Historisch Archief 1877-1940
No. 1022
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Leeuwen van den Westelijken Viaduct.
-JL4'
moes ? benevens de stekelige aanmerkingen van
zyn verbaasde vrienden, dapper in....
Zijn eerste nacht als rijk man. In dolle vaart
jagen de gedachten door zijn hoofd.... liefelijke
beelden trekken in bonte wanorde voorbij zijn
geest.... Ben bloeiend zeestrand met
laurierboschjes, enpalmboomen,en gouden zonneschijn. ..
een weelderig ingericht salon met dikke tapijten
en electrische verlichting.... een studeervertrek
met een groote, indrukwekkende schrijftafel en
eindelooze ry'en fraai gebonden boeken.... een
première in den schouwburg met schitterend
succes, hij, George, op het tooneel, zalig, verlegen,
buigend en nog eens buigend voor een als dol
applaudisseerend publiek....
Geen wonder, dat hij uren lang den slaap niet
kan vatten .... Maar dat is waar ook ... de oude
Anna schijnt zijn bevel maar al te stipt te hebben
?opgevolgd.... Anders slaapt hij altijd in een
ongestookte kamer; weliswaar was het er tegen
?den morgen wel wat erg koud, maar het was dan
zoo heerlijk, zich onder de warme dekens te be
graven .... zijn slaap was vast en gezond, en
's morgens stond hij frisch en versterkt op ....
Maar vandaag was het denkbeeld bij hem opge
komen, dat hy zich in die jjskoude kamer wel
«ens een kleine verkoudheid op den hals kon
halen.... Je kunt nooit weten .... in den slaap
kan men immers best een hand of een voet
onder de dekens uitsteken en dat kan al vol
doende zijn .... En dat moest hem nu juist over
komen ! Nu, bij den aanvang van een nieuw,
gelukkig leven, nu geen uur, geen minuten aan
het genot mocht worden ontnomen .... En daarom
had hij.. . een ongeluk zit in een klein hoekje,
aan de oude Anna verzocht, de kamer een beetje
te verwarmen, en de ongewone temperatuur ver
joeg den slaap van zijn leger. Maar dat zal wel
in orde komen .... hij moest natuurlijk nog aan
zijn nieuwe levenswijze wennen.
* *
*
Den volgenden dag liet George zich zijn winst
disconteeren bij de eerste bank van de stad, liet
voor het grootste deel der som allersoliedste
papieren koopen, die hij in de bank deponeerde,
liet zich voor de rest van het geld een
credietbrief geven, en den volgenden Zondag stoomde
hij, na alle ketenen van zich afgeslingerd te
hebben, vol gelukzaligheid en in een elegant
reiscostuum, naar het zonnige Zuiden.
* *
Toen George drie maanden later terugkwam,
werden zijn vrienden getroffen door zijn zenuw
achtig, verstrooid, lusteloos uiterlijk, dat niet
bepaald van innerlijke tevredenheid getuigde.
Het was, alsof hij onophoudelijk door een
inwendigen angst werd gekweld, alsof zijn gedachten
zich voorsdurend bezighielden met n denkbeeld,
waaraan hij zich niet kon onttrekken. Het duurde
niet lang of het werd bekend, dat er bijna geen
dag voorbijging, zonder dat hij den een of anderen
bekenden geneesheer raadpleegde over een inge
beelde kwaal, en een van zijn vrienden, die veel
menschenkennis bezat, zeide:
»Die arme kerel, de lust om te leven heeft
hem alle levenslust ontnomen!"
*
-:;.*
Een jaar was voorbij gegaan. Een van de
vrienden kwam George een bezoek brengen, en
vroeg hem op verwijtenden toon, waarom hij in
een vol jaar niets had geschreven; de lezers van
de »Tagespresse" ontbeerden met smart zijn ge
wone, kleine, bekoorlijke stukjes . . .
George haalde de schouders op.
De vriend ging door: »Aha, ik geloof, dat
ik het geheimzinnige teeken begrijp. Je bent ze
ker bezig aan iets groots, iets ernstigs ?"
George slaakte een zucht....
Arme kerel! .... tegenwoordig viel hem nooit
meer iets in....
S \ l l F .1 ! *.
»Komt, broeders, bergen wij het veege lijf!"
We zullen nu, blijkens een bericht in de
Staatscourant, twee landgenooten kunnen aan
wijzen, die pp een bijzondere wijze met «ver
sierselen" zijn bekleed: de heer Verkerk
Pistorius zal voortaan mogen wandelen met de
waardigheidsteekenen van het
Commandeurschap der Koninklijke Militaire orde van ,Ie ;M.S
Christus, en mr. S. Hannema met die van het
commandeurschap der Militaire orde van de
Heilige Maagd der Onirangenis, van Villa Vi(;osa.
Het is de koning van Portugal en der Al
garven, die beiden onzen landgenooten, en door
hen ons allen, dit voorrecht heeft geschonken.
Ik wil niet nalaten, zoo plechtig als mij dit
in den regel afgaat, Z. M. hiervoor mijn dank,
en ik weet zeker ook dien mijner lezers, te be
tuigen.
Om in kranten-schrijverstaal te spreken, een
taal, welke ik ten slotte nog het meest bemin,
»het heeft mij willen toeschijnen" dat de Por
tugeezen en Algarven de vroomste menschen
zijn, die op dit benedenrond wandelen, al heeft
dan ook het volksliedje deze daadzaak trach
ten te verdonkeremanen door ons zoo losjes
weg te leeren fluiten: »In Portugal, Is't altijd
Bal''. De Portugeezen en Algarven, wel verre
van op zulke wuf'te beenen te loopen, zijn er
in geslaagd Jezus Christus en de Heilige
Maagd, den eerste tot peter en de tweede tot
meter te maken van een Militaire orde,
zoodat men mag aannemen, dat zelfs de oorleg
door hen tot een geloofszaak is gewijd. Ver
gelijk dit nu eens met den toestand ten onzent;
wij Nederlanders, die het niet verder gebracht
hebben dan tot een orde van den Leeuw, die
heraldiek zeer hoog moge staan, maar dan
tocK altijd nog tot het dicronrijk behoort!
Nu ik echter Z M. den Koning van Por
tugal en der Algarven mijne bewondering niet
onthouden kan, is het wellicht een geschikte
gelegenheid om een kleine opmerking te maken,
gedachtig aan het spreekwoord, dat zelfs bij
een minder voortreffelijk volk »een goed woord
steeds een goede plaats" vindt. Zou het geen
aanbeveling verdienen Z.M. den koning van
Portugal en der Algarven in overweging te
geven, in den trant der oude militaire orden
een paar nieuwe in te stellen in dezer voege:
de Koninklijke (inancieele orde van Jezus
Christus en de financieele orde van de Heilige
Maagd der Ontvangenis? Zeer zeker zou, gelijk
nu reeds het oorlogvoeren dit is, het voldoen aan
zijn financieele verplichtingen een geloofszaak
worden, waarin men onmogelijk te kort zou wil
len schieten. Ik weet wel dat Z. M. mijn Snuif
jes niet leest, maar ik hecht er ook vol
strekt niet aan, dat dit mijn denkbeeld regel
recht tot den Portugeesehen troon, als van mij
afkomstig, zal overgebracht worden. Ik doe
het gaarne over aan ieder ander en het
liefst nog aan onzen Minister van Financiën
Sprenger van Eyk. Toen het zoo deerlijk
begon mis te loopen met de uitbetaling der
Staatsrenten en Sprenger van Eyk als gede
legeerde van effecten houders naar Lissabon
is gereisd, heeft hij daar al zijn
bonhominie, zijn gevatheid en welsprekendheid
aangewend om iets meer los te krijgen voor
zoovele ongelukkigen, die natuurlijk niet had
den kunnen vermoeden, dat Portugal in ge
breke zou blijven de schuld te voldoen, tot
welker kwijting het zich eenmaal had verbon
den. Als Sprenger van Eyk nu, in zijn hoeda
nigheid van Minister ran Financiën, eens een
nota zond aan zijn Portugeeschen collega,
orn deze Excellentie er op te wijzen, dat de
twee lintjes, thans aan Nederlanders gegeven,
hoe zeer ook te waardeeren om het hooge peil van
beschaving en religieuzen zin, waarvan zij ge
tuigenis afleggen, toch maar een zeer klein
bedrag vertegenwoordigen als afrekening op
de tonnen en tonnen gouds, die nog altijd te
vergeefs uit Lissabon verwacht worden, zou
het dan zoo moeilijk wezen, voor iemand als
v. Eyk, meteen zachten overgang, de instelling
eener Portugeesche koninklijke financieele
orde aan de hand te doen of' van
tweelinancieele orden, een van Jezus Christus en een
van de Heilige Maagd ? Mij dunkt, bij zijn
intieme relatiën tnet het Portugeesche Rijk,
moet dit juist een kolfje naar Sprenger's
hand zijn. Vooral als hij wat hij op
mijn gezag gerust kan doen bij zijn wensch
de verzekering voegt, dat wij Hollanders ge
noeg van de Portugeezen houden, om ons
reeds voldaan te rekenen, als wij ook maar de
helft krijgen van hetgeen ons rechtens toekomt.
Met algeheele instemming heb ik een arti
kel gelezen van de Standaard naar aanleiding
van Ds. Hulsmans beschouwingen, die er pp
wijst hoe de critische reactie tegen de Schrift
tot volslagen modernisme leidt. Hulsman ge
looft, dat Prof. Valeton doorliet vol k gesteenigd
zou worden, als het eens wist, dat diezelfde man
met Kersttijd predikende over de kribbe, in
zijn wetenschappelijke geschriften verklaard
hei ft: mogelijk is dit nooit zoo gebeurd."
De heer Hulsman verzekert dan verder
geheel naar waarheid: de redacteuren onzer
eerste tijdschriften van Gids, Tijdspiegel, Neder
land, Spectator, Elsniefs Maandblad en Eigen
Haard, van onze voornaamste dagbladen, het
Handelsblad, N. Rotterdammer en Nieun-s r, d.
Dag, de leiders der nieuwere letterkunde, bijna
alle professoren aan onze Hoogescholen, onze
eerste artisten, de meeste kamerleden en
regeeringspersonen, drie vierden der aristocratie,
zij allen hebben gebroken met het geloof aan
j den Historischen Christus, en nogmaals:
Waarj door is Christus in de oogen van velen
geI vallen. Waardoor? Door de kritiek op de
l oorkonden des Christendoms."
| Zoo heb ik ook altijd de zaak beschouwd.
i Al die menschen zijn geen vijanden van het
j geloof', integendeel, zij zouden liever gelooven,
j maar ze kunnen eenvoudig niet gelooven,
i omdat de historische kritiek hun den grond
i onder de voeten heeft weggehaald. Tot zoo
ver gaat alles in de redeneering gelijk het
behoort. Maar wat ik al lang niet begrijp,
j is: dat de Standaard en Hulsman en zoovelen
j als er meer zijn, die dit met mij inzien, nu
niet eens kort en goed een eind maken aan
die kritiek op de oorkonden. De Heeren weten
waar hem de schoen wringt en zij schrijven
dagelijks over allerlei dingen, die den hemel en
de aarde raken, maar met dat ne, wat de oor
zaak is van al ons ongeluk, bemoeien zij zich
het minst. De moderne kritiek op de oor
konden, ik twijfel er geen oogenblik aan,
kunnen zij best aan, maar ze gedragen zich
alsof die duivel van zelf wel zal verdwijnen.
en juist dat doen duivels in den regel
niet. Hoe het mogelijk is, dat de Standaard
nog eiken dag uitkomt zonder de echtheid
van de een of andere oorkonde te bewijzen??
en wat is gemakkelijker dan dat? ik vat het
geenszins'. Ik wil maar zeggen : aan het on
geloof in deze wereld hebben op die manier
deze geloovigen zelf het meeste schuld.
Ik heb er vroeger al eens aan herinnerd,
j dat Sutorius reeds in zijn wieg de baker heeft
hooren zeggen »ne mtlor ultracrepidam,ventje !"
Dat was toen hij zich over de inrichting der
Duitsche universiteiten had uitgelaten. Maar
de leest, waarbij ons raadslid zich te houden.
j heeft, het blijkt hoe langer hoe meer, is niet
die uit een schoenmakers winkel! Nu
heeft hij het weer, in een discours met onze
vroede vaderen, gehad over ?een zekeren
Germaaiisclie.ii dichter" met die luttele woor
den, volgens het Handelsblad, partijkiezen
de voor den man, »die onlangs de stel
ling verkondigde, dat Goethe nooit iets
geschreven heeft, doch zijn zoogenaamde
werken heeft laten schrijven, door Schil
ler, terwijl het eerste d.eel van F'aust ver
moedelijk van Lessing is". Bij al mijn eerbied
[ voor het universeele van Sutorius' studie,
ben ik nog niet geneigd mij zoo maar
bij zijn opinie neer te leggen, al werd zij dan
ook in den Raad evemin door v. Hall als
door den Hertog tegengesproken, Gedachtig
aan den Franschman, die gewaagde van Uii
certain Monsieur de Goethe," die dus den
Germaan van Sutorius voor een Galliër hield,
schort ik liefst mijn oordeel op, in afwach
ting van de resultaten van een nader onder
zoek.
* *
*
Ik beleef weer dagen van snanning. Weer
zeg ik, want dat is altijd zoo in 't begin van
Januari, als de Eerste Kamer de begrooting
behandelt. Dat is en blijft een fatale geschie
denis. Verbeteren mag die Eerste Kamer niets,
zelfs niet een onafzienbare reeks van
ramingen; zal ze dus wat doen om een
foutieve verdeeling van meer dan honderd
millioen tegen te houden, het kan niet anders
geschieden dan door een begrooting te ver
werpen. Tot dusver is het gelukkig nog
goed afireloopen maar wie staat in voor
het vervolg!
Intusschen er is een gunstig voorteeken.
Ik vermeld het met dankbaarheid. De heeren
houden nog al met animo algeraeene beschou
wingen; ze praten niet warmte en vlijt. Dat
zie ik graag; want het stelt me gerust. Toe
maar, deuk ik dan bij mezelf, katjes die
miauwen muizen niet. Zoo komen ze aan het
tellen niet toe. Edoch gingen die vijftig hoogst
aangeslagenen, met hun kennis van geld
zaken, eens aan het rekenen of het niet wat
goedkooper kon, geen hoofdstuk, dat
genade zou vinden in hun oogen en heel onze
staathuishouding lag in de war!