De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 17 januari pagina 8

17 januari 1897 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1021 die van een vermeenden, een werkelijken krank zinnige zou maken. Iemand toch, die niet krankzinnig is, is zich daarvan zeer goed bewust, en nu werkt het feit, dat men in een gesticht is opgesloten, dat alle handelingen met wantrouwen worden gade ge slagen, dat men niet vry is in zyn doen en laten en dat elke daad, die men verricht, en die eenigszins buiten het kader van gewone handelingen valt, voor de daad van een abnormale wordt gehouden (ook al zou dezelfde daad, door iemand buiten het gesticht verricht, als normaal worden beschouwd), inderdaad zóó benauwend op den zoogenaamden patiënt, dat het in staat is hem gek, althans het slachtoffer van verkeerde ideën te maken. Ik ken b.v. iemand, die in een gesticht wordt verpleegd en iets meende op te merken wat niet zóó was. Reden genoeg voor zijne bewakers om in die gewone vergissing de hallucinatie van een krankzinnige te zien. Hem gelegenheid geven zich van z\jne dwaling te overtuigen, waardoor toch de zaak dadelyk zou zijn opgelost dat veroorloven de wetten van het gesticht niet. Wel werd zijne vergissing als een bewijs van verstandsverbüstering beschouwd. Is het wonder, dat iemand, die op deze wijze dag in dag uit behandeld wordt, eindelijk zyne zelf beheersching verliest, dat hy in zy'n angst, dat men hem altyd in dat gesticht zal houdeu, overspannen wordt en dat die overspanning zich op de een of andere wijze (soms in handtastelijk' optreden) uit ? Helaas! dan worden dat gemis aan zelfbeheersching en die drift weer alg eene uiting van krankzinnigheid beschouwd en zoo draait men in een cirkel rond. Het zou mjj niet moeieljjk vallen dit kleine voorbeeld met tal van anderen te vermeerderen, maar ik weet, dat de beschikbare ruimte dit niet toelaat. Wel echter beweer ik met klem, dat het wenschelijk ware, indien al zulke voor vallen en nog veel ergere, op welke het woord uit uw artikel »die het daglicht niet mogen zien" van volle toepassing is, algemeen bekend werden. Hoe zou de publieke opinie zich dan meer en meer verzetten tegen het verplegen van zenuwIjjders in gestichten en zich verklaren voor de opname in gezinnen bv. van doctoren op het platteland, waar de patiënten dut hebben wat hun toekomt en wat zij in een gesticht geheel missen, nl. omgang met gezonde menschen die met hen medeleven. Ten tweede kan ik niet genoeg zeggen hoezeer ik geheel aan uwe zjjde sta in uwe beschouwing over de wrjze, waarop de opname in een gesticht gemakkelijk wordt gemaakt. Als men ten volle doordrongen is van het ellendige beslaan in een gesticht, dan komt men van zelf tot den wenscb, dat die opname zoo moeielijk mogelijk worde gemaakt, uitgezonderd voor die gevallen, waarin iedereen de krankzinnigheid kan constateeren. En zou het dan niet een goed, misschien wel het beste middel zijn: eene observatie van den verdachte gedurende b.v. minstens 6 maanden in een doctorsgezin op het platteland ? Eindelijk het ontslag van een patiënt. Ook dit is dikwerf geheel afhankelijk van n persoon en het is voorgekomen, dat de doctoren hoege naamd geen moeielijkheden zullen maken, een patiënt te ontslaan, indien degene, die het ont slag moest aanvragen, dit maar had willen doen. En juist deze persoon is daarvoor angstig, omdat h\j of zij de verantwoordelijkheid van die ont slagaanvrage geheel alleen moet dragen. Zou hierin langs wettelijken weg geen veran dering kunnen worden gebracht ? Q. N. iiiiiiittiiiiiiiiuini i IIHIIIM HU HETSJES Be eeanatlilnB. Een nachtelijke spookhistorie. Naar het JJtiitsch, van F R i T z S A L z u R. Mijn vriend, Dr. Schnack, had een interessant uiterlijk, hij was bleek, lang en mager, en had uitstekende jukbeenderen. Op zyn scherpen neus balanceerde een gouden lorgnet, waarachter een paar groote zwarte oogen schitterden. Zijn dunne, blanke vingers draaiden onop houdelijk aan zijn zwarten snor, of speelden zenuwachtig met zijn gouden lorgnet, als hij een levendig gesprek voerde. Verder rookte hij onophoudel\jk sigaretten, die hij zelf rolde van zware Turksche tabak. Telkens, als tegen woordig zijn beeld in mijn herinnering oprijst, zie ik het smalle, bleeke gezicht achter een lichte, blauwachtige wolk van sigarettenrook; die behoorde even noodzakelijk bij zijn ver schijning, als de raven b\j Odin. Dikwijls genoeg had men hem al voorspeld, dat die gewoonte hem nog eens te gronde zou richten ; maar daar hij zelf medicus was, rookte hij ongestoord door, evenals hij ook, ondanks alle waarschuwingen, het grootste deel van den nacht in den HatUskeUer doorbracht, waar hy dan verscheiden fiesschen zwaren wijn dronk. Bier roerde hij nooit aan, »omdat het hem dom maakte, terwijl wijn daarentegen zijn geest bevrijdde". «Zie je", zeide hij eens tegen mij, «verstandiger zal niemand worden door het drinken van wijn, maar de hindernissen vallen weg, de barrières, die iemand overal voor den neus staan, als hij nuchter is. Je weet wel, dat je er wel over zoudt kunnen springen, maar je doet het niet, je hebt er geen zin in! Maar na een paar rlesschen wijn, zie, dan beginnen je gedachten van ongeduld te trappelen, net als renpaarden bjj den start. Nog een paar glazen, en voort gaat het over alle slooten en hekken, zoodat de vonken er uit vliegen. En dat pleizier laat ik me door geen enkelen anti-alcoholist ontrooven". Ik moet bekennen, dat die leerstellingen inderty'd een diepen indrk op my maakten, en dat het niet lang duurde, of ik nam met het grootste moet liever bekennen, dat ik me meer thuis voel in onschuldiger gezelschap !" Een oogenblik later waren wij op weg naar den Iluthskeller. Bij den hoek van een straat blies een windvlaag ons een groote stofwolk in het gezicht. »De duivel hale dien stof boel!" riep Dr. Schack uit, met alle teekenen van afschuw, terwyl hij zenuwachtig met de oogen knipte. »Kijk nu eens naar die pyramide! Vanonder het dikste vuil, dan stroohalmen die in een kringetje worden rondgedraaid, en bovenaan gepulveriseerde viezigheden! Ik verzeker je, dat die rommel wemelt van bacteriën! En zoo iets moeten we nu ina demen ! Een koninkrijk voor een glas wijn, om het weg te spoelen !" Een paar minuten later zaten wij in ons ge wone hoekje in den lïatliskeller; uit het blin kende koelvat keken twee geelgelakte rlesschen over de tafel, waar boven de rook van Dr. Schnack's sigarette een welriekende wolk vormde. Het duurde niet lang, of de oogen van mijn vriend werden levendiger, en de hindernissen begonnen weg te vallen. Het was nu werkelijk een ge noegen, naar hem te luisteren. Wat hem kenmerkte, was een helder overzicht over de meest uiteenloopende zaken; hoewel hij zich in zijn wetenschap hoofdzakelijk op n tak toelegde, hield hij er in andere opzichten veel van, alle kleinigheden en alle afzonderlijke ver schijnselen onder groote, algemeene wetten te brengen. Ditmaal had hij het over de treurige positie Ministerieele loopbaan. (Lustirje Blatter.) Oppassen is de boodschap! Als de voorste rolt, dan rollen we allemaal! Parlementaire Portretten (Karikaturen), door JAN DE WAARM. genoegen deel aan de wedrennen in den llitthsMler. Op een goeden dag kwam ik hem weer pens afhalen. Hij zat in zijn studeerkamer en keek door een microscoop; om hem heen stonden, in houders van ijzerdraad, kleine glazen huisjes met bacteriën-culturen. In bacteriologie was hij een specialiteit en hij had zich reeds een grooten naam verworven door zijn ontdekkingen op dat gebied. »Kijk hier eens in", zeide hij, terwijl hij op zijn microscoop wees. Op een blauwen grond zag ik een menigte donkerrood gekleurde kleine staafjes, die hot en haar door elkaar lagen. »Wat is dat?" vroeg ik. »Een doods-engel der menschheid", antwoordde hij, »1300 maal vergroot. Tuberkelbacillen. Kijk, daar heb je ze", en hij liet mij een met een troebele brij gevuld huisje zien. »En hier heb je de andere heeren: Cholera, rotkoorts, typhus, en al den anderen rommel". En met die woorden hield hij mij telkens een ander huisje voor den neus, waarin zich in door zichtige gelatine nu eens een gekleurde, dan weer een grijze druppel of streep bevond. Ik kreeg er werkelijk kippevel van, want de nabijheid van die twijfelachtige existenties, slechts door een glazen buis-je en een stukje watten van mij gescheiden, had iets griezeligs voor mij. Maar Dr. Schnack lachte, terwijl hij de buisjes weer weg zette. »Wees maar niet bang, hoor! 't zijn allemaal gevangen en getemde exemplaren! Ze hebben geen tanden, de meeste ten minte niet. Alleen deze zijn gevaarlijk. . . Daar zou ik je een akelige historie over kunnen vertellen. . . ." »Beste dokter," viel ik hem in de rede, slaat ons, asjeblieft, maken dat we wegkomen, ik Een jachtpartij in de twintigste eenw. flllinstration.) Jbr, Mr, Bcelaerts m BloManfl, } der geneesheeren in den tegen woord igen tijd, en 1 bracht die terug tot de algemeene sociale quaestie. ! -Gebrek aan afnemers, dat is het ! Bij de geneesheeren even goed a'.s bij de anderen. Het is niet waar, dat er te veel dokters zijn, dat is maar i onzin! Maar de helft van de menschbeid beperkt zich tot een minimum van medischen raad: meer kunnen zij evenmin bekostigen, als allerlei weelde-artikelen. Gebrek aan afnemers, dat is het! . . . Weet je, wat ik geloof? Onze Euro- l peescbe beschaafde natiën zijn niet in staat, J ooit een oplossing te vinden voor de sociale quaestie. Ze zijn gedegenereerd. Cultuur degeneI reert een ras altijd. Denken en voelen grijpt aan. Domheid is gezond! Proost! Ze znllen allemaal te gronde gaan. Proost! De Chineezen zullen komen en ons als een sprink; hanenzwerm overstroomen. De cultuur zal eerst [ een schroefbeweging achteruit maken, en dan j weer vooruit. Nu, proost!" Hoe langer hoe meer hindernissen vielen voor j mijn vriend weg, naarmate er meer halzen van iles-schen uit het koelvat te voorschijn kwamen. Hij verdiepte zich in de diepzinnigste vraag stukken, uitte veronderstellingen over den strijd tegen de Cbineezen, en rookte onderwijl ontelbare sigaretten, terwijl voor mijn oogen alles reeds licht begon te zwaaien en te vervloeien .... Ten slotte vertoonde hij nog een paar goochel kunsten, waarin bij bepaald een meester was, en waarbij zijn min of meer spookachtig uiterlijk hem veel diensten bewees. Dien avond zou ik : er mij zeker niet over verbaasd hebben, wanneer i hij op een ton den ll<illtxlu'ller uitgereden was. i Doch dat gebeurde niet, maar wij verlieten, zoover ik mij kan herinneren, in zig-zag-lijnen het lokaal, een eerbiedwaardig aantal leege liesschen en een hoop sigaretten-stompjes achter latend Op den M'jaicn)iliil2 schenen verschillende manen zóó helder, als ik sedert dien tijd nooit meer gezien heb; de oude Peter maakte duidelijk bui gingen, en als ik mijn best deed, de spits van de Maria-zuil te bekijken, viel die telkens zóó snel om, dat ik naar den anderen kant geslinger i werd. Aan den voet van de fontein gingen wij zitten, om wat uit te rusten. Ik was in een vreemde stemming, alles leek mij zoo zonder ling, zoo betooverd, en de goocheikunsten van Dr. Schnack kwamen mij weer in den zin . . . Wat klonk daar plotseling voor geraas uit de smalle Itoxcnijaste. 'l Wat zou dat zijn? Met veel moeite, arm in arm, staken wij het plein over, om de oorzaak van dit pliantastisch rumoer te onderzoeken . . . Goede Hemel! . . . daar komt het ... ik ver stijf van ontzetting . . . Voorop rijdt, op een zwart, stampend ros, een gestalte met een zwaard in de hand . . . De oorlog, denk ik. Het kraakt en ratelt. . . ll^chts en links, naar alle kanten, vliegen de dooden . . . kruitdamp en stof stijgt omhoog, in dichte wol ken, die zich tot aan de daken der smalle straat verheffen en de manen verduisteren. Al nader en nader komt het, spookachtig, ratelend, groote wolken als een spoor achter zich latend . . . Menschen vluchten met bedekt gelaat over de straten . .. Gehoest en gerochel klinkt aan alle kanten. »A\le duivels'." riep Schnack, »zie toch eens wat een stof, wat een bacillen!" »De Chineezen !" riep ik verwoed uit. terwijl ik mijn stok vaster beetpakte om met doodsver achting voor de Wes'ersche beschaving te strijden. »Maar kom dan toch uit dien stofbosl, je ademt een vat vol vuiligheid in !" »Xeen !!'' schreeuwde ik, terwijl ik mij naar alle kanten verdedigde. Ik sto d er midden in ... zwarte wolken dwarrelden om mij been, papieren en stroobalmen vlogen mij in het gezicht. . . En plotseling voel ik, dat ik word opgelicht, bet is net, alsof ik meevlieg . . . Duizelend houd ik mij vast aan een eveneens meevliegenden stroohalm. Waarachtig.... de bacteriën!.... »Weg van mijn stroohalm!'' roep ik. Maar de kerel laat niet los, het is een roode bacterie, dik en vet. . . Hij houdt zich aan mijn stroohalm vast.... samen vliegen wij tot onder het dak van een huis en blijven op een venster kozijn liggen. »Ik moet naar binnen," zegt de bacterie. »Zie Hij wordt al weer lastig! / l'nd-.i UXCI.K SAM : »Ik ben bang, dat bij niet zal ophouden met schreeuwen, voordat ik hem met z'n protectie-stroopje heb volgepropt!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl