen, die zoo makkelijk, vooral de Vla mingen, praten van verbroedering en samen spanning tegen den invloed van een gemeenschappelijken vijand. En tevens geeft het mij aanleiding om te doen uitkomen, dat wat op het eerste gezicht de kracht der flaminganten schijnt uit te maken namelijk hun blind strijden tegen franschen invloed integendeel hun eene zwakheid geeft welke maar al te vaak tot het potsierlijke en het groteske overslaat. Laten wij een oogenblik het wenschelijke en doelmatige van een zoo overdreven strijd in acht nemen. Dan zal men ten minste verwachten dat de hoofden der beweging hun gedrags- en levenslijn daarnaar inrich ten. Zij zullen zich opofferingen getroosten om de Vlaamsche kunst- en letterkunde te steunen; voortdurend de rechten en de eischen van hun stam verdedigen; in elk geval en overal hun volkstaal spreken en ook pogen ze door anderen te doen spreken. Helaas! Men moet een tijd met de flaminganten geleefd hebben om te weten op welke manier de stugst-intransigenten onder hen de hun zoo dierbaar zijnde grondbeginselen toepassen. Men moet in hun huizen een van die feesten hebben bijgewoond waar nooit, ook door henzelven en door hunne kinderen, een ander woord dan fransch gesproken wordt; men moet ze volgen in die magazijnen waar al hun boodschappen in 't fransch geschie den; men moet, o comble! even op straat met de, ik weet niet hoeveel leden der Vlaamsche Academie meeloopen, die, zoodra de zitting afgeloopen is, zonder de minste schaamte adieu zeggen aan het officieel »Nederlandsch" dat zij onder hun koepeltje gesproken hebben, om gezellig in BelgischFransch hun gewone taal, te gaan praten! Het is een lamentabele, voort durende tegenspraak tusschen princiep en daad, en 't ergste van al bestaat nog hierin dat het hunne schuld niet is: het is fataal, het kan niet anders. Het Fransch is zóó bepaald de gewone taal der beschaafde standen geworden in België, dat de Vlaming van aanzien die het Vlaamsch, zijn dialect dus, of, erger nog, wat men er noemt het »Nederlandsch" uitsluitend als taal poogde te gebruiken, er aan een voortdurenden hoon, en spot blootgesteld zou zijn. De taaiste moed zou er niet toe volstaan. Zoo iemand was gewoon onmogelijk in de Belgische, ja, in de Vlaamsche, ja zelfs in de flamingan tische gemeenschap. Het is dus niet moeielijk te begrijpen, dat een dergelijke overdrevenheid van princiepen, gelogenstraft door zulk eene tegenspraak in de uitvoering, aan de flamingantische be weging de sympathiën van de negen tienden der intellectuëeie Belgische bevolking onttrok ken heeft en dat de flaminganten, in plaats der zaak die zij verdedigden te steunen, niets anders deden dan haren vooruitgang belem meren. Maar zijn ze ook wel zóó flamingant als ze 't graag willen? Ik geloof er niets van. De flamingant heeft zoo altijd over zich iets officiëels dat volstrekt geen vertrouwen inboe zemt. Het heeft bij hem veel rneer weg van een houding dan van een overtuiging; en al te dikwijls ook gebruikt hij zijn flamingan tisme als een politieken hefboom. Men krijgt voortdurend den indruk of men te doen had met menschen die er een zeer bijzonder belang in hebben om zich als taaiverdedigers en strijders aan te stellen. Trouwens, wat willen die hoofden nu eigenlijk ? Het Vlaamsch ondersteunen om de taal zelve! Dat is te weinig; en wat er nog aan gedaan wordt geschiedt niet alleen zonder hun hulp, maar in den regel tegen hun wil in. HetVlaamach hoog ophouden als voertuig van ideeën en als een trotsche vesting van nationaliteitsgevoel? Helaas ! de bewijzen dat nooit iets geschiedt in die richting liggen voorhanden. Een stamverbroedering met Holland? Maar zijn die menschen dan nooit in Holland geweest, dat ze niet weten welk een ontzaglijke zedelijke afgrond die twee volken van elkander scheidt: een zóó enorm verschil van taal, van op voeding, van zeden, van gedachtengang en levensopvatting, dat het heusch, in volle op rechtheid onmogelijk is het wederzijdsch ver wantschap te voelen. Wat dan eindelijk?... De flaminganten weten 't zelven niet, ziedaar de waarheid. Zij hebben slechts een negatief, en geenszins een breed, samenhangend, practisch, heropbouwend pogramma. Wel valt het niet te ontkennen dat zij toevallig ook zeer goed werk verrichtten; en bv. de door hen bekomen wet waarbij de beschuldigde in zijne moedertaal verdedigd en veroordeeld worden zal, is stellig een gezonde maatregel, die het getal rechterlijke dwalingen en verkeerde vonnissen aanzienlijk deed verminderen, maar, door die zelfde soort eischen overdreven uit te breiden, hebben zij het doel verre voorbij gestreefd en de liefde van het volk verloren. Wie, in België, die nog zijn gezond verstand heeft, kan bv. de flamingantische ideeën van opvoeding met bet Nederlandsen als voertaal goedkeuren: een opvatting van educatie waarbij de twintigjarige jongeling tegenover zijn tijdgenooten in het struggle for life zou staan, nagenoeg in de verhouding van een zieke kip zonder vlerken tot een zwerm krachtige vogels, die, van de eerste wiekslagen af, ontzaglijk hoog en verre vooruit zijn? Dat is 't ellendigste van het flamingan tisme, dat men er maar geen rekenschap wil houden met onoverkomelijke toestanden. De flamingant windt zich op met holle klanken, en als hij luid zijn haat tegen het Fransch heeft, uitgeschetterd, denkt hij ge noeg gedaan te hebben. O! het Fransch! daar mag hij niet van hooren of hij raakt in woede. Stelselmatig, zonder onderzoek noch onderscheid, maar steeds in princiep, niet metterdaad, wel verstaan, trekt hij er blindelings tegen te velde, net als een kleine keffer, die zicti tegen een grooten hond laat opruien. Weg met het Fransch! ziedaar, in zijn erbarmelijke essentie, het met erbarme lijk inconsequente middelen aangevoerde einddoel van zijn gansche streven. Als men nu van de hoofden der beweging tot de simpele soldaten van het legertje afdaalt, wordt het schouwspel haast nog treuriger. Ik gewaag hier alleen van de intellectuëeie llaminganten, want de groote massa, of', beter gezegd, de kleine massa der aanhangers, is van geen beteekenis. Een zeer bekend Hollandsen schrijver zei me onlangs, gewagend van den materieelen toe stand der letterkundigen in zijn land: »Hij, die in Holland van zijn pen moet leven, leeft niet.' Welnu, dit voor Nederland iet wat overdreven gezegde, mag in den regel met volle waarheid op den Vlaamschen schrijver worden toegepast. Onbekend, onbe mind en ongelezen in zijn eigen land, heeft hij als eenige toevlucht voor zijn pennevruchten de Hollandsche tijdschriften en uitgevers, die hem, op zeer weinig uitzonderingen na, het gezondene als onbruikbaar terugsturen. Na korten tijd, ontmoedigd en verbitterd, werpt hij zich op de magere hulpbronnen van zijn land terug, en poogt er zijn deel in de officiëele belooningen te veroveren Dat is vooral 't afkeerige van den toe stand. Arme, dikwijls talentvolle jongelui, verlagen zich tot de onteerende taak, hun vrije, aangeboren gaven te breidelen en te dooden, tot zij er toe komen de niet van mediocriteit te noemen romans en tooneelstukken te schrijven, die kans hebben in Jen smaak der diep-achterlijke uitdeelers van of'fieiëele belooningen te vallen. Ik weet wel dat er eenige uitzonderingen zijn, maar die wegen niet op tegen de massa, en hoe lang duurde het echter ook niet alvorens de waarde van zulke zeldzame verschijnselen erkend wordt. Er is op dit oogenblik, in beel Vlaamseh België, op n enkele uilzon dering na: namelijk het zeer merkwaardig tijdschrift, l'an A'tt en Straks, hetwelk ofschoon in 't Nederlandsen, gesteld, niets van het bekrompen flamingantisch karakter weg heeft, een tijdschrift noch courant, die voor een «nigszins intellectueel-ontwikkeld lezer nog genietbaar zijn. Alle oorspronkelijkheid, alle f'rischheid, alle eigenwaarde zijn er uit ver dwenen ; en zoo is men langzamerhand ge komen tot het ellendig verschijnsel dat nu de Vlaamsche beweging kenschetst: een der achterlijkste litteraturen van het einde dezer negentiende eeuw; een ding dat noch kracht noch toekomst meer heeft; een boel nare werken, zóó leeg van leven en ideeën, dat zelfs de mindere man, dien zij heeten te ontwikkelen en te beschaven, er zich met minachting van afkeert, en nog liever zijn weinigje geestesvoedsel zoekt in de vertaling van vreemde draken, waarmede de rondventers hem dagelijks komen bestormen. Wat ware t veel beter en wijzer geweest, in plaats van al dat hol geschreeuw, den grooten en zoo vaak heilzamen invloed der fransche taal en ideeën met oprechtheid te erkennen, en er ons het goede van toe te eigenen zonder daarom van onze oorspron kelijke hoedanigheden afstand te doen, wat nu toch wél gebeurd is met dat voortdurend ploeteren in 't moeras van het flamingan tisme ! Men moet eenmaal den moed hebben het zichzelf te bekennen: het Vlaamsch is een arme, kleine taal, en een schrijver van talent kan het maar diep betreuren dat hij over geen beter voertuig van gedachten-ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl