Historisch Archief 1877-1940
No. 1022
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Noorsch voel, dan ligt dat aan hem,
en niet aan mjj. Niet ik moest hem begrijpen,
LU moest zich door my doen begrijpen. Niet
dadelijk, maar als ik hem tweemaal, driemaal
met aandacht lees. Ik sta toch van Ibsen geen
eeuwen ver, zooals van Homerus; zijn ras is niet
een geheel ander dan het mijne; bij heeft uit
ongeveer dezelfde boeken geleerd als ik; hg is
geen Chinees of Indiaan, maar een Europeaan
van de negentiende eeuw; na eerlijke inspan
ning moest ik hem, op kleinigheden na, kunnen
begrijpen. Hy moest mij Noorwegen doen
begr\jpen, zooals Shakespeare aan geheel Europa
zyn Engeland in z\jn eeuw nu nog begrijpen
doet; zooals Cervantes een Duitscher zijn Spanje
doet begrijpen."
Om van deze algemeene vraag in bijzonderheden
te komen, beweert Brandes, dat Nora uit Het
Poppenhuis en Mevrouw Alving uit Spoken het
minst in Frankrijk begrepen zyn, en het best in
Noorwegen. Dit geeft Faguet niet toe. Ook hy
vindt Nora en Mevrouw Alving zeer begrn'pelijk,
»alleen, men kent ze hier, maar men maakt
er geen heldinnen van, men geeft haar niet gelijk".
Wel twintig maal heeft iemand van Nora gezegd:
»Wat is dat juist ! Precies myn vrouw. Altoos
met haar neus in myn zaken, zich met alles
bemoeien en dwaasheden doen, zonder idee van
wet of recht, en toch in de grond een brave
vrouw met goede bedoelingen, die my van ganscher
harte minacht, en zich zelve beklaagt dat zij
met zoo'n sukkel getrouwd is. Precies myn vrouw!
EerJykheid, jjdelheid, zwakhoofdigheid en ideale
aspiraties, en dan weer onwy ze invallen, waarnaar zij
handelt! Precies nujn vrouw! "En in een ander genre
Mevrouw Alving, een hooghartige, eleldenkende
vrouw, die haar heele leven strijdt om
dehuiseIjjke ramp te verbergen en zoo mogelijk te ge
nezen, en dan, als alles mislukt, zegt: »als het
zoo is, had ik evengoed niet mijn plicht kunnen
doen!" Die vrouw vinden wij ook juist en echt,
en wy bewonderen de schepping, maar wij be
wonderen de vrouw niet, en dat verlangt Ibsen
van ons. Maar dat is bijzaak. Ik kan den heer
Brandes verzekeren, dat n Nora n mevr. Alving
als erkende typen in onze gesprekken opge
nomen zijn."
Faguet besluit daaruit, dat als die typen, door
Brandes de meest Scandinavische genoemd, juist
het best in Frankrijk erkend zijn, dit is omdat
Ibsen ze het helderst geteekend heeft.
Het tweede punt is de symboliek. Brandes
beweert dat de »esthètes" en de fumisten deze er
ingelegd hebben, en dat zij in Ibsen zelf niet te
vinlen is. »Toch wel een beetje", zegt Faguet.
«Want als ze er niet in was, dan zou er van
De Wilde Eend, en Somvmeester Solness heel
llimiiiiililMilMHiiiiluiuiimiiimiiiiiini minimum:)!!
iiiiiiiiiiiiiiiHniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiininnMiiiiiiniiiiiniiiniiiuiiHHimin
Arme Menschen!
DOOR
JÜSTUS VAN MAURIK.
't Is winter, in de straten ligt de vuile,
smeltende sneeuw een duim of wat hoog.
Fijne, dunne vlokken, die zich met enkele
hagelkorrels en regendruppels mengen, vallen
onophoudelijk neer; als door een grauwen,
viezeri nevel schemeren de glibberig-druipende
gevels der huizen. Aan deur en venster
kozijnen hangen ijspegels, half ontdooid, te
lekken. De kille sneeuwlucht dringt door merg
en been; voortsluipend in de buizen doet
zij de bewoners huiverig en verkleumd een
plaats bij de kachel zoeken, wanneer ze er
een rijk zijn.
Er wordt in den winter veel gegeven door
gegoeden en rijken. Diakonie-mstellingen, par
ticuliere genootschappen en stedelijke in
stellingen doen wat in hun vermogen is,
maar toch heerscht hier nog verbazend veel
ellende, die niet onder het bereik valt van
de kerkgenootschappen, «Liefdadigheid naar
Vermogen" of van andere vereeriigingen.
Er zijn nog meer dan te veel ongelukkigen
en armen, die niet brutaal genoeg zijn, om
de ellebogen vóór te zetten en door te drin
gen tot daar waar gegeven wordt. Anderen
weer, als versuft door hun ellende, missen
den moed om zich aan te melden, in de vaste
overtuiging dat zij toch niets zullen krijgen.
't Ging immers vroeger ook zoo, '.ij kwamen
steeds met leege handen terug en dan suften
ze door, over hun ellende, tot dat ze zelf bijna
niet meer weten, dat ze 't eenmaal beter hadden.
Ze leven, neen, ze vegeteeren moedeloos voort,
die armsten onder de armen. Zij kruipen
verder door het stof, langs den grond, door
het slijk, totdat eindelijk de barmhartige dood
zijn hand uitstrekt en hen uit een bestaan
helpt dat geen leven is en waaraan ze zich
toch met alle macht en kracht instinctief
vastklampen.
't Kan wellicht in dezen tijd nuttig zijn,
dat ik een paar bladen opsla uit mijn
aanteekeningen, om ze anderen te doen lezen.
Zij die nooit zelf in de holen der liongerigen
en ellendigen zijn geweest, die echter, mee
lijdend en goed van aard, van achter hun
?warmen haard, de hand uitstrekken en geven
om te helpen of om van »den last" af te zijn,
zij zullen in mijn korte aanteekeningen de waar
heid kunnen lezen: er wordt /tic/ /«<// (jcnoc/j
gegeten!
wat afvallen, en misschien van Rosmersholm en
De vrouw der zee ook wel. En als Peer Gynt
zonder symboliek bij de kaboutertjes is en zoo
veel avonturen betreft, dan is Peer Gynt toch
wel een beetje een kinderachtig sprookje. «Brandes
voert als bewijs aan, dat de Duitschers Ibsen in
het begin «naturalist" genoemd hebben. Dit acht
Faguet geen bewijs; als er eene nieuwe school is,
rekent men al wat nieuw is tot die school, en
Ibsen kwam juist gelijk met de naturalisten in
Duitschland.
Wat George Sand en de romantiek betreft,
heeft Brandes het aan Ibsen zelf gevraagd, en
deze heeft verklaard, niets van George Sand ge
lezen te hebben. Faguet acht dit van weinig
belang. George Sand's ideeën hebben tientallen
van jaren de Europeesche litteratuur van haren
tijd doortrokken. Al verzekert Tolstoïdat hij
nooit Jean-Jacques Rousseau gelezen heeft, dit
verhindert niet dat hij lijnrecht van hem afstamt
in denkbeelden, langs welken weg is by'zaak. Het
is in George Sand en Ibsen hetzelfde oproerig,
uitdagend individualisme, in opstand tegen
traditioneele maatschappelijke wetten, door beiden
meest in vrouwennaturen gelegd ; als Ibsen morgen
George Sand gaat lezen, zal hij zeggen: »Wat
heeft zij een ideeën gestolen van mijn Rebekka,
van myn Nora, van myn Hedda!" In elk geval
is het voor George Sand geen geringe eer, wanneer
haar denkbeelden, door subtiele infiltratie, langs
onnaspeurlyke wegen, hebben meegewerkt om een
man als Ibsen te inspireeren.
v. L.
tiiiimiMiMmiiiiiiiMiiiiiiiiiiii
Muziek in fle Hoofdstad
Eeu aria van Haadel in de Engelsche taal te iiooren
zingen, komt niet zoo heel dikwijls voor. Toch
geeft zulk een voordracht oua een zeer sprekend
beeld van Hüiidel's muze, vooral wanneer een
zanger met zoo schoone st mmiddelen als de heer
Ben Davies bezit, ons zulk een aria te hooren geeft.
Toch ben ik niet zoo onverdeeld ingenomen rnet
dezen zanger als over ht t algemeen het geval was
bij de toehoorders. Er was wel groote beheersching
van st.emmiddelen te bespeuren en in bovengenoemd
werk gaf hij wel zeer veel sclioons te hooien, doch
als s'ijl kou ik mij niet altijd vereenden met
zijne voordracht en een niet altijd passende week
heid wierp op sommige gedeelten m. i. een minder
juist licht. Doeh liet is vooral over de liederen
van Scluimann in de Duitschc taal een taal die
deze zanger niet, gevoelt, wellicht niet eens kent
want de uitspraak van sommige woorden was niet
juist, en er was vaak een onjuist karakter in de
declamatie dat ik weinig voldaan was ; boven
dien was de uitvoering hier niet altijd correct (o.a.
de dubbelslagcn wareu zeer onduidelijk). Ik geloof
dat de beer Davies verstandiger liad gedaan de beste
liedereu van zijne laudgeuooten te doen kennen,
Men kan hier in de achterbuurten toestan
den zien, die 't liart doen ineenkrimpen en
de keel toeschroeven, maar tegelijk de humor
in 't leven ziet en hoort men dingen of
ontmoet men menschen, die, bij al hun ellende, u
een glimlach op de lippen brengen.
*
Op de achtervliering van een bouwvallig
pakhuis, waarin oude, duil'e b<jenen, vodden
en ieege kisten worden bewaard, vond ik,
toevallig met andere heeien in die buurt naar
een paar huisgezinnen onderzoek doende, een
kleérmakersfaniilie, die door een der buren
was aangegeven voor onderstand, bij een
particulier liefdadigheid;? genoot schap.
Op een hoop vodden en lompen, lag de
man, in 't laatste stadium van longtering;
hij kuchte allervreeselijkst en gaf'voortdurend
op. Zijn vrouw, die er hoewel vervallen en
mager, toch niet ongezond uitzag, had ons
hooreri aankomen en riep. boven aan 't luik
staande, dat tot de vliering toegang gaf:
,Hierheen heeren! past u op stoot uw hoeden
niet" en terwijl we de ladder opklommen
en ik mijn hoofd door de luikopening stak,
zei ze tot haar man: Jan! daar bennen de
heeren van de weldadigheid."
't Is goed! help me even op ik kan
niet uche uche!"
Hij richtte zich met moeite op en ik zag
een gelaat niet vuurroode koonen en een paar
koortsig gloeiende oogen, die mij verwon
derd aanstaarden.
»Zet toch die emmer weg, Nu!?de heeren
vallen 'd'r over,'' zei hij kuchend en wees op
een gebroken emmer, vol vuil, die vlak bij
den ingang een afgrijselijke lucht verspreidde.
De heeren moeten me niet kwalijk nemen,
dat 'k niet opsta uehe! ik kan niet!
en u moet niet denken dat we uche! uciie!
zulke vuiHikken bennen, maar Na heeft
d'r hand verzwikt en uehe uche! ik hel)
geen kracht meer 'k ben zoo beroerd, heeren!
Ik ga d'r zeker gauw vandoor en we hebben
ons kind ook nog verloren, gisteren 'tlijkie
Jeit daar." J']u niet bevende vingers wees hij
op de manke tafel diö.tegen 'i schuine dak
leunde.
Toen eerst zag ik, dat de vrouw dik
behuilde oogen had; op de t af e i ontwaarde ik
een kinderlijkje, dat daar onder een gescheurd,
blauwbont boezelaar was neergelegd.
Door de reten en naden en_ tusschen de
gebroken pannen van het dak, joeg de wind
fijne, poeierige sneeuw, die langzaam over
j het bonte boezelaar een wollig laagje vormde,
medelijdend het, gestorven kindje als met een
zuiver wit lijkkleedje bedekkend.
»Wil u Janssie 'reis zien?" vroeg de vrouw
en wilde 't boezelaar optillen.
»Neen moeder,laat 't stakkertjc rustig liggen.''
»Och! kijk u maar 'es even T' Ze lichtte een
tip van 't schort op en ik zag eeu blauw-wit
kmdergezicluje, dat met half geopende,
genatuurlijk door interessanter proeven toegelicht dan
door het toegiftje dat hij op verlangen van 't publiek
gaf?.wie weet hoe belangwekkend die kennisma
king ware geweest en dan waren die voordrachten
in vereeniging met het vele goede dat in de aria
was op te merken, wellicht voor den heer Davies
een groot artistiek succes geweest en dan had hij
tevens een ncboone roeping vervuld, n.l. aan het
vasteland te toonen, dat ook Engeland componisten
bezit, die met etre genoemd mogen worden, want
daarvan zijn wij nog lang niet genoeg overtuigd.
In een zijner opstellen klaagt Saint-Saëna dat
de traditie van Handel geheel is verdwenen, want
Engeland die haar bezitten kon, heeft die verloren.
Ik geloof dat de Duitschers en Nederlanders die
traditie beter hebben dan de Engelschen als men
ten minste op deze proeve, door een der be
roemdste Engelsche concertzangers hier afgelegd,
mag afgaan.
De orkestwerken met name de 3e symp'ionie
vao Brahms, genoten weer de bekende schoone
vertolking en ik bewonder ten zeerste mede de
wijze waarop de beer Meugelberg zijn orkest leidt
en geleidt.
Bij een volgende uitvoering, uitsluitend bestaande
uit orkestwerken, hoop ik weer eeuigszins uitvoe
rig over het orkest te spreken.
* #
*
Hoe ik over de veeltalige opera-voorstellingen
van den heer Van der Linden denk, weten de
lezers, dus daarover behoeft niets meer gezegd te
worden, doch een woord van bewondering voor
d'Audrade, den eenigen, den grooten, den genialen
Don /«««-vertolker, moet mij van het hart.
Ik dacht gedurig: voorzeker zou Mo?art in dezen
zanger zijn ideaal hebbeu gevonden, want d'Andrade
vertegenwoordigt niet alleen voor ons de vol
maakte uitbeelding van het karakter, doch ook de
beheerscher van bet beleanto, in den schooneuzin
van het woord; al spelende beheerscht hij de
verbazendste moeielijkheden, er is niets wat hem van
de wijs kan brengen (al laat ook de pianist liem
in den steek) en tevens laat hij zich schijnbaar zoo
door zijn rol medeslepeu, dat hij volkomen den
indruk geeft van den onstuimigen en onverzadelijkt-n
najager van genot. Eeu ware losbol, maar toch
aliijd op-eud-op een edelman.
Dat hij Fiai'li' lian dal r ma, culdn l/t ie.iiit, evenals:
dek vieid ulla fniestra o mio texnro (dit laatste
uitstekend op de nia> doline begeleid door den heer
Wolt.er?) herhalen moest, sprak hier van zelf, doch
dat hij liet champagrielied een tweede maal zoo ge
makkelijk zong, alsof liij het nog wel zesmaal had
kunnen doen, is een schoon bewijs voor zijn
meesterschap. Als een curieus staaltje van de
intelligentie van d'Andrade, zij nog vermeld, dat
hij een couplet van de serenade in Let Hollaudsch
zong.
De voorstelling liep ovet het geheel niet, slecht,
de dirigent, de heer Kwast, toont meer en meer,
dat, men in hem een hoogst gelukkige keuze deed.
Naast een grootheid a's d'Andrade verbleekt al
bet andere, doch bij allen bleek zeer veel goeden
wil en inspanning om naast den sast een passend
figuur ti: maken. Dit is vooral te waardeeren,
MMIIIllllllllllllllllllllllllllllllllillUlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllimi
broken oogjes en een scheefgetrokken mondje,
er akelig uitzag.
»Ze heeft 'n stuip gehad; 't was anders een
hondje van een gezichie", verklaarde de vrouw
en terwijl ze zuchtend het kleine gelaat weer
bedekte, zei ze zachtjes snikkend: »Ze was
drie jaar, met Sinterklaas geweest, en heel
bijdehand, maar ach! 't is toch maar gelukkig
dat ze dood is; we hebben zelf geen eten en
van de woning moeten we ook af. We kunnen
niets betalen . .."
»Ik kan al lang uche! niet meer werken
en wat we hadden uche uche.' aan goed
en zoo, hebben we opgegeten."
Alaar waarom ben je niet naar 't gast
huis gegaan '.'
»'k Ben er lang genoeg in geweest meneer,
maar uche!?je kan daar toch niet eeuwig
blijven."
En heeft de diakonie niets voor je kunnen
doen ?
»J)at zit 'em zoo, meneer! Mijn m.m is
griffermeerd gedoopt, maar indertijd niet aan
genomen en ik ben katholiek, begrijpt u ?
Nou doet zijn geloof niets, omdat ie geen
lidmaat is en mijn'kerk wil niemendal van
me weten, omdat ik niet in m'n geloof ben
getrouwd. Ja! 't is naar..../
>'En we bennen van fatsoenlijke kom-af
je houdt 't zoo lang uit als je kan uche uehe!"
M'n man dacht altijd dat ie 't wel weer
op zou halen en zou kunnen werken, maar'' ....
meewarig schudde de vrouw bet hoofd tegen
mij, terwijl ze tersluiks baar man aanzag.
»En als we nou maar eerst Janssie konden
begraven ; de buurman beneden, achter, heeft
de heeren zeker daarom geroepen''. 't Kan
niet anders, dat weet ik wei; ze wordt van
de stad begraven maar och Jèsis! ik had
't stumperdje zoo graag 'n fatsoenlijke be
grafenis gegund; ze heeft nooit wat in d'r
leven gehad."
.. \Ve hadden niemand uche uche! on:
naar de politie of 't gasthuis te gaan om
Janssie aan te geven voor 'n begraving en
toen heeft de buurman . ...' hier kreeg tic
lijder een hoestbui, die hem belette verder te
spreken. Zijn vrouw ondersteunde zijn hoofd,
gaf hem een teug water, uit, een gebarsten
kom en zei op zachten, meelijdende!! toon:
-spreek niet zooveel Jan, je wordt er zoo
benauwd van."
Wij stonden daar en we zwegen, want
wat moet men zeggen bij 't zien van zooveel
droevige ellende 'i
Toen we vertrokken en in de hand der
vrouw, een paar geldstukken drukten, om in
den eersten nood te kunnen voorzien, barstte
zij in tranen uit en zei snikkend: «Och God,
och God! hij haalt 't er nooit weer boven
op en hij was toch een gqeie man voor me,
altijd werkzaam, zoolang ie kon, geen
uitgaander, heeren! en nooit van dat"?ze
maakte met de rechterhand de beweging van
omdat de medewerkenden te strijden hebben met
den stijl waarin zij zijn opgevoed op dit tooneel.
De andere gast Mej. Febea Strakosch is niet bij
machte de grootsche schepping van Mozart zoowel
in dramatisch als in technisch oplicht recht te
doen wedervaren. Wellicht komen in andere par
tijen hare gaven beter uit, doch voor die gewel
dige partij wordt evengoed als voor Don Juan het
hoogste geëischt.
Ik onthoud mij thans over de andere vertolkers
te spreken; wanneer zij geheel in eigen omgeving
zijn kunnen zij ook meer zich zelf zijn. Ten slotte
zij echter gemeld, dat de heer Schmier met zijn
solo: Madamiiia! il catalor/n e questo en de heer
Thijsseu met de aria, 11 mio te-ioro in tunto
bijzoader veel succes hadden, en dar, na het einde vau
ieder tafereel liet tooneel afgesloten bleef door een
gordijn waarvoor de solisten kwamen buigen.
Dat is een stap op den goeden weg, die zeer
toegejuicht mag worden.
Door groote mannen is het wel eens met
jaloerschbeid aangezien, dat de Comiiaudeur in Don Juan,
die om kwart, over acht steift, om half twaalf
zijn standbeeld al heeft. Zoo gauw gaat het met
onzen grooten meester Sweelinek niet. Voorzeker
zullen ongeduldige verbeiders van dit schoone
oogeublik nog wat geduld moeten oefenen, doch
ik hoop dat het voorbeeld van een zoo snelle
hulde alle vereerders van onzen grooten Sweelinek
moge opwekken niet te lang te wachUn met hunne
gaven voor een monument ter zijner eere toe te
zenden na ontvangst van de circulaire van het
Hoofdbestuur, die eerstdaags zal verschijnen.
In bet Concertgebouw traden gisteravond twee
solisten op, Mej Eléonore Blanc uit Parijs (znng)
en de Heer Ferruccio 13. Busoni uit Berlijn (piano)
die zich beiden in zeer grooten bijval mochten ver
heugen.
Mej. Blanc is eene voortreffelijk geschoolde zan
geres die zich los heeft weten te maken van de
Frausche opera-manieren. (In Parijs zijn bijna alle
zangeressen: opera-zangeressen) en die op liet
oogeublik bijna de eeuige concert-zangeres aldaar is,
die zoowel in de Frausche als voor de Duitsche
werken in de concertzaal uitstekend op haar plaats
is. Geen vibrato, geen geknoei met rliythmiek,
doch eene zeer intelligente, goed doordachte en
goed gevoelde voordiacht.
Alleen betreurde ik het dat zij na de pauze uit
sluitend van Massenet zong, en geen liederen vaa
Franck, d'iudy of andere Fransche meesters, die
zij eveneens voortreffelijk zingt, zooals ik vroeger
gelegenheid had op te merken.
De stem heeft bij veel glans soms iets
harddroogs, doch voor de wijze van vertolking kan
men niet genoeg ingenomenheid betuigeipoj^n.
was zij niet de heldin van den avond. De ne!d
was de heer Busoui, die zich in het 5e concert
van Beethoven, al een kunstenaar van groote
betcekenis deed kennen, hij speelde dit werk op door
en door gezonde, natuurlijke en artistieke wijze
en tevens met eeue gemakkelijklieid en
rhythmische duidelijkheid die bewondering afdwingt.
Hier werd de virtuoos geheel door den artist
op den achtergrond gedragen, docli na de pauze
drinken »en... Janssie,heeren!. .moetze..?"
Jansje is twee dagen later begraven, niet
van de stad maar deftig, door een gewone begra
fenis-onderneming een meelijdend man zorg
de er voor de moeder ging mee, ze wou en ze
zou en ze hoefde niet op haar man te passen
want die was weer naar 't Gasthuis vervoerd
* #
Op een klein achterkamertje in een van de
dwarsstraten van de Jordaan, troffen we een
oude, erg doove vrouw aan, die een briefje had
geschreven of laten schrijven aan een der«omif
leden van het genootschap. Toen we binnen
kwamen, na op ons herhaald kloppen geen
antwoord te hebben ontvangen, scheen het
vertrekje ledig, 't Zag er tamelijk ordelijk en
niet onzindelijk uit; een paar stoelen, een
klein tafeltje en een vrij «oede chiffonière,
vormden het ameublement. Een klein fornuisje
verspreidde een aangename warmte.
Hola! is hier niemand! riep ik, zóó luid
dat eensklaps uit de bedstede, die achter ons,
naast de deur was, een doffe oude-vrouwenstem
antwoordde: »Is dr' iemand?" en ons ziende,
met een schriktoón vervolgde: <>0, krimmeneele,
de heere! Gut, mensch 'k lig nog in me bed.
O! zwaar last van rimmetiek in de beene
kan niet opstaan. O, Gut! had ik gewetedat
de heere komme zouwe, dan "
Maak 't je niet moeilijk moedertje, we zul
len wel bij jou komen. Je hebt je aangemeld
om onderstand, bc?
?»Wulief".; 'k bin hardhoorend; ook al rim
metiek in 't hoofd, zinkiugs en kou en trekkirigs
in de beene. Ja heere! 'k ben zwaar bezocht!
Ik herhaalde wat ik gezegd had iet:- luider en
voegde er bij: 't Ziet er hier niet naar uit alsof
je zóó dadelijk en dringend hulp noodig hxht".
Niet? Nou! dan vergisse de heere der ei;, >
etl'elief leelijk, ja 't ziet 'r hier knappies uit,
ik verstop me goed niet zoo as andere doene
ik heb nog 'n paar goeie stukkies. Maar ik ben
er toch heel naar au toe. 'k Ben 't al men leven
goed en fesoenlijk gewend geweest, altijd ge
diend onder den rijkdom, schoonmaakster op
Ileeren- en Keizersgracht geweest, maar nou
in de dikkedcnsie, te stijf van de rimmetiek
en zwaar in de beene weet u? En me zoons,
de een is 'n knappe timmerman, de andere
is bij een wijnkooper en de jongste a n de
groenmark, doen niks niet an me, niks nie
mendal en 'k ben toch derlui eige lijfelijke
moeder. Ja, 't is een schandaal, heere! Ze
late me maar voor oud vuil ligge, en ze kijken
niet naar me om. Naar me vroegere
schoonmaukhuizen kan ik nou niet gaan, door de
rimmetiek; 'k kan niet vooruit, weet u? En de
juffrouw van beneje, die me wel 'reis 'n
komrnetje koffie brengt zei: Mens ! zei ze, waarom
ga je ook niet an de weldadigheid ; d'r wordt
zoo'n hoop gegeven, dat jij d'r ook wel een
paar centjes van mag bebbe. Je bent toch
ook behoeftig, al heb je nog een siffonjère".