De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1897 31 januari pagina 2

31 januari 1897 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1023 werking van den kantonrechter. Aan dien kantonrechter is iroeten worden overgelegd eene verklaring, dat die persoon lijdende was aan krankzinnigheid. Die verklaring is afge geven en uit den mond van den geachten afgevaardigde hebben wij vernomen dat hij zelf erkent dat de man in een toestand van overspanning heeft verkeerd, waarin hij daden gepleegd heeft, die hij niet had moeten ple gen. Ik" geloof dus dat er geen twijfel aan is of die man is op wettige wijze in het krankzinnigengesticht gebracht.1' Dat wil dan toch zeggen: U weet dat zoo niet, maar ik weet het precies en zal het u eens vertellen. En dan zich verspreken! Welk woord kan in dit aangehaalde den Officier van Justititie zijn ontvallen? Hoe kan een Officier van Justitie, die jaren lang een gesticht van 1200 a 1300 zieken onder zijn toezicht heeft, worden over vallen met een discours betreffende de «waarde en de mérites" van de wet op het krankzin nigenwezen?! Overvallen niet verdacht op zulk een discussie, en de zaak-Kievits was reeds geruimen tijd aan de orde. Nog onlangs had Staalman haar met K, M. behandeld en vol gens Macarê's eigen verklaring lagen er op zijn parket »pakken en stapels' stukken be treffende dergelijke klachten. Een vergissing! van een specialiteit in de toepassing der wet op het krankzirn'genwezen, zóó grof, dat een kamerlid en een Minister hem dadelijk tegenspraken, en hij zelf zijn woorden moest terugnemen. Zoo iets zou mogelijk moeten heeten bij iemand die wel studie van de wet heeft gemaakt. Maar aangenomen, dat deze officier van justiiie zich in een doceerende rede in de Tweede Kamer heeft vergist en versproken ten opzichte van de wet; en dat hij zich ook al heeft vergist of versproken, toen hij tot Staalman zei: die man heeft mij anderhalf jaar geleden aangegrepen en dit is voor mij het bewijs van zijn krankzinnigheid wij vragen, welk een waarborg geeft het ambtelijk toezicht van zulk een persoon voor den richtigen gang van zaken in een gesticht m. a. w. wat beteekent het toezicht van den officier van justitie? Op deze vraag komt het aan. Die zullen wij blijven stellen, ook nu we, naar we van harte hopen, van mr. Macaré.voorgoed afscheid hebbeu mogen nemen. * * * ? . Tot vergoeding voor onze lezers, die in de persoonlijke verdiensten van den heer Macaré, als toezicht houdend officier van justitie, evenmin als wij, bijzonder belang stellen, laten wij hier iets volgen uit het laatste jaarverslag van de Vereeniging voor lijdende Nederlanders verpleegd te Gheel (België): «Het cijfer der te Gheel verpleegde patiënten, die van wege onze Vereeniging werden bezocht, klom van een zeventig- tot ritim een negentig tal. Allen genoten voortdurend, behoudens kleine ongesteldheden, eene goede gezondheid. Het verblijf der Nederlanders te Gheel werd voorts veraangenaamd door den soms dagelijkBchen omgang die velen onderling hadden, terwijl zy vroeger, toen onze Vereeniging nog niet be stond, elkander niet of bijna niet kenden. Niet alleen leeren daardoor eenzelvigen zich meer bewegen in het maatschappelijk leven, maar ook zrj, die soms minder opgewekt zich gevoelen, zijn vaak vatbaar voor een woord van bemoediging en vertroosting van een vriend of vriendin onder hunne lotgenooten, die het »Weest blijde met de blijden en weent met de weenenden" dikwijls zoo goed begrijpen, zoo liefdevol weten in be oefening te brengen. De geachte Echtgenoote van den GeneesheerDirecteur noodigde soms de Nederlandsche dames uit om samen ten harent een namiddagje door te brengen. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat zulke partijtjes die de gastvrouw recht gezellig wist te maken, gaarne werden bijgewoond. Over het algemeen waren de patiënten tevreden. Zrj die het langst te Gheel verkeerden, niet 't minst. Er zijn zelfs genezen verklaarde patiënten, die, ofschoon-geheel vrij, te Gheel blevtnwonen. Dat er ook waren, die verlangden naar hun vader land, gezin of vroegeren werkkring terug te keeren, zeer teleurgesteld als zulks niet of nog niet kon geschieden; dat er waren die zich beklaag den over hunne verpleging en met hunne nourriciers niet altijd konden harmotüeeren (ofschoon de meesten' op vriendschappelijken, soms vertrouwelijken voet met hunne liuisgenooten ver keerden), zal wel nauwelijks behoeven herinnerd te worden, alsook dat de Geneesheer-Directeur aan die klachten of den wensen om bij eene andere familie in te wonen, altijd zooveel mogelijk gehoor gaf. Vooral zij, die vroeger in gesloten gestichten of en parillon werden verpleegd, gaven hunne blijdschap er dikwijls over te kennen, dat die inrichtingen met de kolonie van Gheel werden verwisseld. Als onrustigen onder hen of hun die door gebrek aan zelfbeheersching voor hunne omgeving gevaarlijk dreigen te worden en daar door ongeschikt zijn voor het familie-leven, wordt aangezegd, dat zij misschien weder naar een gesticht zullen moeten worden teruggebracht, heeft de heilzame vrees daarvoor meestal eene kalmeerende uitwerking. En waarom ? Niet omdat zij zich over de be handeling in het gesticht te beklagen hebben, al zvjn er die dit wél doen, en als hunne mededeelingen juist zijn, m. i. terecht; de meesten roemen de welwillendheid en voorkomendheid in de ge stichten ondervonden. Ik werd meermalen belast met het overbrengen van een groet van vroeger in gesticht verpleegde patiënten aan hun voormaligen Geneesheer-Directeur en toen voor eenigen t\jd "de Geneesheer -Directeur van een gesticht uit Nederland, Gheel bezocht, waren z^jne gewezen patiënten (met een hunner houdt hij nog altijd vriendschappelijke correspondentie) zeer verblijd hun belangstellenden vriend weder te ontmoeten en hem de hand te mogen drukken. Maar het is het genot van weer vrij zich te gevoelen en zich in vrijheid te bewegen, (het toezicht, ook te Gheel voortdurend ? gehouden, wordt nauwelijks opgemerkt en is wiinig be lemmerend) van weer als gewoon mensch in eene gewone mensehenwereld te verkeeren, in het gezin als gelijke met de andere huisgenooten beschouwd te* worden, waarom het verblijf te Gheel, verge leken met het gestichtsleven, zoo aantrekkelijk is. Als zij, zenuw- en geesteskranken, naar harte lust, in den regel zonder geleiders, wandelingen maken, soms verre, tot vermoeiens toe en zich ontspannen in beemd en bosch, als deze vrijwillig den landbouwer de behulpzame hand reikt of'in eenig bedrijf zich oefent; gene in huis of hof, rijk aan bloemen, haar v.nendin opzoekt, en men een aangenaam uurtje, met een opwekkend boek, of onder het verrichten van een handwerkje, in het kunsteloos prieel gezellig samen is, als men er straks ontmoet die zich met handboogschieten ontspannen of op vischvangst uitgaan; als weer door anderen in gezellig lokaal een partij billard gespeeld of het schaak en dambord wordt voor den dag gehaald; als de Gheelsche harmouiën opwekking en afleiding geven en wanneer het voor- en najaars kermis is, enkelen opgetogen de weelde der mallemolens aanschouwen en ge nieten, dan begrijpen w\j, dat hen die deze voor rechten beseffen en smaken, de schrik om het hart slaat bij de gedachte van weer de deuren van het ommuurde gesticht zich te zien ont sluiten, 't Gebeurt ook, wat nog in het af'geloopen jaar met een tweetal verpleegden het geval was, dat terugvoering naar een gesticht onvermijdelijk is. Daarentegen werden ook drie patiënten ge nezen verklaard en bleek bij anderen, dat de verpleging in het huisgezin volgens het Gheelsche systeem, op lichaam en geest een heilzamen in vloed uitoefende". De pogingen om leden en begunstigers te winnen bleven niet zonder vrucht, er kwamen o. a. te Dordrecht, Utrecht, Amsterdam, Helmond en Gheel door den zeer gewaardeerden steun van de vrienden van Gheel aldaar, der Vereeniging ten goede. Zij telt nu ruim 000 leden en 25 begunstigers. Het rapport geeft aanleiding tot besprekingen, waaraan vooral de Heeren l'eeters, Iinmink en de Secretaris deelnamen, over het verschaften van arbeid aan de gealieneerden. De wenschelijkheid daarvan wordt uitgesproken, betoogd en toegestemd, maar ook gewezen op de moeilijkheid om velen aan geregelden arbeid te zetten waartoe vaak alle lust en geschiktheid ontbreekt. Ge meenschappelijke werkinrichtingen zijn niet wenschelijk en bijna onmogelijk; vergeten mag ook niet worden dat het onbezorgde vrije familie-leven hoofdzaak blijven moet. De pogingen der Directie om de verpleegden nuttig bezig te houden, slagen ook bij velen die meerendeels op den akker arbeiden of' den handswerksman behulpzaam zijn, de teekenstit't hanteeren, met kunstig snijwerk zich onledig houden, of letterkundigen arbeid, van -verschillenden aard, verrichten. Ook wordt er op gewezen dat de vrouwelijke verpleegden vooral afleiding en bezigheid vinden door de vrouw des huizes bij te staan, mede toezicht over de kinderen des gezins te houden, als ook met het vervaardigen of herstellen van kleedingstukken en het verrichten van handwerkjes. De Kolonie van Gheel neemt al de zieken op die geen gevaar aanbieden voor zichzelven of voor anderen, en die in staat zijn het familie leven en eene tamelijk uitgebreide vrijheid te genieten. Zenuwiijders en krankzinnigen worden sedert eeuwen door de Gheelsche bevolking bezorgd; deze vereenigt al de waarborgen van zedelijk heid, hartelijkheid en stoffelijk welzijn. Bijna al de huisgezinnen der gemeante, tot de verschülendste klassen toebehoorende, nemen patiënten op. De onderhoudskosten beloopen, voor de 4de klasse van 500 tot GOO franken; voor de iide van 700 tot 1000, voor de 2de, tot l«00, voor de 1ste, tot 2000 en meer. De familie van den patiënt betaalt voor ge neeskundigen en bestuurlijken dienst iets meer dan 11 ten honderd op den prijs van het pen sioen: zoo voor 1000 franken, 110. In een zeer gezond oord, schrijft Ds. M. E. v. d. Meulen, in vruchtbare landouwen, met vriende lijke hoven en akkers, leeft op eene uitgestrekt heid van eenige uren gaans eene landbouwende nijvere bevolking, meer dan 12000 zielen groot. Te midden van deze bewegen zich, zoover hun zielstoestand dit gedoogt, omstreeks 2000 mannen, vrouwen, jongelingen en meisjes, die in honderden gezinnen zijn geplaatst. Ik ben in tal van ge zinnen geweest, ik heb ook enkele totaal zinneloozen aangetroffen, ik heb armen bij arbeiders ontmoet, meer gegoeden bij burgers, wetenschap pelijk ontwikkelden en zeer beschaafde mannen en vrouwen overal heb ik gezien, dat de beste vertrekken werden afgestaan aan, of gedeeld werden met de leden des gezins, nergens heb ik eene klacht vernomen van een der verpleegden. tÜilllIlUIIIIMIIIIIIIllllllHIIII 1 1IMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII l IIIIIIU ScciaU Sociale lienoraiien en statistiek. De discussies, onlangs in den Amster! damschen gemeenteraad gevoerd over de ! kwestie der werkloosheid, heeft o. a. aan i den dag gebracht, dat het bureau voor staI tistiek van de hoofdstad moeilijkheden onderl vindt bij het verzamelen van opgaven, voor i een behoorlijke studie van dit onderwerp onontbeerlijk, van de zijde der vakvereeni gingen. Deze rubriek is er de plaats niet voor, om na te gaan, in hoeverre de verwerping van het voorstel, om ? 10000 uit de gemeentekas te nemen, ten einde in den meest dringenden nood te voorzien, invloed zal hebben op de gezindheid der vakvereenigingen, om een officieel lichaam, dat van de gemeente administratie een deel uitmaakt, haar ver trouwen te schenken. Maar wel mag hier, met een verwijzing naar elders, het vermoeden worden uitgesproken, dat indien maar een weinig geduld wordt geoefend, de af'keerigheid der arbeiders, om de bestuurslichamen omtrent hun zaken in te lichten, allengs zal afnemen. Ik heb het oog op het Labour Department van het Engelsche Ministerie van Handel. Onlangs verscheen, van de hand van den hoofdambtenaar van deze afdeeHng. den heer Burnett, het achtste jaarverslag van de Engel sche vakvereenigingen, loopende over het jaar 1895. Terwijl voor het eerste van deze ver slagen slechts achttien der voornaamste vak vereenigingen gegevens hadden ingezonden, en de anderen het niet de moeite waard had den geacht dat te doen, of zelfs vreesden, dat van hun inlichtingen tegen haar partij zou worden getrokken, kwamen in 1895 niet minder dan 1250 vakvereenigingen, tezamen 1.330.104 leden tellende, met hun cijfers bij den Board of Trade. In '94 deden het nog slechts 832 vakvereenigingen met 1,250,448 leden. Hetzij nu John Burns gelijk