De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 24 januari pagina 3

24 januari 1897 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1022 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Noorsch voel, dan ligt dat aan hem, en niet aan mjj. Niet ik moest hem begrijpen, LU moest zich door my doen begrijpen. Niet dadelijk, maar als ik hem tweemaal, driemaal met aandacht lees. Ik sta toch van Ibsen geen eeuwen ver, zooals van Homerus; zijn ras is niet een geheel ander dan het mijne; bij heeft uit ongeveer dezelfde boeken geleerd als ik; hg is geen Chinees of Indiaan, maar een Europeaan van de negentiende eeuw; na eerlijke inspan ning moest ik hem, op kleinigheden na, kunnen begrijpen. Hy moest mij Noorwegen doen begr\jpen, zooals Shakespeare aan geheel Europa zyn Engeland in z\jn eeuw nu nog begrijpen doet; zooals Cervantes een Duitscher zijn Spanje doet begrijpen." Om van deze algemeene vraag in bijzonderheden te komen, beweert Brandes, dat Nora uit Het Poppenhuis en Mevrouw Alving uit Spoken het minst in Frankrijk begrepen zyn, en het best in Noorwegen. Dit geeft Faguet niet toe. Ook hy vindt Nora en Mevrouw Alving zeer begrn'pelijk, »alleen, men kent ze hier, maar men maakt er geen heldinnen van, men geeft haar niet gelijk". Wel twintig maal heeft iemand van Nora gezegd: »Wat is dat juist ! Precies myn vrouw. Altoos met haar neus in myn zaken, zich met alles bemoeien en dwaasheden doen, zonder idee van wet of recht, en toch in de grond een brave vrouw met goede bedoelingen, die my van ganscher harte minacht, en zich zelve beklaagt dat zij met zoo'n sukkel getrouwd is. Precies myn vrouw! EerJykheid, jjdelheid, zwakhoofdigheid en ideale aspiraties, en dan weer onwy ze invallen, waarnaar zij handelt! Precies nujn vrouw! "En in een ander genre Mevrouw Alving, een hooghartige, eleldenkende vrouw, die haar heele leven strijdt om dehuiseIjjke ramp te verbergen en zoo mogelijk te ge nezen, en dan, als alles mislukt, zegt: »als het zoo is, had ik evengoed niet mijn plicht kunnen doen!" Die vrouw vinden wij ook juist en echt, en wy bewonderen de schepping, maar wij be wonderen de vrouw niet, en dat verlangt Ibsen van ons. Maar dat is bijzaak. Ik kan den heer Brandes verzekeren, dat n Nora n mevr. Alving als erkende typen in onze gesprekken opge nomen zijn." Faguet besluit daaruit, dat als die typen, door Brandes de meest Scandinavische genoemd, juist het best in Frankrijk erkend zijn, dit is omdat Ibsen ze het helderst geteekend heeft. Het tweede punt is de symboliek. Brandes beweert dat de »esthètes" en de fumisten deze er ingelegd hebben, en dat zij in Ibsen zelf niet te vinlen is. »Toch wel een beetje", zegt Faguet. «Want als ze er niet in was, dan zou er van De Wilde Eend, en Somvmeester Solness heel llimiiiiililMilMHiiiiluiuiimiiimiiiiiini minimum:)!! iiiiiiiiiiiiiiiHniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiininnMiiiiiiniiiiiniiiniiiuiiHHimin Arme Menschen! DOOR JÜSTUS VAN MAURIK. 't Is winter, in de straten ligt de vuile, smeltende sneeuw een duim of wat hoog. Fijne, dunne vlokken, die zich met enkele hagelkorrels en regendruppels mengen, vallen onophoudelijk neer; als door een grauwen, viezeri nevel schemeren de glibberig-druipende gevels der huizen. Aan deur en venster kozijnen hangen ijspegels, half ontdooid, te lekken. De kille sneeuwlucht dringt door merg en been; voortsluipend in de buizen doet zij de bewoners huiverig en verkleumd een plaats bij de kachel zoeken, wanneer ze er een rijk zijn. Er wordt in den winter veel gegeven door gegoeden en rijken. Diakonie-mstellingen, par ticuliere genootschappen en stedelijke in stellingen doen wat in hun vermogen is, maar toch heerscht hier nog verbazend veel ellende, die niet onder het bereik valt van de kerkgenootschappen, «Liefdadigheid naar Vermogen" of van andere vereeriigingen. Er zijn nog meer dan te veel ongelukkigen en armen, die niet brutaal genoeg zijn, om de ellebogen vóór te zetten en door te drin gen tot daar waar gegeven wordt. Anderen weer, als versuft door hun ellende, missen den moed om zich aan te melden, in de vaste overtuiging dat zij toch niets zullen krijgen. 't Ging immers vroeger ook zoo, '.ij kwamen steeds met leege handen terug en dan suften ze door, over hun ellende, tot dat ze zelf bijna niet meer weten, dat ze 't eenmaal beter hadden. Ze leven, neen, ze vegeteeren moedeloos voort, die armsten onder de armen. Zij kruipen verder door het stof, langs den grond, door het slijk, totdat eindelijk de barmhartige dood zijn hand uitstrekt en hen uit een bestaan helpt dat geen leven is en waaraan ze zich toch met alle macht en kracht instinctief vastklampen. 't Kan wellicht in dezen tijd nuttig zijn, dat ik een paar bladen opsla uit mijn aanteekeningen, om ze anderen te doen lezen. Zij die nooit zelf in de holen der liongerigen en ellendigen zijn geweest, die echter, mee lijdend en goed van aard, van achter hun ?warmen haard, de hand uitstrekken en geven om te helpen of om van »den last" af te zijn, zij zullen in mijn korte aanteekeningen de waar heid kunnen lezen: er wordt /tic/ /«<// (jcnoc/j gegeten! wat afvallen, en misschien van Rosmersholm en De vrouw der zee ook wel. En als Peer Gynt zonder symboliek bij de kaboutertjes is en zoo veel avonturen betreft, dan is Peer Gynt toch wel een beetje een kinderachtig sprookje. «Brandes voert als bewijs aan, dat de Duitschers Ibsen in het begin «naturalist" genoemd hebben. Dit acht Faguet geen bewijs; als er eene nieuwe school is, rekent men al wat nieuw is tot die school, en Ibsen kwam juist gelijk met de naturalisten in Duitschland. Wat George Sand en de romantiek betreft, heeft Brandes het aan Ibsen zelf gevraagd, en deze heeft verklaard, niets van George Sand ge lezen te hebben. Faguet acht dit van weinig belang. George Sand's ideeën hebben tientallen van jaren de Europeesche litteratuur van haren tijd doortrokken. Al verzekert Tolstoïdat hij nooit Jean-Jacques Rousseau gelezen heeft, dit verhindert niet dat hij lijnrecht van hem afstamt in denkbeelden, langs welken weg is by'zaak. Het is in George Sand en Ibsen hetzelfde oproerig, uitdagend individualisme, in opstand tegen traditioneele maatschappelijke wetten, door beiden meest in vrouwennaturen gelegd ; als Ibsen morgen George Sand gaat lezen, zal hij zeggen: »Wat heeft zij een ideeën gestolen van mijn Rebekka, van myn Nora, van myn Hedda!" In elk geval is het voor George Sand geen geringe eer, wanneer haar denkbeelden, door subtiele infiltratie, langs onnaspeurlyke wegen, hebben meegewerkt om een man als Ibsen te inspireeren. v. L. tiiiimiMiMmiiiiiiiMiiiiiiiiiiii Muziek in fle Hoofdstad Eeu aria van Haadel in de Engelsche taal te iiooren zingen, komt niet zoo heel dikwijls voor. Toch geeft zulk een voordracht oua een zeer sprekend beeld van Hüiidel's muze, vooral wanneer een zanger met zoo schoone st mmiddelen als de heer Ben Davies bezit, ons zulk een aria te hooren geeft. Toch ben ik niet zoo onverdeeld ingenomen rnet dezen zanger als over ht t algemeen het geval was bij de toehoorders. Er was wel groote beheersching van st.emmiddelen te bespeuren en in bovengenoemd werk gaf hij wel zeer veel sclioons te hooien, doch als s'ijl kou ik mij niet altijd vereenden met zijne voordracht en een niet altijd passende week heid wierp op sommige gedeelten m. i. een minder juist licht. Doeh liet is vooral over de liederen van Scluimann in de Duitschc taal een taal die deze zanger niet, gevoelt, wellicht niet eens kent want de uitspraak van sommige woorden was niet juist, en er was vaak een onjuist karakter in de declamatie dat ik weinig voldaan was ; boven dien was de uitvoering hier niet altijd correct (o.a. de dubbelslagcn wareu zeer onduidelijk). Ik geloof dat de beer Davies verstandiger liad gedaan de beste liedereu van zijne laudgeuooten te doen kennen, Men kan hier in de achterbuurten toestan den zien, die 't liart doen ineenkrimpen en de keel toeschroeven, maar tegelijk de humor in 't leven ziet en hoort men dingen of ontmoet men menschen, die, bij al hun ellende, u een glimlach op de lippen brengen. * Op de achtervliering van een bouwvallig pakhuis, waarin oude, duil'e b<jenen, vodden en ieege kisten worden bewaard, vond ik, toevallig met andere heeien in die buurt naar een paar huisgezinnen onderzoek doende, een kleérmakersfaniilie, die door een der buren was aangegeven voor onderstand, bij een particulier liefdadigheid;? genoot schap. Op een hoop vodden en lompen, lag de man, in 't laatste stadium van longtering; hij kuchte allervreeselijkst en gaf'voortdurend op. Zijn vrouw, die er hoewel vervallen en mager, toch niet ongezond uitzag, had ons hooreri aankomen en riep. boven aan 't luik staande, dat tot de vliering toegang gaf: ,Hierheen heeren! past u op stoot uw hoeden niet" en terwijl we de ladder opklommen en ik mijn hoofd door de luikopening stak, zei ze tot haar man: Jan! daar bennen de heeren van de weldadigheid." 't Is goed! help me even op ik kan niet uche uche!" Hij richtte zich met moeite op en ik zag een gelaat niet vuurroode koonen en een paar koortsig gloeiende oogen, die mij verwon derd aanstaarden. »Zet toch die emmer weg, Nu!?de heeren vallen 'd'r over,'' zei hij kuchend en wees op een gebroken emmer, vol vuil, die vlak bij den ingang een afgrijselijke lucht verspreidde. De heeren moeten me niet kwalijk nemen, dat 'k niet opsta uehe! ik kan niet! en u moet niet denken dat we uche! uciie! zulke vuiHikken bennen, maar Na heeft d'r hand verzwikt en uehe uche! ik hel) geen kracht meer 'k ben zoo beroerd, heeren! Ik ga d'r zeker gauw vandoor en we hebben ons kind ook nog verloren, gisteren 'tlijkie Jeit daar." J']u niet bevende vingers wees hij op de manke tafel diö.tegen 'i schuine dak leunde. Toen eerst zag ik, dat de vrouw dik behuilde oogen had; op de t af e i ontwaarde ik een kinderlijkje, dat daar onder een gescheurd, blauwbont boezelaar was neergelegd. Door de reten en naden en_ tusschen de gebroken pannen van het dak, joeg de wind fijne, poeierige sneeuw, die langzaam over j het bonte boezelaar een wollig laagje vormde, medelijdend het, gestorven kindje als met een zuiver wit lijkkleedje bedekkend. »Wil u Janssie 'reis zien?" vroeg de vrouw en wilde 't boezelaar optillen. »Neen moeder,laat 't stakkertjc rustig liggen.'' »Och! kijk u maar 'es even T' Ze lichtte een tip van 't schort op en ik zag eeu blauw-wit kmdergezicluje, dat met half geopende, genatuurlijk door interessanter proeven toegelicht dan door het toegiftje dat hij op verlangen van 't publiek gaf?.wie weet hoe belangwekkend die kennisma king ware geweest en dan waren die voordrachten in vereeniging met het vele goede dat in de aria was op te merken, wellicht voor den heer Davies een groot artistiek succes geweest en dan had hij tevens een ncboone roeping vervuld, n.l. aan het vasteland te toonen, dat ook Engeland componisten bezit, die met etre genoemd mogen worden, want daarvan zijn wij nog lang niet genoeg overtuigd. In een zijner opstellen klaagt Saint-Saëna dat de traditie van Handel geheel is verdwenen, want Engeland die haar bezitten kon, heeft die verloren. Ik geloof dat de Duitschers en Nederlanders die traditie beter hebben dan de Engelschen als men ten minste op deze proeve, door een der be roemdste Engelsche concertzangers hier afgelegd, mag afgaan. De orkestwerken met name de 3e symp'ionie vao Brahms, genoten weer de bekende schoone vertolking en ik bewonder ten zeerste mede de wijze waarop de beer Meugelberg zijn orkest leidt en geleidt. Bij een volgende uitvoering, uitsluitend bestaande uit orkestwerken, hoop ik weer eeuigszins uitvoe rig over het orkest te spreken. * # * Hoe ik over de veeltalige opera-voorstellingen van den heer Van der Linden denk, weten de lezers, dus daarover behoeft niets meer gezegd te worden, doch een woord van bewondering voor d'Audrade, den eenigen, den grooten, den genialen Don /«««-vertolker, moet mij van het hart. Ik dacht gedurig: voorzeker zou Mo?art in dezen zanger zijn ideaal hebbeu gevonden, want d'Andrade vertegenwoordigt niet alleen voor ons de vol maakte uitbeelding van het karakter, doch ook de beheerscher van bet beleanto, in den schooneuzin van het woord; al spelende beheerscht hij de verbazendste moeielijkheden, er is niets wat hem van de wijs kan brengen (al laat ook de pianist liem in den steek) en tevens laat hij zich schijnbaar zoo door zijn rol medeslepeu, dat hij volkomen den indruk geeft van den onstuimigen en onverzadelijkt-n najager van genot. Eeu ware losbol, maar toch aliijd op-eud-op een edelman. Dat hij Fiai'li' lian dal r ma, culdn l/t ie.iiit, evenals: dek vieid ulla fniestra o mio texnro (dit laatste uitstekend op de nia> doline begeleid door den heer Wolt.er?) herhalen moest, sprak hier van zelf, doch dat hij liet champagrielied een tweede maal zoo ge makkelijk zong, alsof liij het nog wel zesmaal had kunnen doen, is een schoon bewijs voor zijn meesterschap. Als een curieus staaltje van de intelligentie van d'Andrade, zij nog vermeld, dat hij een couplet van de serenade in Let Hollaudsch zong. De voorstelling liep ovet het geheel niet, slecht, de dirigent, de heer Kwast, toont meer en meer, dat, men in hem een hoogst gelukkige keuze deed. Naast een grootheid a's d'Andrade verbleekt al bet andere, doch bij allen bleek zeer veel goeden wil en inspanning om naast den sast een passend figuur ti: maken. Dit is vooral te waardeeren, MMIIIllllllllllllllllllllllllllllllllillUlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllimi broken oogjes en een scheefgetrokken mondje, er akelig uitzag. »Ze heeft 'n stuip gehad; 't was anders een hondje van een gezichie", verklaarde de vrouw en terwijl ze zuchtend het kleine gelaat weer bedekte, zei ze zachtjes snikkend: »Ze was drie jaar, met Sinterklaas geweest, en heel bijdehand, maar ach! 't is toch maar gelukkig dat ze dood is; we hebben zelf geen eten en van de woning moeten we ook af. We kunnen niets betalen . .." »Ik kan al lang uche! niet meer werken en wat we hadden uche uche.' aan goed en zoo, hebben we opgegeten." Alaar waarom ben je niet naar 't gast huis gegaan '.' »'k Ben er lang genoeg in geweest meneer, maar uche!?je kan daar toch niet eeuwig blijven." En heeft de diakonie niets voor je kunnen doen ? »J)at zit 'em zoo, meneer! Mijn m.m is griffermeerd gedoopt, maar indertijd niet aan genomen en ik ben katholiek, begrijpt u ? Nou doet zijn geloof niets, omdat ie geen lidmaat is en mijn'kerk wil niemendal van me weten, omdat ik niet in m'n geloof ben getrouwd. Ja! 't is naar..../ >'En we bennen van fatsoenlijke kom-af je houdt 't zoo lang uit als je kan uche uehe!" M'n man dacht altijd dat ie 't wel weer op zou halen en zou kunnen werken, maar'' .... meewarig schudde de vrouw bet hoofd tegen mij, terwijl ze tersluiks baar man aanzag. »En als we nou maar eerst Janssie konden begraven ; de buurman beneden, achter, heeft de heeren zeker daarom geroepen''. 't Kan niet anders, dat weet ik wei; ze wordt van de stad begraven maar och Jèsis! ik had 't stumperdje zoo graag 'n fatsoenlijke be grafenis gegund; ze heeft nooit wat in d'r leven gehad." .. \Ve hadden niemand uche uche! on: naar de politie of 't gasthuis te gaan om Janssie aan te geven voor 'n begraving en toen heeft de buurman . ...' hier kreeg tic lijder een hoestbui, die hem belette verder te spreken. Zijn vrouw ondersteunde zijn hoofd, gaf hem een teug water, uit, een gebarsten kom en zei op zachten, meelijdende!! toon: -spreek niet zooveel Jan, je wordt er zoo benauwd van." Wij stonden daar en we zwegen, want wat moet men zeggen bij 't zien van zooveel droevige ellende 'i Toen we vertrokken en in de hand der vrouw, een paar geldstukken drukten, om in den eersten nood te kunnen voorzien, barstte zij in tranen uit en zei snikkend: «Och God, och God! hij haalt 't er nooit weer boven op en hij was toch een gqeie man voor me, altijd werkzaam, zoolang ie kon, geen uitgaander, heeren! en nooit van dat"?ze maakte met de rechterhand de beweging van omdat de medewerkenden te strijden hebben met den stijl waarin zij zijn opgevoed op dit tooneel. De andere gast Mej. Febea Strakosch is niet bij machte de grootsche schepping van Mozart zoowel in dramatisch als in technisch oplicht recht te doen wedervaren. Wellicht komen in andere par tijen hare gaven beter uit, doch voor die gewel dige partij wordt evengoed als voor Don Juan het hoogste geëischt. Ik onthoud mij thans over de andere vertolkers te spreken; wanneer zij geheel in eigen omgeving zijn kunnen zij ook meer zich zelf zijn. Ten slotte zij echter gemeld, dat de heer Schmier met zijn solo: Madamiiia! il catalor/n e questo en de heer Thijsseu met de aria, 11 mio te-ioro in tunto bijzoader veel succes hadden, en dar, na het einde vau ieder tafereel liet tooneel afgesloten bleef door een gordijn waarvoor de solisten kwamen buigen. Dat is een stap op den goeden weg, die zeer toegejuicht mag worden. Door groote mannen is het wel eens met jaloerschbeid aangezien, dat de Comiiaudeur in Don Juan, die om kwart, over acht steift, om half twaalf zijn standbeeld al heeft. Zoo gauw gaat het met onzen grooten meester Sweelinek niet. Voorzeker zullen ongeduldige verbeiders van dit schoone oogeublik nog wat geduld moeten oefenen, doch ik hoop dat het voorbeeld van een zoo snelle hulde alle vereerders van onzen grooten Sweelinek moge opwekken niet te lang te wachUn met hunne gaven voor een monument ter zijner eere toe te zenden na ontvangst van de circulaire van het Hoofdbestuur, die eerstdaags zal verschijnen. In bet Concertgebouw traden gisteravond twee solisten op, Mej Eléonore Blanc uit Parijs (znng) en de Heer Ferruccio 13. Busoni uit Berlijn (piano) die zich beiden in zeer grooten bijval mochten ver heugen. Mej. Blanc is eene voortreffelijk geschoolde zan geres die zich los heeft weten te maken van de Frausche opera-manieren. (In Parijs zijn bijna alle zangeressen: opera-zangeressen) en die op liet oogeublik bijna de eeuige concert-zangeres aldaar is, die zoowel in de Frausche als voor de Duitsche werken in de concertzaal uitstekend op haar plaats is. Geen vibrato, geen geknoei met rliythmiek, doch eene zeer intelligente, goed doordachte en goed gevoelde voordiacht. Alleen betreurde ik het dat zij na de pauze uit sluitend van Massenet zong, en geen liederen vaa Franck, d'iudy of andere Fransche meesters, die zij eveneens voortreffelijk zingt, zooals ik vroeger gelegenheid had op te merken. De stem heeft bij veel glans soms iets harddroogs, doch voor de wijze van vertolking kan men niet genoeg ingenomenheid betuigeipoj^n. was zij niet de heldin van den avond. De ne!d was de heer Busoui, die zich in het 5e concert van Beethoven, al een kunstenaar van groote betcekenis deed kennen, hij speelde dit werk op door en door gezonde, natuurlijke en artistieke wijze en tevens met eeue gemakkelijklieid en rhythmische duidelijkheid die bewondering afdwingt. Hier werd de virtuoos geheel door den artist op den achtergrond gedragen, docli na de pauze drinken »en... Janssie,heeren!. .moetze..?" Jansje is twee dagen later begraven, niet van de stad maar deftig, door een gewone begra fenis-onderneming een meelijdend man zorg de er voor de moeder ging mee, ze wou en ze zou en ze hoefde niet op haar man te passen want die was weer naar 't Gasthuis vervoerd * # Op een klein achterkamertje in een van de dwarsstraten van de Jordaan, troffen we een oude, erg doove vrouw aan, die een briefje had geschreven of laten schrijven aan een der«omif leden van het genootschap. Toen we binnen kwamen, na op ons herhaald kloppen geen antwoord te hebben ontvangen, scheen het vertrekje ledig, 't Zag er tamelijk ordelijk en niet onzindelijk uit; een paar stoelen, een klein tafeltje en een vrij «oede chiffonière, vormden het ameublement. Een klein fornuisje verspreidde een aangename warmte. Hola! is hier niemand! riep ik, zóó luid dat eensklaps uit de bedstede, die achter ons, naast de deur was, een doffe oude-vrouwenstem antwoordde: »Is dr' iemand?" en ons ziende, met een schriktoón vervolgde: <>0, krimmeneele, de heere! Gut, mensch 'k lig nog in me bed. O! zwaar last van rimmetiek in de beene kan niet opstaan. O, Gut! had ik gewetedat de heere komme zouwe, dan " Maak 't je niet moeilijk moedertje, we zul len wel bij jou komen. Je hebt je aangemeld om onderstand, bc? ?»Wulief".; 'k bin hardhoorend; ook al rim metiek in 't hoofd, zinkiugs en kou en trekkirigs in de beene. Ja heere! 'k ben zwaar bezocht! Ik herhaalde wat ik gezegd had iet:- luider en voegde er bij: 't Ziet er hier niet naar uit alsof je zóó dadelijk en dringend hulp noodig hxht". Niet? Nou! dan vergisse de heere der ei;, > etl'elief leelijk, ja 't ziet 'r hier knappies uit, ik verstop me goed niet zoo as andere doene ik heb nog 'n paar goeie stukkies. Maar ik ben er toch heel naar au toe. 'k Ben 't al men leven goed en fesoenlijk gewend geweest, altijd ge diend onder den rijkdom, schoonmaakster op Ileeren- en Keizersgracht geweest, maar nou in de dikkedcnsie, te stijf van de rimmetiek en zwaar in de beene weet u? En me zoons, de een is 'n knappe timmerman, de andere is bij een wijnkooper en de jongste a n de groenmark, doen niks niet an me, niks nie mendal en 'k ben toch derlui eige lijfelijke moeder. Ja, 't is een schandaal, heere! Ze late me maar voor oud vuil ligge, en ze kijken niet naar me om. Naar me vroegere schoonmaukhuizen kan ik nou niet gaan, door de rimmetiek; 'k kan niet vooruit, weet u? En de juffrouw van beneje, die me wel 'reis 'n komrnetje koffie brengt zei: Mens ! zei ze, waarom ga je ook niet an de weldadigheid ; d'r wordt zoo'n hoop gegeven, dat jij d'r ook wel een paar centjes van mag bebbe. Je bent toch ook behoeftig, al heb je nog een siffonjère".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl