Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1023
de Kunstnyverheidsvereeniging in Haarlem heeft
verzameld. Maar daar is nog geen collectie,
gelijk in de groote musea van afgegoten beeld
houwwerken, in Parijs (Trocadero) en Brussel
(Musée du Platre), die voor het gewone publiek,
zonder moeite, te zien zijn. Want ik vertrouw
veel op de opvoedende kracht ook van sculptuur
voor ons meer met schildersaanleg begaafde
natie, en een groote collectie in dien geest zou
zeker meer dan reden van bestaan hebben in
een stad als Amsterdam.
Ik weet dat er in Leiden op het oude Rapen
burg, in de deftige huizen die bijna allen tot
musea (zeg: pakhuizen) veranderd zyn, mooie
afgietsels bewaard worden. Een appendix van
het museum van oudheden heeft een compleet stel
van de sculpturen die in Olympia gevonden
worden, en het is ergerlijk om te zien hoe die
daar staan opgehoopt. En het dient zeker niet
tot meerdere aanmoediging van het publiek, als
men na lang schellen aan het kleine, oude ge
bouwtje naast de oude universiteit, op zijn vraag
aan een oud vrouwtje dat de deur opendoet, de
beelden te mogen zien, tot knorrig bescheid
krijgt, dat er toch aan die dooie beelden niets
te k g ken valt.
' Maar zoo gaat het hier in Nederland:
materiaal is er genoeg, want met wat er aan
Gothieke en Romaansche dingen op de binnen
plaats van het Museum is opgesteld, aangevuld
met de klassieke origineelen en afgietsels uit
Leiden en den heelen schat van de niet genoeg te
waardeeren Egyptische collectie, die in het ge
bouw op de Breestraat in Leiden ligt opgesta
peld (sints het directoraat van dr. Pleyte is
hierin merkelijk verandering ten goede gekomen)
zou hier in Amsterdam of anders in den Haag
een mooi begin voor een museum van vergelij
kende beeldhouwkunst kunnen komen, dat met
eenige aanvulling uit de renaissance-periode en
vooral goede photographieën naar de origineelen,
een ware aanwinst voor ons aan beeldhouwkunst
zoo arm land zou zijn.
Want nu is alles verspreid en op zy'n best
kunnen eenigen die er naar zoeken, gewaar worden
wat schatten overal te zien zijn. Zonder eenige
benadeeling van welke particuliere verzameling
ook, zou wat aan het rijk behoort, een bui
tengewoon belangrijk museum kunnen vormen.
Dit tot overdenking.
Til. MOLKENBOEB.
By de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van
H. W. Mesdag, »Zeegezicht".
iiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiim
Iraenlol).
Irmenlo is een verhaal uit den tijd, dat in de
West-Germaansche landen de strijd heerschte
tusschen Franken en Saksen; tusschen aanbidders
van Christus en aanbidders van Wodan; het is
een verhaal uit den tijd van Karel den Groote.
Het is een strijd, waarin de overwinning be
haald wordt, niet door de sterkste overtuiging,
maar door het zwaard. En niet door het zwaard
van de dapperheid alleen, maar door het zwaard
van de kry'gstucht. De Franken staan tegenover
de Saksen niet alleen of vooral als Christenen
tegenover Heidenen, maar als geoefenden in de
oorlogstaktiek tegenover ongeordenden: ook de
vernietigingskry'g is een openbaring van de be
schaving, die van een bandelooze menigte geregelde
troepen maakt; die woudbewoners in een bevolking
van steden omvormt; die de verstrooiden tot
vereenigen brengt en daarmede tot afstand doen
van een deel hunner individueele rechten.
warmte meenen zij, dan de ijzige koude der een
zaamheid.
Velen onder haar vleien zich nog met de naïeve
hoop, dat de reine hoogopflikkerende vlam in hare
harten, dat kwijnende vuurtje zal weten aan
te wakkeren tot heller gloed, in de grootsehe
gedachte, in het hooge vertrouwen, dat liefde,
wederliefde wekken moet.
Dan ook zoeken ze zich te troosten, dat 't geen
zoo kwistig aan onwaardigen werd geschonken, nooit
werkelijk liefde was, slechts lage hartstocht alleen
waarnaar zij zich nooit weder verwaardigen te
bukken. Dat 't geeu achter hen ligt, is, als had
't nooit bestaan; bij trachten gelukkig te zijn met
eene illusie, nu de werkelijkheid onbereikbaar voor
haar blijkt te wezen; eene illusie, die de bittere
ontgoocheling van die eenzijdige liefde, met een
bedriegelijk omkleedsel moet tooien.
Doch wee haar, de arme, indien ook zij een
enkele maal zwak bleek te zijn, indien ook zij met
de groote behoefte aan liefde, die in haar is, geen
weerstand vermocht te bieden aan den man, die
haar rusteloos vervolgde met zijn smeeken, haar
de zinnen omstrikte met teeder hefdegeüuister, die
niet rustte eer ze had toegegeven ...
Voor zulk eene geen genade; voor haar geen
vergiffenis ! ...
Maar waarom mijn God, waarom? Is dat
rechtvaardig ? O, wreed is het leven. . . wreed
zijn de meiischen, ellendig wreed !
Moet zij nu eenzaam haren weg gaan, zonder
liefde of geluk ?
Zij wil 't niet; zij kan de onverdiende straf niet
dragen, die een ander moest treffen niet
haar. Zij verdient 't niet. 't Is zinneloos, 't is
schreeuwend onrecht haar daarom te verstooten!
Onbeweelijk blijft ze zitten, doodstil! Bevreesd
zich te zullen verraden, wanneer ze een enkele
beweging maakt. Bevreesd de diepe stilte van den
nacht eenmaal te verstoren met haar woest gesnik,
En het zwaard is noodig, en blijft langnoodig
om Christus over Wodan, om de stad over het
woud te doen heersenen. Want het Woud is te
lang het leven der Saksen geweest, dan dat zij
spoedig zich n zouden voelen met den nieuwen
God en de nieuwe zeden. Het Woud met de
zwaarmoedige duisternis; het Woud met de woeste,
de forsche, de teedere, de geheimzinnige geluiden;
het Woud met de glinsteringen van vocht, de
spatten van zonlicht; het Woud met de plechtige,
de zwaar-opstygende, de trotsche, de wyd-armige
boomen, het Woud is het rijk van Wodan, en
het Woud leert dat het leven een leven is van
groote en machtige enkelingen, strevend naar
ontwikkeling van hooger kracht, en in hun
vereeniging tot een wild geheel niet opgevend het
eigen bestaan. Het Woud leert dat hij een man
is, die leeft in het zoeken van gevaar en de
maklijke voedselwinning veracht; het Woud leert
dat de aarde een heilige aarde is, daar zij de
heilige boomen voortbracht, en de heilige aarde
mag niet geschonden worden door snijden met
den ploeg en het afperken van akkers; de heilige
boomen mogen niet vallen, verkondigers als zy'
zijn van Wodan's heerlijkheid, en die is de heer
lijkheid van een geweldig man, ook hij zich
verheugend in een geweldig leven van trotschen
stryd en fiere overwinning.
Doch daar in de open vlakte naast het woud,
waar de Frankische keizer hoeven laat bouwen,
en de menschen dwingt in welgetimmerde huizen
te leven; waar bij ieder huis en iedere hoeve een
akker hoort, ingedeeld en ingericht naar de voor
schriften, van den keizer; waar de menschenhnn
brood moeten vinden met den ploeg en de spade,
met gebogen rug werkend van den ochtend tot
den avond; waar de heldenmoed verboden is en
het slavenbestaan geprezen, wie is diliir de God?
Het is de God, die zyn vyanden liefhad en
den stry'd met hand en zwaard verbande;
het is de god, o, ook wel een held moest
hij wezen, wyl hij wist wat opoffering was
en voor anderen te sterven, maar het is de God,
die onderwerping predikt; het is de God, die
niet aanbeden wordt onder de groote zon of in
het heilige woud, maar in een besloten, in een eng
huis. Het is de God wiens priesters geen stryders
met de hand mogen zijn, geen wapenen mogen
voeren, en daarom hun kracht zoeken want
heerschen willen ook deze priesters in fijn
en listig gepraat, in boeken met bedrieglijke
teekens volgeschreven; in verwenschingen en
bedreigingen met de kwelling van den boozen
Duivel. Het is de God, die vrede predikt en
zelfkastijding en ook wel iets
geheimzinnigverleidelijks heeft, maar wiens wereldlijke dienaar
hem dient met het zwaard; wiens geestelijke
dienaars hem dienen met woord en leugen.
Zoo staat het contrast van Wodan en Christus,
van Woud eu Stad in den geest der heidensche
Saksen, en geen is er bij hen, die met geheel
zyn hart de nieuwe leer belijden kan : hen allen
is het evangelie van het Woud nog te machtig.
Daar is de ongelukkige Alkwert, de man, die
wel iets gevoelt van Christus en vrede en mysterie,
maar in de halfheid van zijn zieleleven het
slachtoffer is van de nieuwe tijden. Hem trekt
Christus aan, doch de herinnering aan het Woud
en van Wodan is óók sterk in hem. En, als hij
het Woud en Wodan en den dienst van Wodan
terugvindt, is hij wederom niet bevredigd : het
woeste feestvieren der heidenen stoot hem af,
gelijk ook de rechtzinnige leer van het keizer
lijke credo hem geen vrede geeft. Hij is een
zwakke heiden en geen sterke christen.
En meer heiden nog is zijn dochter Gonda.
Niets geeft het, dat zij werd opgevoed in een
kristlijke omgeving; niets dat zy volwassen wordt
haar klagen, dat 't onrecht is, laag en onzinnig,
de vrouw te doen boeten voor 't geen de mau
misdeed.
Zij weet dat ze eene goede vrouw zou zijn, goed
en trouw zoolang ze leeft, want 't ligt niet in
haar slecht of lichtzinnig te zijn.
Nu blijft haar nog slechts céue uitkomst, ze
ztl zich 't leven benemen. Dat is kwaad, fluistert
de stem van haar geweten. Kwaad! wat is
kwaad? Wat is goed? Zij weet 't niet meer. 't
Is haar ook onverschillig!
Zij zal die anderen, die haar liefhebben, doen
lijden! Lijden? Leed is een woord eu geluk
is een woord en wat beteekeneu beide?
Eu lijdt zij dan niet! \\rreed, duldeloos? Eu zal
ze dit met blijven doen zoolang ze ademt?
O, niets meer te gevoelen, met, meer te denken,
zich niets meer te herinneren. Dat ten minste is
in h;>ar macht. Zij kan maken, dat voor haar geen
ontwaken meer volgt, wauu> er ze straks zacht gaat
insluimeren. Heerlijke gedachte! In te sluimeren
voor eeuwig, terwijl de slaap, de gever van rust,
troost en vergetelheid, de engel met het schooue,
kalme gelaat, uog aan haar sponde toeft en dien
andereu wenkt, zijn tweeliugbroeder, die
schoouer, machtiger nog dan hij zelf, onhoorbaar
nadertredend, met een blik van oneindig medelijden in
de ernstige oogen, zich over de moegestredene zal
heenbuigcn, eu met eeu zachteu druk zijner
vingeren, het gepijnigde hart voor eeuwig zal doen
stilstaan . . .
Zij heeft de oogen gesloten bij die gedachte vol
wellust, rust te zullen vinden voor al haar leed.
Dan op eens opent zij ze wijd. De folterende
gedachte, de wreede twijfel zijn haar door het brein
gegaan, zal ze daar werkelijk niet meer lijden?
Zal de strijd dan waarlijk geëindigd zijn ?
Men is geneigd zich den doodslaap voor te stel
len als een ophouden van geluk en smart, van
hoop en teleurstelling, van deuken eu zich
heriuin het huis van haar vader, die althans tracht
een vreedzaam en kristlyk bestaan te leiden: haar
ziel is vol van verlangens naar Woud en Wodan ;
wat haar voorouders gedreven heeft, drijft ook
haar, en het kristlyke is langs haar gegaan, doch
raakte haar niet.
Daar is Woonfred, de Wodanpriester. Maar
hy', de voorvechter van het heidendom, zóó ge
heel en al heiden is hij niet meer, dat hij niets
begrypen zou van het nieuwe. Want by is vol
van Wodan's heerlijkheid, vol verachting voor
Kristus en Franken, maar in n oogenblik ge
voelt hij, hoe het komt, dat het Nieuwe triom
feert over het Oude; dat de slaven triomfeeren
over de helden.
Want hy' ziet het leger van den grooten keizer,
en hy ziet, hoe dat slavenvolk in zyn onderworpen
gehoorzaamheid aan strenge bevelen, een macht
vormt, waar geen heldenmoed van eer. reus ook te
gen bestand is; hy ziet hoe de slaven op bevel zich
in gelederen en troepen scharen en ijzeren massa's
en muren vormend, in hun slaafschheid onover
winnelijk zijn.
Hy ziet het, en begry'pt, dat er iets is, waarom
hy vroeger nooit gedacht heeft, en dat misschien
sterker is dan Wodan en het Woud. Hy begrypt
het, en zyn vertrouwen is gebroken. Hij kan de
heidenen niet meer met de overtuiging van voor
heen tot verzet aansporen. Wat vermogen deze
helden tegen de gevaarten der ijzeren slaven
benden ?
En vóór hy sterft, leert hy nog iets begrypen.
Want hy ziet den keizer zelf, den grooten Karel,
en hy beseft, dat deze Frank, deze volgeling van
den verachten en gehaten God, geen lafaard is,
doch een grcot man, gebiedend van oog,
heerscher in stem en gebaar, geweldig van hand;
geen mindere held dan de grootste dienaar van
Wodan.
Zóó zijn de grootste figuren uit dit
kuituurhistorische verhaal, en uit wat ik er van berichtte,
blijkt reeds, naar ik hoop, dat de lezer, zoo hij
Irmtnlo ter hand neemt, veel schoons en goeds
verwachten kan. En ik zeg hem er nog bij : hij
kan veel meer verwachten. Want waar ik hier
slechts weinig ruimte meer over heb, kan ik
slechts in enkele woorden nog vermelden, dat
Irmtnlo met zeer veel zorg en bekwaamheid is
geschreven ; dat de heer Van Oordt verzot is op
mooie kijkjes in het woud, op de heiden, op de
heuvels; dat hij van deze kijkjes zeer fraaie
regels weet te maken, en dat wij van dezen jongen
auteur in een volgend werk ...
Doch neen, laat ons de waarde van Irmenlo
niet zoeken in wat het wellicht belooft voor
de toekomst; laat ons zeggen: ook indien een
volgend werk minder goed geslaagd zal zijn dan
dit boek, ook dan nog zullen wij Irmenlo als een
schoon bezit beschouwen, wijl het zooveel fraais
bevat, en getuigt van zooveel ernst, zooveel toe
wijding, zooveel eerbied voor het vak.
CH. M. VAN DEVENTER.
1) Door Adriaan van Oordt, W. Versluys,
Amsterdam, 1896.
Boekverkooping.
Op 15 Februari a.s. en volgende dagen zaal door
de tirma Burgersdijk Niermans te Leiden de be
langrijke wiskundige bibliotheek van wijlen Prof.
Bierens de Haan geveild worden. Zelden kwam
in ons land een dergelijke uitgebreide verzame
ling van werken uitsluitend op het gebied van
de wiskunde en hare geschiedenis, natuurkunde,
sterrekunde en hunne toepassingen benevens na
tuurwetenschappen ter verkoop.
Van de voornaamste oudere en nieuwere
wisen natuurkundigen zijn de werken in de beste
uitgegeven vertegenwoordigd. Verder vele
zeldzaamheden, welke Prof. Bierens de Haan met
neren. Indien dit niet zoo is! Indien de ziel, ge
lijk een arme bannelinge gedoemd werd om de
plaats heen te waren, waar het lichaam waarin zij
huisde, zijn moeitevol bestaan leidde. Gedoemd
mede te lijden met hen, die lijden om hanutwil!
Maehtelooze getuige te zijn van 't geen daar ge
schiedt. Even onmachtig die plek te outvluchteu
en het bestaande te vergeten, als haar dit onmo
gelijk was toen het stoffelijk omhulsel haar nog
omgaf!
O, dood! Zij t gij werkelijk de verlosser van leed
of wordt dit in uwe omhelzing wreeder nog,
meer verlijndr Vragen, die nimmer beantwoordt,
twijfelingen, die nimmer weggenomen worden.
Waarom kunnen zulke gedachten oprijzen in het
menschenbreiii ? Gedachten, die zelfs verhinderen.
dat het graf een schuilplaats belooft voor de wreed
heden van het leven.
Dat het den menschen gegeven ware meer te
weten of minder. Doch niet dat, wreede
halfweten, dat gissen eu raden; dat gedurig weer te
leurgesteld en ontgoocheld worden, wanueer men
meent, eeue schrede nader te zijn gekomen tot de
waarheid.
Slechts dit te mogen weten, of het niet doel
loos is al die smart. Of die werkelijk dienen moet
voor een weiuigje geluk iu een volgend leveu! Of
ook slechts dit: óf eeu ander leveu ons wacht!
Neen! Ze durft den sprong niet wagen in dat
vreeselijke Onbekende. Niet door eigen toedoen
althans....
Dan liever uog lij Jen, lijden, lijden! Alleen,
ongetroost, zwijgend ouder den last van dat
drukkende, vernederende geheim.
Eu als ze hém ontmoet, zal zij veinzen, dat ze
hem nooit heeft liefgehad; dat 't haar koud laat
nu hij eene andere huwt. Terwijl ziju gedwongen
koelziju, de wijze waarop hij haar zal aanzien, als
ware ze voor hem eeue vreemde, haar telkens weer
de vernederende overtuiging zal geven, dat hij
ijver voor zyne bibliographische studiën
derwisen natuurkundige wetenschappen verzamelde.
Wy vestigen tevens de aandacht op de zoo ge
zochte literatuur over levensverzekering, waarvan
de catalogus zeer ryk is. Men zie verder de
annonce in dit blad, waarbij tevens een ovorzicht
wordt gegeven van de dit jaar door de firma
Burgersdyk en Niermans te houden veilingen,
waarbij o. a. by de theologie en boekenliefheb
bers de zoo vermaarde bibliotheek van Prof. Ds.
J. G. B. Acquoy.
Inhoud van Tijdschriften.
Inhoud van Eigen Haard: Jonquilles, door
Fiore delle Neve. V. Een uitstapje naar de
Padangsche Bovenlanden, door Brinio, met af
beeldingen, (slot.) Spinnewiel en krant (bij
de plaat). Fosiele overblijfselen op Java (De
Pithecanthropus crectus Dubois), door Dr. M. W.
Pijnappel, met afbeeldingen (slot). Voorlezen
uit de courant, naar de schilderij van Laurent.
RenéDescartes herdacht, door Jo de Vries, met
portret en afbeeldingen. Het purperen hoofd,
naar het Engelsch van Richard Garnett. I.
Inhoud van De Nieuwe Tijd, no. O, Januari,
bij J. A. Fortuin, Amsterdam. Landbouw en
socialisme, door Sociëtas. De woningbouw, door
J. H. Schaper. De rede van Treub, door W.
de Graaf. Werkliedenpensioen door staatshulp,
door H. O verberg. Technisch overzicht.
Economisch overzicht.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiMiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiitiiiiii
Reclames.
40 cents per regel.
TRADE
MARK.
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle soliede Wijnhandelaars
en bij de representanten
H.OOPM %NN4f K IC l IVIF.lt.
te Amsterdam.
Priem? af ? 2.50 per teel
H. R AHR te Utrecht.
Pianofabriek.
Binnen- en Bnitenl. Ituziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Huurpiano's.
MEIJR003 & KALSHOVEN,
Arnhem.
Piano-, Orgel- en Muziekhandel.
Ruime keuze in Huurpiano's.
Privaat-lessen voor Dames.
Een DAME, sedert verscheidene jaren in aan
zienlijke kringen als gou ? ernante werkzaam geweest,
heeft nog eenigpuren disponibel voor Privaat-lessen
in Fransen en EngeKcli. Ook geneigd, dames op
wandelingen door o.onv-r&a1 ie verder te bekwamen.
Brieven fr. lett. 3 H. P , Algem.
AdvertentieBureau NI.IGII & VAN DITMAE, Amsterdam.
alles weet en hij haar mogelijk in zijn hart zal be
schuldigen, dat ze hem heeft willen bedriegen.
Zij, die aan de zwaarste folteringen blootgesteld
zal lijden, terwijl ze eeii lach op de lippen zal
hebben en de dood in het hart.
Dit mag zoo zijn, dit moet zoo zijn zelfs!
Zóó is liet leven!
Hij, die haar verleidde en daarna verried, ge
erd, bemind eu gelukkig; nimmer gekweld door
eenig berouw !
/ij, boetend voor 't geen hij misdeed. Met ang
stige onrust telkens wanneer ze met menschcn in
aanraking komt, zich afvragend: Zouden ze 't
weten V... Elke kans op geluk voor immer voorbij
en tóch niet slecht, tóch niet lichtzinnig!...
Alleen omdat 't haar gevloekt lot is eeue vrouw
te zijn! . . .
't Is haar alsof ze stikken zal in dat gesloten
vertrek, haar hart, vervuld van die kwellende ge
dichten.
Zij doi't 't venster open; stelt het brandende
hoofd bloot aan de koelte van den morgen, die
ongemerkt genaderd is.
Ze hoort geritsel in de takken van den hoogen
boom dicht bij haar venster. Een vogeltje, dat
daar gesluimerd heeft, verbreekt eensklaps met
sciiettercud treluid, de groote stilte van den vroegen
morgen. Als eeue roepstem klinkt dat jubelend
lied tot nieuw ontwakend leven. Hem antwoorden
andere vogelen van heinde en ver met blij geluid ;
gaandeweg aanzwellend tot n luiden jubelkreet.
De luisterende voor dat, venster dekt zich hui
verend de oorcn met de koude, bevende handen.
Eu het wreede leven gaat rustig voort, zonder
zich te bekom meren hoeveel vernietigde hoop, hoe
veel vernietigd levensgeluk daar mogen zijn.