heeft, die op Nieuw jaarsdag verzekerde, dat het aantal georga niseerde werklieden in Engeland l1/» millioen bedraagt, hetzij de opgaven van anderen juister zijn, die van 2 millioen meenden te mogen spreken, in ieder geval krijgen de verslagen van dit lichaam, naarmate zij vol lediger worden, grooter beteekenis, en reeds nu kan gezegd worden, dat het Labour Department over een nagenoeg volledig over zicht der jongste ontwikkeling van de hedendaagsche vakbeweging, en daarmede ook van den loonstandaard, de werkloosheid en der gelijke brandende kwesties beschikt. De De «Abstracts of Labour statistics", die bij de jaarverslagen dezer afdeeling plegen te worden gevoegd, leveren dan ook een rijke bron van feiten, voor ieder die zich met deze onderwerpen bezig houdt. De jongste (derde) dezer statistieken bevat tabellarische overzich ten, meerendeels overeen aantal jaren loopend, van den omvang en de werking der vereenigingen van arbeiders en van ondernemers; van de voorgekomen werkstakingen, met opgave van de oorzaken, den duur en den afloop; van arbitrages in geschillen tusschen patroons en werklieden, van de werkloonlic.id (het gemid deld procent der werklooze leden van de, rade-Unions is van ruim 8 pCt. in 'S7 ge daald tot ruim 2 pCt. in 1890, daarna ge klommen tot 7.5 p('t. in '!K! en weder gedaald tot 5.8 pCt. in 1895); van het pauperisme, van loonen en werktijden in verschillende bedrijven, en de daarin aangebrachte wijzi gingen, van de ongelukken, bij de nijverheid voorgekomen; van de woningtoestanden, den vrouwenarbeid, de vorderingen van participatiestelsel, spaarbankwezen, enzoovoorts. Het is overbekend, dat wij in Nederland nog zoover niet zijn. Wij hebben geen afdee ling «Arbeid" aan een onzer ministeries, en indien wij deze hadden, zou zij zeker niet een dergelijk volledig overzicht kunnen geven als de engelsche. Wij hebben een centrale commissie voor de statistiek, die in de leemte tracht te voorzien, maar in de vervulling van j den opgenomen arbeid niet door de arbeiders alleen wordt tegengewerkt: de vierde van haar publicaties omtrent werkliedentoestanden, die juist is verschenen, draagt daarvan de onver mijdelijke kenteekenen. Intusschen mag als tegenstelling worden gewezen op het ver schijnsel, dat toen in het begin van het, vorige jaar verscheidene vakvereenigingen en bonden van vakvereenigingen van hun onwil om aan de commissie gegevens te verstrekken, deden blijken, ook in de arbeiderswereld liet aan j tegenspraak niet ontbrak. Ik herinner aan de circulaire van het hoofdbestuur van den A. N. Diamantbewerkersbond aan de arbeiders organisaties in Nederland, waarin dezen wer den aangespoord, de kortzichtigheid toch niet i te ver te drijven. »Het Hoofdbestuur meent..." ; zoo stond o. a. in dat schrijven te lezen, ?'?dat de weigerende!! zich aan schromelijke over! drijving, ja aan een geheel schccve voorstelling j der feiten hebben schuldig gemaakt, waar zij i het verstrekken der gevraagde inlichtingen l een gevaar" voor de leden der vakbonden ! noemden, of spraken van »niet te willen meej doen aan Regeerings-8port". Voor ons, arbei| ders, mag alleen de vraag zijn, of uit dezen j regeeringsarbcid voor onze organisaties, voor onze vakbeweging nut valt te trekken, en dat dit wél het geval is, kan door niemand ontkend worden. Het feit dat de meest voor uitstrevende arbeidersgroep reeds ettelijke jaren geleden aandrong op het samenstellen en bij houden eener statistiek als de nu geprojec teerde, bewijst dit reeds genoegzaam". Voor het weigeren der inlichtingen beston den bij de vakvereenigingen m. i. twee oor zaken ; lo. de jeugd der arbeidersbeweging in Nederland, en 2o. als gevolg daarvan, de weinige belangstelling, van overheidswege tot nog toe in arbeiderskwestiën gesteld, de ge ringe resultaten voortgekomen uit de enquêtes. Naarmate de vakvereenigingen toenemen in groei en winnen in ervaring, zullen zij de regeering dwingen, zich meer met haar bezig te houden, aanraking met haar te zoeken, en de wetgeving met haar eischen in overeen stemming te brengen. Gelijken tred daarmede zal het vertrouwen der vereenigingen houden. in de personen, die met het verzamelen van feiten zijn belast, zonder dat daarom regeering en arbeidersorganisaties nog voor ins parables" zullen doorgaan. Het Engelsche «Labour Department" van het ministerie van Handel is op het oogenblik reeds belast met het doen van pogingen, om bij geschillen tusschen ar beiders en patroons een verzoening of'scheidsrechterlijke uitspraak te bewerken. Aan de andere zijde is een particulier lichaam als het Nederlandsen Arbeids-secretariaat de ge schiedenis bewijst het voldoende te zeer onderhevig aan de gevolgen der meeningsverschillen tusschen de arbeiders onderling, dan dat het ooit op de betrouwbaarheid zou kun nen bogen die een regeeringsinstelling kan verwerven, welke aan haar doel beantwoordt. De onontbeerlijkheid van statistieke bureaux, door de regeering van land en gemeente op gericht, oo.< ten behoeve van al wat de sociale kwesties aangaat, zal in onzen tijd wel niet meer omstandig behoeven te worden betoogd. Was het bureau der gemeente Amsterdam ouder geweest, had het reeds burgerrecht ver kregen, ook onder de arbeiders, de discussies over de werkloosheid zouden zaakrijker zijn ge weest, en als gevolg daarvan het resultaat meer bevredigend. Man geht mit der sozialen Gesetzgebung in unbekannte Erdtheile und findet den richtigen Weg hierin nicht prima facie" heeft Bismarck gezegd Dit woord zal vooreerst nog wel waar blijven; maar men kan zorgen, een kompas bij zich te dragen. Een sociale wetgeving, die zou worden inge voerd, zonder dat men althans weet op welke gegevens im-n de uitvoering zijner denkbeel» den bouwt, loopt op fiasco uit. Het beste voorbeeld daarvan is de mislukte verzekering tegen werkloosheid in het kanton Bt. Gallen, waarover een volgende maal wellicht gelegen heid zal zijn het een en ander mede te deelen. F. M. C. iiiiiiiiiMiiiiiiinniumim 0?er het drama en laurice Maeterlincl De Januari-aÜevering van het tijdschrift Aeifcrland geeft een uitvoerige beschouwing over den nu misschien wereldberoemden Mauriee Maeterlinck, door W. G. van Nouhuys. Al vele jaren hebben we W. G. van Nouhnys in allerlei tijdschriften op zien treden als een serieus en verstandig beschouwer van de ver schijningen in de moderne litteratuur. Of hij die verschijningen goed heeft begrepen, of zijn mee ningen erover bizonder en van kunstwaarde zijn, is wel een zeer groote vraag. Maar dat hij steeds eerlijk en zooveel mogelijk veelzijdig wil zijn, staat vast. Verschillende malen schreef hij reeds in de Sjicctutui' kleine opstellen over Maeterlinck en nu komt hij met een gewichtige studie in 't licht. Met een korte inleiding over de ontwikkeling van het drama vangt hij aan. Dit is ongeveer het verloop : In den tijd toen de romantische draak aan 't opkomen was, verstond men onder drama het stuk met vaste typen van boosdoeners en brave menschen, met veel scênes-;ï-faire, ter zijde's, doorzichtige trucs en saamgegoochelde verwik kelingen. Er kwam verzet en »de waarheid, de werke lijkheid, het reöele leven moest worden gediend." Ernile Xola kwam op en herhaalde met nadruk: >-i!ien n'ost sóvi're et rien n'est haut que la peinture de ce yui est," maar dat was juist weer de groote fout. "\Vant zij vergaten dat niet elk stuk leven een stuk dramatiek is, en dat de waarheid van de straat dikwijls onwaarheid of onwaarschijnlijkheid wordt op de planken." Het is wel een ware verfrissching geweest, dit streven naar werkelijkheid in weergeven, zoodat het tooneelstuk werd >ur,e tranche de vie", maar Zola zelf, de groote voorvechter, voelde alras dat zijn poging moest falen: II serait absurde de croire (jiron pourra transporter la nature telle queue sur les planches, planter de vrais arbres, avoir de vraies inaisons, eclairóes par de vrais soleils Dés lors, les coiU'entioii,* «'nniiOfieiit, il faut accepter | des illuMons plus on moins parfaites, a la place des rtalitüs. j Een tijdje van rust en verwachting volgt. En i toen kwamen de psychologen, die het werkelijke i leven dieper zochten en voelden. Maar hun fout werd alweer >dat zij met evenveel aandacht zich bezighielden met het i/crul, als de schrijvers der zede-stukken zich tot hun kwestie hadden bepaald".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl