De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 31 januari pagina 1

31 januari 1897 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1023 AMSTEEDAMMEK A°. 1897. WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel, Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bij de Vijzelstraat, 542. Dit Blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 31 Januari. Abonnement per 3 maanden /'1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20 Reclames per regel 0.40 I N H O V P: VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Cecil Bhodes' terug keer. Krankzinnigen-Verpleging. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Sociale hervormingen en statistiek, door P. M. C. TOONEELEN MUZIEK: Over het drama en Maurice Maeterlinck, door White. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN LETTEBEN: Kunsthistorie en Beeldhouwwerk, door Th.Molkenboer.?Irmenlo, door Ch. M. van Deventer. FEUILLETON: Het wreede leven, door Stefanotis. VABIA. BECLAMES. VOOB DAMES: Vrouwen arbeid, door Vera. Nalezing op Broodwinning", door Elise A. Haighton. Allerlei, door E-e. Boek en Tpschrift, door F. B. SCHAAKSPEL. INGE ZONDEN. ALLERLEI. SCHETSJE.?PEN-EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. umi luim i i nmmiMii i Cceil Rhodes' terugkeer, Binnen enkele dagen zal Cecil Rhodes, de ex-premier van de Kaap-kolonie, ver schijnen voor een parlementaire commissie van enquête, aan welke, eenige maanden geleden, de taak werd opgedragen, »een onder zoek in te stellen naar de oorsprong en de omstandigheden van den inval eener ge wapende macht in de Zuid-Afrikaansehe Republiek en naar het beheer der Britsche Zuid-Afrikaansche Compagnie, en daarover verslag uit te brengen ; voorts te adviseeren welke wijzigingen gewenscht zijn in het bestuur der landstreken, onder de controle der voor noemde Compagnie." In deze compagnie hebben, onder meer, zitting de heeren Jackson, oud opper-secretaris voor Ierland, Chamberlain, minister van koloniën, Sir Henry Camp bell Bannerman, oud-minister van oorlog, Sir Michael Hicks Beach, kanselier der schatkist, eu Henry Laboucbère, het wel bekende radicale parlementslid. Het lag voor de hand, dat de heer Chamberlain, als minister van koloniën, in deze com missie zitting nam, en zelfs zou hij de aan gewezen voorzitter van de commissie geweest zijn. Maar de heer Chamberlain is ongelukkig bij het geval in zoo hooge mate betrokken, dat hij zelf begreep, althans niet als voor zitter te kunnen optreden, en die functie over liet aan den heer Jackson. De heer Stead, de vroegere redacteur der Poll Mail Gaxette, die thans de Review of Reviews uitgeeft, en in zijn politiek een zonderlinge combinatie van een heilsoldaat en een Barnum vertoont, is ook in zijne be oordeeling van dit netelig geval lastig open hartig. »Indien de heer Chamberlain'' zoo schrijft hij »voor de commissie wilde ver schijnen en rondweg wilde erkennen, dat het hpm bekend was, waarom de gewapende macht (van Dr. Jameson) aan de grens werd bijeengetrokken; indien hij wilde erkennen, dat hij, met het oog op de onmiskenbare rechtvaardigheid in de zaak der Johannesburger insurgenten, zich zér zou verheugd hebben, als zich een gewettigde gelegenheid had voorgedaan om tusschenbeide te komen, teneinde eene despotieke en corrupte regeering te dwingen, aan Britsche nederzetters het recht van zelfbestuur toe te staan, dat Engeland aan alle nederzetters in zijn gebied toekent, dan zou hij ongetwijfeld kans loepen, tijdelijk zijn portefeuille te verliezen, maar hij zou niess anders dan de waarheid zeggen, en dus niet bevreesd behoeven te zijn voor hetgeen hem zou kunnen overkomen.'' En volgens den heer Stead verkeert Cecil Rhodes, die den inval heeft voorbereid, zoo onge veer in hetzelfde geval. Wat zou men hem doen als hij alles vertelde, if hèmade a clean breast of the whole thing ? Laat men toch niet vergeten, waarom Dr. Jameson en Sir John Willoughhy zijn veroordeeld: niet omdat zij de grens van de Transvaal heb ben overschreden, niet omdat zij weigerden terug te keeren, toen zij door den High Comn.issioner van de Kaap werden teruggeroepen, maar wel omdat zij deelnamen aan de voor bereiding en de uitrusting van eene expedititie met de bedoeling om een opstand tegen de regeering van eene bevriende mogend heid te ondersteunen. Wanneer deze beide mannen schuldig zijn bevonden, dan is Cecil Rhodes in de eerste plaats schuldig en dan behoort ook de ex-premier van de Kaap veroordeeld te worden, na een proces, waarin de minister Chamberlain als eerste getuige a décharge zou worden opgeroepen. Als getuige Ji décharge en niet als be schuldigde? Indien wij, oningewijden in de mysteriën der Engelsche koloniale politiek, die vraag stellen, kan de heer Stead het ons heusch niet kwalijk nemen. Want hij zelf schrijft: »Het verschil tusschen hetgeen de heer Chamberlain was verplicht te doen als een patriottisch minister van het rijk, en hetgeen de Daily Chronicle qualifieeert als de meest verpletterende beschuldiging, ooit tegen een minister van Staat in onze dagen uitgebracht, is zoo dun als een velletje papier, eu men mag vertronwen, dat de heer Chamberlain al zijne verwonderlijke overredingskracht zal gebruiken om te bewijzen, dat hij aan den goeden kant van het vel papier is gebleven." Cecil Rhodes heeft niet als boetvaardig zondaar willen terugkomen, en vooral niet den schijn willen op zich laden, dat Chamberlain's steun voor hem onmisbaar zou wezen. Integendeel, hij heeft zich tijdens zijn laatste, nogal blufferige oratorische campagne in de Kaap-kolonie veroorloofd een loopje te nemen met de waarlijke en zeer onschul dige passie van den heer Chamberlain voor het kweeken van zelnzame orchideeën. Die spot is te minder verdiend, omdat de heer Chamberlain zijn orchideeën-kassen niet uit beurzen van goedgeloovige aandeelhouders, maar uit zijn eigen zak betaalt. Overigens was de heer Chamberlain niet de eenige, tegen wien de spot van Cecil Rhodes gericht was. Er was werkelijk iets pikants in, den grooten man van de De Beers en van de Consolidated fïold Field Compamj, den stichter der Chartr-rcd ('ompmiy, te hooren uitvaren tegen de unctuous rcctitudt- van zijn landgenooten. Xur die Lumpen sind bescheiden, en Cecil Rhodes is geen Lurnj) en heeft een zeer ont wikkeld gevoel van eigenwaarde. Maar een Pecksniff is hij daarom niet, en al gaat hij met streken om, hij wil zich niet beter voor doen dan hij is en laat liever de tanden zien dan dat hij zoete broodjes bakt. En zijn ver schijning voor de commissie van enquête behandelt hij bij voorbaat als een grapje: »?'?» yoing to face the piprrx." Dat hij ge noodzaakt is geweest zijn ontslag te mimen als premier van het Kaapsche ministerie, neemt hij ook al niet tragisch op. en zijn toehoorders schudden van het lachen, als hij zijn lijden met dat van Job vergelijkt. Was het succes van Ceci! Rhodes in de dagen voor zijn vertrek naar Engeland schijn baar of echt ? Een millionair, en vooral een vrijgevig millionair, heeft nooit gebrek aan vrienden. En de wijze, waarop Rhodes den opstand der naturellen in Rhodesia heeft onderdrukt, bewijst, dat hij nog niets van zijn energie heeft verloren. Maar zijne vroegere buiten gewone populariteit in de Kaapkolonie be rustte op nog andere oorzaken dan zijn kolossaal fortuin en zijne ontembare energie. Hij was, in de oogen van velen, onder de Engelschen de eerste, de grootste, die zich geheel had aangesloten bij de leuze »Afrika voor de Afrikaanders". Onder het patronaat van Hofmeyr, den stichter en voorzitter van de Afrikaander Bond, was hij eene politieke figuur geworden. Thans staat Hofmeyr lijn recht, scherp tegenover hem. En zoo onge vaarlijk acht deze Afrikaansche patriot de demonstraties ten gunste van Rhodes, dat hij aan de contra-demonstraties in 't geheel geen aandeel heeft genomen. »Die gaan van zelf" meende hij. Of de commissie van enquête over Rhodes een veroordeelend vonnis zal uitspreken, dat tegelijk Chamberlain treffen zou, be twijfelen wij zeer. Hoogst waarschijnlijk zal Rhodes ook nu erkennen, dat hij geheel op de hoogte is geweest van de toebereidselen voor den aanslag, in zoover, dat hem het samentrekken der troepen van de »Chartered? aan de grenzen der Zuid-Afrikaansche Repu bliek bekend was. Hij zal echter blijven ontkennen, dat hij het bevel tot het over schrijden der grens heeft gegeven. En dan zal de lastige quaestie zich voordoen, of het kennisdragen van plannen voor het volvoeren eener onwettige handeling voor een persoon in zijne officieele hoedanigheid strafbaar is. Aan de moreele medeplichtigheid van Cecil Rhodes twijfelt niemand, maar die is niet strafbaar door do wet, en zal hem waar schijnlijk door de meerderheid zijner land genooten niet erg worden euvel geduid. Al kan »Heer Rhodes", of liever het doen en laten van dezen weinig nauwgezetter! politicus, dus het licht niet verdragen, toch blijft het onwaarschijnlijk, dat hem zelfs de lichte kastijding wacht, die zijn vriend Dr. Jameson heeft getroffen. Krankzinnigen-verpleging. Tot ons leedwezen moeten wij nog eenmaal terugkomen op het debat in de Tweede Kamer over de opneming en de verpleging van krank zinnigen, en wel op het aandeel, dat, de heer Rethaan Macarédaaraan gehad heeft. Wij hadden Veritas alle ruimte geschonken om zijn stadgenoot in het gunstigste daglicht te stellen, en meenden ons van eenig ant woord te kunnen onthouden, daar o. i. de feiten luide genoeg spraken, znodat toelichting onzerzijds, zelfs na die lange rede, overbodig scheen. Nu echter een zoo ervaren lezer als de O/ir. Hnarl. ('t. blijkbaar in de war is ge bracht door Veritas' redeneeringen en, wel willend genoeg, het zelfs noodig acht ons te verontschuldigen, mogen wij niet blijven zwijgen. »Maar, zooals gezegd is," schrijft de O. IL C., »het voorname doel van Veriias was te betoogeu, dat De Amsterdammer uit hetgeen de heer Macaréin het door den heer Staalman uitgelokt debat gesproken had, door De Amsterdammer onjuiste en overdreven ge volgtrekkingen waren gemaakt. Men kan dat toestemmen, en toch toegeven, dat een handig en scherp polemicus als de redacteur van De Amsterdammer allicht verleid moest worden, om, nu de heer Macarédoor zijn vergissing vat op zich gegeven had, daarvan een te ruim gebruik te maken." Wij moeten deze qualificatie van »handig polemicus';, hoe goed bedoeld ook, afwijzen. Een der feiten is volgens de O. II. C.: ?i>De Amsl. had doen uitkomen, dat de heer Macaréniet had tegengesproken het beweren van den heer Staalman als zou de heer Macaréden patiënt in quaestie in het gesticht gehouden hebben, omdat deze hem anderhalf jaar te voren in het gesticht had willen te lijf gaan. Daarentegen vestigde »Veritas" er de aandacht op, dat de heer Macaréo. a. gezegd had: »iiidien de geachte Afgevaar digde uit Den Helder echter meent, dat ik iemand van zoodanig karakter ben, dat, wan neer een niet toerekenbaar persoon mij slaat, ik dien man daarvoor levenslang in het ge sticht zou willen houden, verzoek ik dien geachten Afgevaardigde om in het vervolg zich een beter oordeel over en een beter denkbeeld van mij te vormen." Dit mag, naar «Veritas" niet ten onrechte aanmerkt, toch wel als een ernstig protest beschouwd worden tegen het beweren van den heer Staalman." Wij antwoorden: Het feit volgens de Handelingen is: dat na de vermelde tirade uit de eerste speech van den heer Reth. Macaré, de heer Staal man in zijn tweede rede heeft verklaard: «Deze officier van justitie zeide mij, toen ik hem onlangs te Haarlem bezocht: die man is krankzinnig, want op dien dag heeft hij mij aangegrepen: dat is voor mij het bewijs.'''1 En later: »nu de betrokken officier van justitie op grond van het genoemde feit, blijft volhou den, dat hij krankzinnig «'s ..." Deze beide verklaringen, zoo op den man af, heeft de heer R. Macaréniet tegen gesproken. En nu hebben wij geen woord geschreven over het karakter van den heer Macaré, maar eenvoudig er op gewezen, hoe weinig een hersteld krankzinnige op de hulp van een officier van justitie kon rekenen, als zulk een ambtenaar, die een gesticht waarin 1200 a 1300 zieken zijn opgenomen, onder zijn toe zicht heeft, in een daad, anderhalf jaar ge leden gepleegd, nog een bewijs van krank zinnigheid zag. Was dan de gevolgtrekking die wij maakten, onjuist of overdreven? Het tweede punt stelt de O. H.C. als volgt: »Een paar andere uitingen van De Amst., waaraan «Veritas" aanstoot genomen had, betroffen het hierboven door ons reeds ver meld terugnemen van den lof, dien de heer Macaré, door den heer Staalman plotseling met beschuldigingen overvallen, ook aan de waarborgen betreffende de opneming in de gestichten had gegeven. De Amst. had hier schoon spel; de heer Macaréhad zich nu eenmaal versproken *). Daar de heer Staal man niet over de opneming, maar over het houden van den patiënt in het gesticht ge klaagd had, had de heer Macaréde geheele quaestie omtrent de waarborgen der opne ming ter zijde kunnen laten. Nu hij dat niet deed, en zich ook over die waarborgen van opneming een gunstige uitdrukking had laten ontvallen*), was het natuurlijk dat hij die later terugnam. Hij voegde er toen bij: »ik was niet voorbereid op eene discussie over de waarde en de mérites van de wet op het krai)kzinnigen»wezen". Daarmede wilde hij natuurlijk te kennen geven, dat deze discussie niet op hare plaats was bij Hoofdstuk V en ook dat hij er door orcrcalleii was *). Maar daaruit nu, ook nadat de heer Macarézijn gunstige uitdrukking teruggenomen had, nog te willen afleiden, gelijk De Amst. eerst deed, dat hij van die wet geen studie gemaakt had of ook maar, zooals zij later zegt, dat hij nog niet eens wist, hoe ontoereikend die waarborgen voor de opneming zijn, dat schijnt aan «Veritas", ook alweer niet ten onrechte, zouden wij zeggen, onredelijk. Dat de heer Macaré, met verdacht *) op zulk een discussie en zulk een persoonlijken aanval, als de heer Staal man tegen hem richtte, zich verdedigende iets omtrent de waarborgen gezegd heeft, dat hij terugnemen moest en ook terugnam, staat nu eenmaal vast. Maar de gevolg trekking van Dr Amsl., dat hij zich eigenlijk niet versproken'') had, maar dat hij wezenlijk de waarborgen voor die opneming voldoende achtte, die gevolgtrekking schijnt ook ons geheel ongegrond." Ons antwoord luidt: Had de heer Macarézich versproken ? Wij laten dit ter beslissing over aan ieder, die de Handelingen gelezen heeft. Wij cileeren slechts: «Omtrent de zaak zelve verwijs ik den geachten spreker naar enkele wetsbepalingen welke ik niet mag vermoeden, dat hem onbe kend zijn, maar welke hij waarschijnlijk over het hoofd heeft gezien. «Wanneer er ne zaak is, die met veel zorg door den wetgever is behandeld, dan is het zeker wel de opneming van krankzinni gen in een gesticht en de zorg voor de patiënten gedurende den tijd, dat zij in der gelijk gesticht verpleegd worden. »Om iemand, dus ook den persoon dien de geachte spreker op het oog heeft, te doen opnemen in een krankzinnigengesticht, is noodig geweest ia de eerste plaats de mede*) Wy cursiveeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl